Hier kunt u het GPX bestand downloaden
deze is gemaakt met RouteYou routeplanner
Routekaart beschrijving gemaakt met YouRoute
In Woudrichem
vloeien de Maas en de Rijn - hier de Waal genoemd - weer samen, nadat ze aan het trotse Doornenburg uit elkaar gingen. De rivieren geven in die mate de toon aan dat men spreekt over het Land van Maas en Waal.
De wallen en grachten die in 1580 in Woudrichem werden aangelegd, liggen er nog net zo bij als toen. Je wordt hier verleid tot een wandeling bovenop de omwalling. Woudrichem was ooit een welvarend vissersdorpje. In de 15de eeuw moest het de duimen leggen voor Gorinchem, dat iets noordelijker ligt. In het kleine haventje tref je alleen plezierbootjes aan.
Baarle-Nassau ( uitspraak (info / uitleg)) (Brabants: Baol) is een Nederlandse gemeente in de provincie Noord-Brabant, ongeveer 15 kilometer ten zuiden van Tilburg. De gemeente telt 6.876 inwoners (1 augustus 2020, bron: CBS) en heeft een oppervlakte van 76,36 km² (waarvan 0,02 km² water). In 2006 hadden 174 inwoners van Baarle-Nassau de Belgische nationaliteit.
Baarle-Nassau vormt samen met de Belgische gemeente Baarle-Hertog het Kempense dorp Baarle. Het grondgebied van beide gemeenten loopt met name in de kern van Baarle flink door elkaar. Er zijn 22 exclaves van Baarle-Hertog in Baarle-Nassau en acht exclaves van Baarle-Nassau in Baarle-Hertog. Een aantal van deze Nederlandse exclaves vormt weer enclaves binnen de Belgische enclaves in Nederland (contra-enclaves of tegenenclaves, oftewel enclaves van de tweede orde, vergelijkbaar met Nahwa en een 28-tal van de Cooch Beharenclaves).
Baarle-Nassau had twee stations, die onderdeel uitmaakten van het Bels lijntje. Een in het dorp zelf en een bij de buurtschap Baarle-Nassau Grens. In 1403 trouwt de Duitse graaf Engelbrecht I van Nassau-Siegen met Johanna van Polanen, de dochter van de Heer van Breda Jan III van Polanen. Naar toenmalig recht werd hij Heer van Breda. Met hem komt de naam van Nassau niet alleen terecht in het Nederlands Koningshuis, maar ook wordt de naam gegeven aan de Nederlandse gebieden van Baarle. Al het Baarle grondgebied buiten de Hertogse enclaves behoren sinds die tijd bij Baarle-Nassau.
De herindelingsplannen voor Baarle-Nassau begonnen in 1991. Vanwege de geplande gemeentelijke herindeling in de provincie Noord-Brabant nemen de gemeenten Alphen en Riel, Baarle-Nassau, Chaam en Nieuw-Ginneken in 1991 het initiatief om een onderzoek te laten instellen naar de mogelijkheden om samen één grote gemeente te vormen. Nadat de rapporten verschenen, haakt Baarle-Nassau af en komt met het voorstel om te komen tot een ABC-variant bestaande uit Alphen en Riel, Baarle-Nassau en Chaam, dus zonder de gemeente Nieuw Ginneken.
Als in de raadsvergadering van januari 1992 het voorstel van B en W in het kader van gemeentelijke herindeling voor de ABC-variant (samensmelting van Alphen, Baarle-Nassau en Chaam) ter stemming komt, blijkt er voor geen enkele variant een meerderheid haalbaar. B en W trekken hun voorstel in en er komt geen advies van de gemeente aan de voor de herindeling ingestelde commissie Schampers.
Als in mei 1992 de plannen bekend worden voor de herindeling van Midden-Brabant wordt tot ieders verrassing ook het gebied Baarle-Nassau hierin zijdelings betrokken, hoewel het feitelijk behoort tot West-Brabant. De commissie Schampers stelt voor om de gemeente Alphen en Riel te splitsen. Riel gaat naar Goirle en Alphen zal samen met Baarle-Nassau en Chaam een nieuwe gemeente vormen.
Op 30 juni 1992 presenteert de 'Werkgroep tot behoud van een zelfstandige gemeente Baarle-Nassau' haar eindrapport aan de beide burgemeesters van Baarle. De werkgroep is van mening dat Baarle-Nassau zelfstandig moet blijven gezien de nauwe samenhang op allerlei vlakken met Baarle-Hertog.
Op 15 februari 1993 suggereert Jan Houben, voorzitter van de CDA-statenfractie in Noord-Brabant, tijdens een voorlichtingsavond over de gemeentelijke herindeling in het Stadsgewest Breda, dat de enclavesituatie in Baarle het best opgeheven kan worden zodat straks één Baarle kan toetreden tot de Grote Groene Gemeente.
Op 24 maart 1993 herhaalt Houben van het CDA zijn stelling over het opheffen van de enclavesituatie voor de camera's van RTL 4. Hij doet het zelfs af als een stukje folklore dat de herindeling in de weg staat. Met name burgemeester Fons Cornelissen van Baarle-Hertog reageert fel op de uitlatingen van Jan Houben. Hij verwijt deze zelfs bestuurlijke onbekwaamheid. Cornelissen mobiliseert onmiddellijk de gedeputeerden van de provincie Antwerpen. Deze beleggen een extra vergadering op 26 maart. Fons Cornelissen treedt met zijn felle actie in de voetsporen van een van zijn voorgangers, burgemeester Pieter van Gilse die in 1892 strijd leverde om de enclaves.
Naar aanleiding van de RTL 4-uitzending besluiten acht ex-VN-militairen die op 29 maart 1993 uit Bosnië-Herzegovina terugkeerden om op 1 april 1993 een ludieke actie te houden in Baarle-Hertog. Zij richten op de Singel tussen de kerk en huis Bax een VN-checkpoint in, compleet met acht blauwhelmen en twee VN-vlaggen. Zij controleren daarbij de Nederlandse auto's die Baarle-Hertog binnenrijden. De Nederlanders mogen doorrijden als ze beloven geen acties te ondernemen die kunnen leiden tot annexatie van Baarle-Hertog door Nederland.
Op 9 april 1993 maken Gedeputeerde Staten hun eerste voorstel tot gemeentelijke herindeling binnen het Stadsgewest Breda bekend. GS is voorstander van de vorming van een 'Grote Groene Gemeente' met de naam Baarle-Nassau. Die nieuwe gemeente zal bestaan uit de kernen Alphen, Ulvenhout, Galder en Strijbeek en de gemeenten Baarle-Nassau en Chaam. Toenmalig burgemeester Hendrikx van Baarle-Nassau is niet te spreken over het plan. Hij wil dat Baarle-Nassau zelfstandig blijft. Ook burgemeester Cornelissen van Baarle-Hertog is voor zelfstandigheid van Baarle-Nassau om het eigene van Baarle in een geheel te bewaren.
Op 8 juli 1993 maken Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hun definitieve voorstel betreffende de herindeling van het Stadsgewest Breda bekend. Tot verrassing van velen wordt een nieuwe gemeente Baarle-Nassau voorgesteld, die bestaat uit de gemeenten Baarle-Nassau en Chaam en uit de kernen Alphen, Galder en Strijbeek. Ulvenhout en Bavel gaan niet naar Baarle-Nassau, maar worden bij de stad Breda gevoegd. De nieuwe gemeente Baarle-Nassau zal in deze vorm 14.800 inwoners gaan tellen.
Het voorstel van GS zal gedurende vier maanden ter inzage liggen en daarna zal het met de commentaren toegezonden worden aan de Provinciale Raad van Noord-Brabant, die er in mei 1994 over zal stemmen. Daarna is het aan de Tweede en de Eerste Kamer om zich over de herindelingsplannen voor het Stadsgewest Breda te buigen. Op zijn vroegst zal in januari 1996 de nieuwe gemeente Baarle-Nassau van start kunnen gaan. Wel ligt het in de bedoeling om vooruitlopend hierop de 'oude' gemeenten Baarle-Nassau en Chaam al per 1 januari 1994 uit het Stadsgewest Breda te halen toe te voegen aan het Samenwerkingsverband Midden-Brabant.
In 1996 worden door de activisten in Baarle de laatste trucs toegepast om te trachten te bereiken dat Baarle-Nassau, vanwege de samenwerking met Baarle-Hertog, zelfstandig blijft. Er is zelfs een regionale bijeenkomst in de slotjes in Oosterhout waarbij gouverneur Camille Paulus van de provincie Antwerpen een vurig pleidooi houdt tijdens een diner voor belangrijke beslissers in de Tweede Kamer. Hij refereert daarbij omstandig aan het feit dat Baarle-Hertog om dezelfde redenen buiten de gemeentelijke herindeling in België is gehouden. Het effect van zijn pleidooi wordt snel zichtbaar als de Tweede Kamer over de herindeling wordt besproken. De meeste Tweede Kamerfracties kiezen voor zelfstandigheid van Baarle-Nassau, zo blijkt later.
De Tweede Kamer in Nederland beslist in 1996 om Baarle-Nassau zelfstandig te laten en dus buiten het herindelingsproces in Noord-Brabant te houden. Er werd wel de voorwaarde gesteld dat de beide Baarles hun onderlinge samenwerking meer structuur zouden geven en wel onder de vlag van de Benelux-overeenkomst.
In Baarle wordt door secretaris-generaal B. Hennekam van de Benelux Economische Unie (BEU) het 'Gemeenschappelijk Orgaan Baarle' (GOB) officieel geïnstalleerd. Het nieuwe orgaan is het uitvloeisel van de eisen die de Tweede Kamer stelde aan een meer gestructureerde samenwerking tussen de beide Baarles. In het GOB vergaderen de beide colleges op regelmatige basis (het GOB-klein) en vergaderen minstens driemaal per jaar ook beide raden samengebracht in het GOB-plenair over zaken van gemeenschappelijk belang.
Zondereigen is een dorpje gelegen in België in het noorden van de provincie Antwerpen. Het behoort tot de gemeente Baarle-Hertog dat buiten Zondereigen voornamelijk bestaat uit Belgische enclaves binnen Nederlands grondgebied. Zondereigen heeft een oppervlakte van 4,78 km² (zowat twee derde van de totale oppervlakte van de gemeente Baarle-Hertog) en telde in 2006 429 inwoners.
Zondereigen is een schoolvoorbeeld van een plattelandsdorp zoals je dat in de Kempen ziet. Hoewel Zondereigen in bestuurlijke zin niet zo heel groot is, is de begrenzing parochieel groter. Bestuurlijk wordt de grens gevormd door de Rijksgrens met Baarle-Nassau en de gemeentegrenzen met Hoogstraten, Merksplas, Turnhout en Ravels. Een deel van de grenzen is bepaald door de Noordermark, een rivier die uiteindelijk uitmondt in de Mark.
Parochieel is Zondereigen groter. De gehuchten van Merksplas Geheul, Lipseinde, Heikant en Strikkeweg behoren tot de parochie van Zondereigen. De gehuchten Gel en Ginhoven behoren ook tot de parochie van Zondereigen, maar vallen ook onder het bestuur van Baarle-Hertog. Binnen de grenzen van Zondereigen bevindt zich een enclave van Baarle-Nassau, dat echt in het Belgische land ligt. Het is een onbewoonde enclave op ongeveer 1 kilometer afstand ten noordwesten van Zondereigen, bij Ginhoven. De zeven andere Nederlandse enclaves liggen ingesloten in het dorp Baarle door Belgische enclaves.
De kern van Zondereigen bestaat uit twee straten die bij de kerk elkaar kruisen. Het dorp ligt tussen twee riviertjes, het Merkske in het noorden en de Noordermark in het zuiden.
De herkomst van de naam Zondereigen is redelijk moeilijk te verklaren. Er zijn verschillende verhalen die de herkomst van Zondereigen verklaren.
Een van de verklaringen is dat Hertog Hendrik I van Brabant het land uitzondert en voor zichzelf houdt. Zondereigen zou dan ongeveer tegelijkertijd hebben bestaan als de enclaves van Baarle-Hertog die in 1198 zijn ontstaan. Zondereigen zou dan afkomstig zijn van "Uitgezonderde eigen grond".
Een andere verklaring is, is dat het land Zondereigen door de landheer was geschonken aan de Abdij van Tongerlo. Zondereigen zou dan afkomstig zijn van "Afgezonderde eigen grond".
Een Baarlese geschiedschrijver noemt het dorp een Bijzonder eigen domein.
Soms wordt er melding gemaakt van Zonderhaagen. Hierbij moet sprake zijn van een schrijfwijze, in dialect werd het uitgesproken als Zonderaage. De letter H, die men in de meeste Brabantse dialecten toch niet uitspreekt, is er geschreven om het woord enige betekenis te geven.
De Legende van Gelmel beweert dat de naam zonder eigenaar betekent, nadat de heer Gelmel het gebied had verlaten, nadat hij in 910 was vertrokken naar het Heilige Land, omdat hij de Heer van Weelde had gedood.
In 1251 ontstaat er een ruzie tussen inwoners die aan weerszijden van Zondereigen wonen. Boeren uit Weelde stelen zes karrenvrachten hooi dat oogstklaar is gemaakt door de boeren uit Merksplas. Het geschil loopt hoog op, en de klacht van de Merksplasse boeren komt zelfs terecht bij Hendrik III van Brabant. Schout Zimarus de Castro van Markgraafschap Antwerpen krijgt de opdracht om de zaak te regelen. Hij was door de Hertog naar de omgeving gestuurd om samen met zes inwoners van Merksplas en omgeving de gemeentegrenzen van de gemeenten in het gebied te bepalen. Een van deze personen was Henricus van Sonderheighe. Dit is de oudste schriftelijke vermelding van Zondereigen. Het dorp heeft in 2001 deze gebeurtenis aangegrepen voor het 750-jarig bestaan.
De gelovigen uit Zondereigen in de Middeleeuwen moesten in Baarle naar de kerk. De ruim vijf kilometer wandeling door ongebaande wegen naar Baarle gaat ze steeds meer tegenstaan. In 1464 vragen en krijgen ze een eigen kapel. De parochieheilige van deze kapel is Sint-Rumoldus. De geloofsgemeenschap blijft wel gebonden aan de moederkerk in Baarle.
In 1700 en in 1734 doet Zondereigen tot twee maal toe een vergeefse poging om een zelfstandige parochie te worden. Pas in 1818 krijgt de kapelaan van Zondereigen wat meer bevoegdheden, maar het zou nog tot 1842 duren, voordat Zondereigen een zelfstandige parochie heeft. De bouw van de Sint-Rumolduskerk is in 1859 voltooid op de plaats waar voorheen de kapel heeft gestaan. Van deze kerk blijft weinig over, als Zondereigen op 2 oktober 1944 bevrijd wordt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het beeld van Sint-Rumoldus blijft gespaard. Bij de viering van het 750-jarig bestaan van Zondereigen wordt de kerk grondig gerestaureerd.
Turnhout is een stad in het noorden van België gelegen in de provincie Antwerpen. Het is de hoofdplaats van het arrondissement Turnhout en het gelijknamige kies- en gerechtelijk kanton. De stad telt circa 45.000 inwoners. Turnhout afficheert zichzelf als de hoofdstad van de Kempen en als de "speelkaartenstad".
Het toponiem Turnhout bestaat uit twee woorddelen namelijk Turn- en hout.
- Turn- zou mogelijk afgeleid zijn van het Germaanse woord durnum, dat doorn betekent.
- Het achtervoegsel -hout komt van het Germaanse woord “hulta” en betekent bos.
De naam betekent dan doornbos.
Een alternatieve verklaring, zoals verteld bij de rondleiding in het kasteel van de hertogen van Brabant in Turnhout, is dat Turn- afkomstig is van het oude woord voor toren (zie ook Torhout). De naam zou dan betekenen toren in het bos, waaromheen dan de nederzetting zou zijn ontstaan.
Het toponiem duikt voor het eerst op als Turnolt in 1186 in een document van de Abdij van Tongerlo. De daarmee aangeduide plaats bevindt zich overigens in het huidige Oud-Turnhout.[bron?] Een jaar later (1187) noemt een document uit de Archives nationales te Parijs de plek Turneholt. In 1212 duikt voor eerst de huidige naam van Turnhout op in een document uit diezelfde archieven.[1]
Turnhout is ontstaan op het kruispunt van twee grote handelsroutes en in de bescherming van het jachtkasteel van de hertogen van Brabant dat reeds voor 1110 zou hebben bestaan. Dit jachtverleden wordt nog steeds weerspiegeld in het wapen van de stad. In ongeveer 1212 verkreeg de kleine gemeenschap haar stadsrechten van hertog Hendrik I van Brabant. In 1338 werd het privilege toegekend om op zaterdag een markt te organiseren, een traditie die ook nu nog in ere wordt gehouden. In 1466 beschreef een reiziger de goedgebouwde huizen en hij telde vijf kerken.
Tegen de 16e eeuw was Turnhout een rijk commercieel centrum geworden, maar het einde van de eeuw bracht oorlog, vuur, confiscaties en epidemieën. De onderdrukking en de Inquisitie deden vele progressieven naar Nederland vluchten, waardoor de streek rond Turnhout verarmd achterbleef. De stad en haar omgeving waren verscheidene keren het toneel van gevechten, en twee grote veldslagen zijn naar Turnhout genoemd: een in 1597 en een in 1789. Beide worden de Slag bij Turnhout genoemd.
In 1830 werd België onafhankelijk, en Turnhout viel net onder de nieuwe grens met Nederland. In de periode van vrede tussen 1831 en 1914 werden het Kanaal Dessel-Turnhout-Schoten (1844-1846) en de spoorlijn aangelegd (1855).
Op 1 januari 1859 verloor Turnhout een deel van zijn grondgebied aan Oud-Turnhout dat vanaf toen als zelfstandige gemeente bestaat. Het plan om Turnhout bij de fusie van gemeenten vanaf 1 januari 1977 samen te voegen met Vosselaar, Oud-Turnhout en Beerse ging uiteindelijk niet door.
Diest is een stad en gemeente in de Belgische provincie Vlaams-Brabant. De stad ligt in het noordoosten van de provincie op de grens tussen het Hageland en de Kempen. De gemeente grenst in het oosten aan de provincie Limburg. Het is ook een Oranjestad door de historische band met het huis Nassau. De stad telt ongeveer 24.000 inwoners.
Diest was een graafschap van het Karolingische rijk. De stad dankte haar opkomst aan haar gunstige ligging: Diest lag langs de handelsweg Brugge-Keulen en aan de rivier de Demer.
In 1229 kreeg Diest stadsrechten van hertog Hendrik I van Brabant.
In de 14de en 15de eeuw leefden de inwoners in grote welstand door een drukbezochte landbouwmarkt, graan- en veemarkten, maar vooral door de lakennijverheid en -handel. Het Diestse laken was op bijna alle grote West-Europese markten te koop. Diest behoorde toe aan Maria van Loon-Heinsberg, die afstamde van de graven van Loon. Na haar huwelijk in 1440 met Jan IV van Nassau werd Diest deel van het graafschap Nassau-Dillenburg. In 1499 kwam Diest door ruil in het bezit van Engelbrecht II van Nassau, graaf van Nassau. Een van zijn opvolgers, René van Chalon, voerde ook de titel Prins van Oranje. Zo bleef Diest bezit van het huis Oranje-Nassau tot 1795, toen de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk werden aangehecht. De oudste zoon van Willem van Oranje, Filips Willem, ligt er begraven in de Sint-Sulpitiuskerk. Heden ten dage voert koning Willem-Alexander der Nederlanden nog steeds de adellijke titel Baron van Diest (zie Titels Nederlandse koninklijke familie). Door haar ligging bij de Demer, op de grens van het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik en de connecties met Oranje-Nassau werd de stad vaak belegerd, geplunderd en verwoest. In 1572 nam Willem van Oranje Diest in tijdens zijn tweede invasie, maar nog in hetzelfde jaar kreeg Don Frederik de stad weer in handen. In 1635 bezetten de Republiek der Verenigde Nederlanden en Frankrijk de stad, met de bedoeling de Zuidelijke Nederlanden onder elkaar te verdelen, maar dit mislukte. Tussen 1701 en 1705 kreeg Diest te maken met Franse, Staatse en Spaanse bezetting.
Onder de Oostenrijkers (1713-1790) herstelde de stad zich. Er werd weer volop handel gedreven en bier gebrouwen. Ook hier was de Habsburgse monarchie niet populair en zagen velen de Fransen in 1792 als bevrijders. Zij gingen nog veel verder dan de Oostenrijkers met de repressie van het katholicisme, het invoeren van de conscriptie en het afschaffen van het Ancien Régime. Als gevolg hiervan brak de Boerenkrijg uit in 1798.
Het boerenleger bezette vier dagen de stad die de Fransen omsingeld hielden. Het grootste deel van het boerenleger kon via een noodbrug over de Demer ontsnappen en het onverdedigde stadje werd nog maar eens, ditmaal door de Sansculotten, geplunderd.
Tussen 1815 en 1830 volgde de Nederlandse periode. Tussen 1837 en 1853 werd Diest voorzien van nieuwe wallen en versterkingen. Deze fortificaties waren al verouderd bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Pas in 1929 kreeg de stad zeggenschap over de vroegere fortificaties. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van het nog resterende gedeelte afgebroken. Beide wereldoorlogen veroorzaakten geen verdere grote schade.
De Citadel van Diest huisvestte tijdens de Tweede Wereldoorlog een opleidingsschool van het NSKK, het Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (een paramilitaire vervoerorganisatie van de Duitse nazipartij). Niet alleen Vlaamse, maar ook Nederlandse vrijwilligers werden er opgeleid tot chauffeur of bijrijder.[1]
Van 1953 tot 2011 was het Eerste Bataljon Parachutisten gevestigd in de citadel.
Op 1 januari 1971 werd de gemeente Webbekom opgeheven en bij Diest gevoegd. Op 1 januari 1977 fuseerde Diest met Deurne, Kaggevinne, Molenstede en Schaffen.
Het Vinne is een 130 ha groot natuurdomein van de provincie Vlaams-Brabant, gelegen in een depressie in de vallei van de Kleine Gete (Haspengouw), aan de oostrand van de stad Zoutleeuw.
De naam van het domein Het Vinne verwijst naar een ven (een natuurlijke waterplas) dat op deze plaats ontstond. Eens was het de grootste van Vlaanderen. Aan de hand van een charter van hertog Jan I van Brabant, dat de inkomsten van 1278 vermeldt, kon achterhaald worden dat "het ven" te Zoutleeuw later werd gebruikt om turf uit te graven. In de 13de eeuw noemde men het Vinne de "turfkuil van Leeuw". Tot in de 19de eeuw stond deze 4 meter diepe kuil voortdurend onder water.
In 1841 begon de drooglegging. In 1844 werd ongeveer 100 ha grond vrijgemaakt. In 1930 werd het gebied aangekocht door de NV Union Allumetières uit Geraardsbergen. Het werd bebost met canadapopulieren voor de luciferproductie. Toen deze methode niet erg rendabel meer bleek, werd het domein van de hand gedaan. In 1974 kocht de toenmalige provincie Brabant het 95 ha grote Vinne aan om het uit te bouwen tot een natuurreservaat. Het gebied is Europees beschermd als onderdeel van Natura 2000-gebied 'Bossen en kalkgraslanden van Haspengouw' (BE2200038).
Sinds 29 juni 1999 werken de Vlaamse Landmaatschappij, Aminal, de stad Zoutleeuw en de provincie samen aan een natuurinrichtingsproject dat het herstel van het natuurlijke meer beoogt. De werken zijn van start gegaan in januari 2004 en zijn afgerond in maart 2005. Eind 2004 is het dagelijks droogpompen stopgezet en kon de natuurlijke stand van de grondwatertafel zich langzaam herstellen. Het laatste weekend van mei 2005 vond de feestelijke opening van Het Vinne plaats.
Het grootste deel van het terrein staat weer onder water, waarbij men over het water knuppelpaden heeft aangelegd.
Populieren vormen nog steeds de voornaamste beplanting op het domein. In het noordelijke gedeelte vind je ook naaldbomen. Spontane bosgroei van zomereik, es, els, meidoorn, gelderse roos, Amerikaanse eik, esdoorn en houtkanten met lijsterbes, vlier, zoete kers, haagbeuk, beuk, linde, vogelkers, sleedoorn, kardinaalsmuts en wilg wisselen elkaar af.
Fauna
Reeën, fazanten, konijnen, muizen, muskusratten, reigers, eekhoorntjes, eenden, ganzen, waterhoentjes, snoeken maken deel uit van de bos- en waterfauna. Gallowayrunderen zorgen voor het ecologisch beheer van het domein. Twee bijenkolonies leveren de typische boshoning van “Het Vinne”.
In 2005 en 2006 trof men hier voor het eerst sedert 1957 in België, opnieuw een broedende witwangstern aan. Zeldzame doortrekkers (1 à 2 waarnemingen in België per jaar) zijn de ralreiger, roodstuitzwaluw en woudaap
Zoutleeuw (Frans: Léau) is een stad in de Belgische provincie Vlaams-Brabant. De stad ligt op de grens van het Hageland, Vochtig-Haspengouw en Haspengouw, in het oosten van de provincie, en telt ruim 8000 inwoners. De inwoners worden Leeuwenaars genoemd.
Tot in de 16e eeuw heette de stad eenvoudigweg Leeuw. De oudst overgeleverde vorm uit 980 luidt leuua. Hij komt uit het Germaans hlaiwa, een accusatief meervoud. 'Hlaiwa' of 'Leeuw' betekent "bij de grafheuvels". De tot heden oudst gevonden vorm met "zout" dateert van 1533. In dit jaar werd Guilelmus van Ottenborch van Soutleu ingeschreven aan de universiteit te Leuven. Zoutleeuw was een havenstad aan de Kleine Gete waar klipzout uit de Vogezen werd ingevoerd.[1]
De stad lag langs de belangrijke handelsweg die in het midden van de 12e eeuw werd voltooid en die Keulen met Brugge verbond. Een eerste verdedigingsmuur werd rond 1130 gebouwd. In 1312 werd Zoutleeuw een van de zeven vrije steden van het hertogdom Brabant. De stad was bekend om zijn lakenindustrie. Het Leeuwse laken werd in het Maas- en Rijnland en in Engeland en Frankrijk verhandeld. De stad ontving belangrijke privileges van de hertogen van Brabant maar moest in ruil het grondgebied verdedigen tegen invallen van het nabijgelegen prinsbisdom Luik. Om die reden werd volgens geschiedschrijver Gramaye rond 1330 een tweede ringmuur gebouwd.[bron?]
Handelaren uit de Republiek Venetië en de Republiek Genua, op weg naar Brugge, openden er een bank.[bron?]
Concurrentie van laken uit Engeland zorgde in de 15e eeuw voor de neergang van het Leeuwse laken. Die neergang werd versterkt door de opkomst van Tienen als handelscentrum, toen de Gete in 1525 tot in die stad bevaarbaar werd.
De stad ontsnapte zowel aan de beeldenstorm in de 16e eeuw als aan de godsdiensthaat van de Franse Revolutie. Een overstroming in 1573 bracht niet alleen de pest in de stad maar berokkende ook veel materiële schade. De inwoners hadden te lijden van een groot Spaans garnizoen dat in 1578 in de stad was gelegerd.
De aan de zuidzijde van de stad gebouwde citadel kon de stad niet vrijwaren van krijgsgeweld. Men zette gebieden onder water om de stad te beschermen maar het verlies van weilanden en pachthoven bracht alleen maar armoede en ziekte.[bron?] In de 17e eeuw brak drie keer een grote brand uit, waarbij die van 1676 meer dan honderd huizen in de as legde.
Het stadje werd in 1678 en 1701 door de troepen van Lodewijk XIV geplunderd en bezet. Na herovering door middel van zware beschietingen door de geallieerden in 1705 vond Zoutleeuw rust en vrede onder het Oostenrijks bewind alhoewel Jozef II de talrijke kloosterorden die er zich gevestigd hadden niet spaarde.
Zoutleeuw verloor zijn betekenis als voorpost tegen de bedreiging van het prinsbisdom Luik toen de Fransen Brabant en Luik annexeerden. De tijd onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bracht opnieuw welvaart. Bij de onafhankelijkheid van België verloor Zoutleeuw verloor zijn stadstitel. Pas in 1985 kreeg de plaats die terug.
Zoutleeuw is een kleine stad in oppervlakte, maar het bouwkundig erfgoed getuigt van een rijk verleden als handelsstad.
- De Sint-Leonarduskerk op de Grote Markt, een van de weinige kerken in België met een intact gebleven laat-gotisch interieur. De Sint-Barbaratoren van de kerk behoort sinds 1999 tot het Werelderfgoed van de UNESCO.
- Het Stadhuis, gebouwd door Rombout II Keldermans vanaf 1529. Het werd ingewijd in 1538.
- Het Vleeshuis van Zoutleeuw, ten onrechte "de Lakenhalle" genoemd. Het Vleeshuis bestond al in de 13e eeuw. In het Vleeshuis bevonden zich vleesbanken, die erfelijk waren. Ze werden net als onroerend goed beschreven met reengenoten. Over de bouwgeschiedenis is nog weinig bekend. Waarschijnlijk werd het Vleeshuis herbouwd in de tijd dat het schitterende stadhuis tot stand kwam. De drie gilden en de Tafel van de H. Geest maakten van het Vleeshuis gebruik.
- Het Lakenhuis, in het archief zelden Lakenhalle genoemd, grensde aan de Spiegel, en lag dus in de Bogaardenstraat. De naam Lakenhuis verdwijnt uit het archief in de 17e eeuw. Het woord Lakenhalle duikt opnieuw op rond 1890 en duidt dan verkeerdelijk het Vleeshuis aan naast het stadhuis. Op de plaats van het voormalige Lakenhuis staat heden een grote boerderij.
- Restanten in het landschap achter het voetbalveld van de Spaanse citadel; een complex dat in de 18e eeuw 20 hectare in beslag nam.
- De Bethaniënschuur is het enige overblijfsel van het klooster van Bethaniën of Sint-Maria-Magdalena. Dit klooster van de reguliere kanunnikessen van Sint-Augustinus werd gesticht in 1478. In 1796 werd de priorij opgeheven. Op 26 september 1798 gingen de goederen van Bethania over naar Arnoldus Leonardus Coenen. Enkel de ingevallen schuur bleef over.
- De Rode Leeuw, een voormalige herberg naast het Stadhuis. De naam komt voor in 1528. Dit huis had een lubbe (vooruitstekende verdieping) waarvoor aan de hertog belasting moest worden betaald. In 1879 verdween de bouwvallige hoekwoning, die zijn naam toen al lang had verloren.
- De Spiegel, op de Grote Markt 23, ten onrechte "Spiegelhuis" genoemd. De bouwdatum is onbekend. Oude prentkaarten geven 1471. Recentere publicaties houden het op 1571, maar met voorbehoud. De oudst bekende eigenares van het hoekhuis was Hildegund van Linter. In april 1358 droeg zij het vruchtgebruik op het huis naast het Lakenhuis over aan haar kinderen. In 1600 komt de eerste keer de naam Spiegel voor. De woning in bak- en zandsteenbouw met renaissance-elementen werd in 1962 gerestaureerd. Het was een herberg.
- Huisnamen. Zoals elke stad had Zoutleeuw kleurrijke huisnamen. Veel huizen in de Truderstraat werden afgebroken voor de bouw van de citadel. Maar in het centrum bestaan nog diverse huizen die vroeger een eigen naam hadden. Op de Grote Markt stonden: Prins van Luik (1), Drie Koningen (4), Huis van Santerein of Walsbergehuis (Grote Markt 5-6-7 en Ridderstraat 2-4), Wildeman (8-9), Drie Haringen (10), Wijnhuis of Stadswijnhuis (12), Klein Antwerpen (13-14), Spiegel (23), Valk (26-27), Drie Kronen (28), Keizer of Ooievaar (29).
- Het Wijnhuis is het hoekhuis op de Grote Markt 12. In de week van Sinksen in 1526 vierden de burgemeester en de schepenen feest int wynhuys om de bouw van het stadhuis te vieren. Het Wijnhuis was eigendom van de stad en heette daarom in 1507 ook der stad wynhuys (Stadswijnhuis). Dit hoekhuis werd later het KBC-hoofdkantoor. Het werd voorheen ten onrechte vereenzelvigd met de Rode Leeuw. Bij de restauratie in 1974-1976 werden vier houten kuipen ontdekt, met een doorsnede van twee meter. Al in de 16e eeuw ging het Wijnhuis in particuliere handen over. In 1787 was de eigenaar Jan Stiers, die het "vermangeld" had met Jacobus Pluymers. Wellicht had deze, met een woordspeling, het vroegere Wijnhuis bedacht met de naam Witte Pluim.
- De kapel Onze-Lieve Vrouw van de Osseweg van 1538, een bedevaartsoord aan de Ossenwegstraat. In 1538 werd Gilis vander Hoeven, alferis of vaandeldrager uit Antwerpen, van zijn krukken verlost. Onze-Lieve-Vrouw van de Osseweg werd vooral vereerd om van breuken te genezen.
- Provinciedomein Het Vinne, een uitgestrekt natuurgebied en enig natuurlijke meer in Vlaanderen. Het Vinne ontstond door het uitsteken van turf door de monniken van de Parkabdij. De eigenaar Henri de Pitteurs kreeg in 1841 de toestemming om het meer droog te leggen.
- acht bewegwijzerde wandelwegen en vier fietsroutes waarvan de Bietenroute over de oude spoorweglijn Zoutleeuw-Tienen loopt.
- Het Heksenkot, een vervallen gebouw achter het nieuwe stadhuis. Het is een restant van de tweede toren boven de oude Sint-Truidensepoort, te zien op een kaart van Jacob van Deventer uit circa 1550. Hij werd rond 1330 gebouwd. In 1889 verhoogde notaris Gustave Fineau de restanten met een bouwsel, louter bedoeld als amusementsruimte. Rond het gebouw zijn de initialen G en F, en de getallen 1, 8, 8 en 9 te zien, die samen het jaartal 1889 vormen.[2]
De Muur van Hoei is een helling in de Belgische stad Hoei. Wanneer men over de Muur van Hoei spreekt, wordt de Chemin des Chapelles bedoeld tussen de N66 en de kerk Notre-Dame de la Sarte. De Muur van Hoei is een attractie voor tal van (wieler)toeristen. Op de top van de muur bevindt zich het eindstation van de kabelbaan van Hoei. Die loopt voorbij het fort van Hoei tot aan de overkant van de Maas. Ook is het kinderpretpark "Mont Mosan" gelegen boven op de Muur van Hoei. De Muur is de zwaarste beklimming van de Ardense wielerklassieker de Waalse Pijl. Meestal wordt hij tijdens de wedstrijd meermaals beklommen. Sinds 1985 eindigt de wedstrijd op de top van "de Muur". De eerste winnaar op de Muur was Claude Criquielion; voor hem werd op 1 december 2015 een monument geplaatst op het steilste stuk, negen maanden na zijn overlijden.[1] In dat jaar finishte ook de 3e etappe van de Tour de France op de Muur.[2] De kronkelende steile weg is een pelgrimsroute, waarlangs zes kleine witte kapellen staan, die gewijd zijn aan zes van de Zeven Smarten van de Maagd. De zevende kapel is te vinden in het portiek van de kerk Notre-Dame de la Sarte (oorspronkelijk de kapel van de wonderbaarlijke Maagd) bovenaan de berg, tegenover het eindstation van de kabelbaan. De zes kapelletjes en de kerk zijn beschermd erfgoed.
Bastogne ( Franse uitspraak: [bas.tɔɲ] ; Nederlands : Bastenaken ; Duits : Bastnach of Bastenach ; Luxemburgs : Baaschtnech ) is een Waalse gemeente van België gelegen in de provincie Luxemburg in de Ardennen . De gemeente van Bastogne bestaat uit de oude gemeenten van Longvilly , Noville, Villers-la-Bonne-Eau , en Wardin . De stad is gelegen op een heuvelrug in deArdennen op een hoogte van 510 meter (1670 voet).
Ten tijde van de Romeinse verovering werd de regio Bastogne bewoond door de Treveri , een stam Galliërs . Een vorm van de naam Bastogne werd pas veel later genoemd, in 634, toen de plaatselijke heer deze gebieden overdroeg aan de Sint-Maximinabdij , nabij Trier . Een eeuw later ging het gebied rond Bastogne naar de nabijgelegen abdij van Prüm . De stad Bastogne en zijn marktplaats worden opnieuw genoemd in een 887-document. Tegen de 13e eeuw sloeg Hendrik VII, de heilige Romeinse keizer en graaf van Luxemburg , munten in Bastogne. In 1332, John the Blind, zijn zoon, verleende de stad haar handvest en liet haar omsingelen door verdedigingsmuren, waarvan een deel, de huidige Porte de Trèves , nog steeds bestaat. In 1451 werden de landen van het graafschap Luxemburg opgenomen in het hertogdom Bourgondië en als gevolg daarvan werd Bastogne een deel van het land van de Spaanse Kroon toen de Bourgondische erfgenaam Karel in 1516 koning van Spanje werd .
De muren van de stad waren behoorlijk effectief in het beschermen van de stad tijdens de moeilijke tijden die volgden. De economie van de stad floreerde dankzij de bekendheid van de landbouw- en veebeurzen. De muren sloegen met succes een Nederlandse aanval af in 1602. In 1688 werden ze ontmanteld op bevel van koning Lodewijk XIV toen de stad tijdens de Negenjarige Oorlog werd bezet door Franse troepen .
De 19e eeuw en de onafhankelijkheid van België waren gunstig voor Bastogne, omdat de bosproducten en veebeurzen in het buitenland meer bekendheid kregen. Er werden verschillende spoorlijnen aangelegd om het te verbinden met de naburige steden. Aan dit alles kwam een einde met de Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog .
Op 10 september 1944 bevrijd door de geallieerden , werd Bastogne een paar maanden later aangevallen door Duitse troepen. Hitler 's plan was om de controle over de Ardennen terug te krijgen , de Britten van de Amerikaanse troepen te splitsen, vervolgens door te gaan naar de strategische haven van Antwerpen en deze opnieuw te bezetten en de belangrijkste geallieerde aanvoerlijn af te snijden. Op 16 december begon de Duitse artillerie , gebruikmakend van kou en mist, de Slag om de Ardennen, waarbij ze de Amerikaanse divisies aanvielen die schaars rond Bastogne waren opgesteld. Een paar dagen later kwamen brigadegeneraal McAuliffe en de 101st Airborne Division samen met elementen van de 10th Armored Division (Verenigde Staten)en de 82nd Airborne Division, arriveerden voor de tegenaanval, maar raakten na zware gevechten omsingeld binnen de stad. Op 22 december vroegen Duitse afgezanten om de Amerikaanse overgave, waarop de generaal bondig antwoordde: "Noten!" De volgende dag klaarde de lucht op, waardoor de geallieerde luchtmacht wraak kon nemen en het broodnodige voedsel, medicijnen en wapens aan de grondtroepen kon laten vallen. Op 26 december arriveerde het Derde Amerikaanse leger , onder bevel van generaal Patton , en brak het beleg . Het officiële einde van de Slag om Bastogne vond drie weken later plaats, toen alle gevechten in het gebied ophielden.
Bastogne is het eindpunt van de Liberty Road , de herdenkingsroute die het pad markeert van de bevrijding van de geallieerde troepen en van het Derde Leger dat vervolgens Bastogne heeft afgelost.
Het Groothertogelijk Paleis is de officiële residentie van de groothertog van Luxemburg. Daarnaast worden bezoekende staatshoofden en ministers hier vaak ondergebracht. Het staat in de hoofdstad Luxemburg-stad.
Het huidige gebouw stamt uit 1572. Het werd destijds gebruikt als stadhuis.
In 1728 werd het paleis verbouwd en in 1741 werd het nog een keer uitgebreid.
Toen de Eerste Franse Republiek het Woudendepartement stichtte, werd Luxemburg daar de hoofdstad van. Het Groothertogelijk paleis werd vanaf dat moment als prefectuur gebruikt.
In 1820 werd Luxemburg in een personele unie verbonden met Nederland, dat tot 1830 (1839) één land vormde met het huidige België. Op veel vlakken werd het formeel onafhankelijke groothertogdom Luxemburg onder de koningen/groothertogen Willem I en II bestuurd als een semi-autonome Nederlandse provincie. Vanaf dat moment werd het paleis gebruikt als residentie voor de Nederlandse monarchie.
In 1883 volgde een grote renovatie als voorbereiding op het bezoek door koning Willem III.
Vanaf 1890 werd Luxemburg geregeerd door de familie Nassau-Weilburg waarop zij hun intrek namen in het paleis. Onder groothertog Adolf van Luxemburg werd een nieuwe vleugel aan het gebouw toegevoegd.
Tijdens de bezetting door nazi-Duitsland werd het paleis gebruikt als concertzaal en kroeg voor de nazi's. Het resultaat was dat het interieur zwaar beschadigd werd. Na de oorlog werd het weer de woning van de groothertog.
In de jaren zestig en jaren negentig vonden weer grote renovaties plaats.
Metz (Franse uitspraak: [mɛs]?, mes) is een stad in het noordoosten van Frankrijk, de hoofdstad van de voormalige regio Lotharingen en van het departement Moselle (57). De stad ligt langs de oever van de Moezel. Ze telt 116.429 inwoners (2017).
De stad werd vernoemd naar de Gallische stam der Mediomatrices. Na de Romeinse verovering werd Metz, onder de naam van Divodorum Mediomatricorum, een van de voornaamste steden van Gallië, met meer inwoners dan Lutetia, en rijk door zijn uitvoer van wijn. De stad werd op 7 april 451 door Attila geplunderd. In de Frankische tijd was de naam van de stad Mettis of Metis.[1]
Aan het begin van de middeleeuwen was Metz de hoofdstad van het koninkrijk Austrasië. De dynastie van de Arnulfingen, een voorloper van de Karolingen, was afkomstig uit de stad. Metz bleef lang een vrije stadsrepubliek binnen het Heilige Roomse Rijk. De bevolking van deze dicht bij de taalgrens gelegen stad sprak een Frans dialect. Metz was ook de zetel van het prinsbisdom Metz en het aantal religieuze gebouwen in de stad nam dan ook flink toe. In de late middeleeuwen was de rijksstad Metz[2] met ruim 30.000 inwoners bestuurd door 6 paraiges, een van de grootste steden van het Heilig Roomse Rijk.
In 1552 werd de koning van Frankrijk Hendrik II regent van de drie bisschopssteden Metz, Toul en Verdun. In 1648 lijfde Frankrijk de drie bisschopssteden definitief in, ten nadele van het Heilig Roomse Rijk. Metz veranderde dan in garnizoensstad en had een belangrijke plaats in het Franse koninkrijk.
Metz werd gedurende de Frans-Duitse Oorlog van 1870 belegerd en door het nieuwe Duitse Rijk bij de Vrede van Frankfurt ingelijfd. Het was de hoofdstad van het Duitse district Lotharingen van 1871 tot 1919. Na de annexatie bleef de stad groeien, vooral ook omdat veel Duitse immigranten zich er vestigden. Gedurende enkele decennia zou de stad een Duitstalige meerderheid hebben. Opvallend zijn de enorme gebouwen in neoromaanse of neogotische stijl, die in de Duitse periode werden gebouwd. Sinds de Eerste Wereldoorlog hoort Metz weer bij Frankrijk, alhoewel de stad tijdens de Tweede Wereldoorlog was ingelijfd bij nazi-Duitsland.
- het Centre Pompidou-Metz, een dependance van het Centre Georges Pompidou, werd in mei 2010 geopend.
- de gotische kathedraal van Metz werd gebouwd tussen 1240 en 1552. Ze is vooral beroemd voor de hoge gewelven en de grote hoeveelheid gotische glas in loodramen.
- de Saint-Pierre-aux-Nonnainskerk is de oudste nog bestaande kerk van Frankrijk. Ze werd gebouwd tussen 370 en 400.
- de romaans-gotische Saint-Maximinkerk (12e-18e eeuw) heeft vierentwintig ramen met gebrandschilderd glas ontworpen door Jean Cocteau. Het gaat om het laatste meesterwerk van Cocteau: zijn patronen dateren uit 1962, maar werden postuum aangebracht aan het einde van de jaren zestig.
- de Sint-Arnoldusabdij is een voormalige benedictijnerabdij (6e eeuw-geplunderd in 1794). In de 19e eeuw werd een militaire school opgericht in de overblijfselen.
- de stadspoort Porte des Allemands aan een brug over de rivier de Seille.
- het Hôtel de Gargan, een gotische residentie uit de 15e eeuw.
- de neoromaanse Synagoge van Metz (1847-1850).
- het neoromaanse postkantoor van Metz werd opgetrokken onder de Duitse keizer Wilhelm II tussen 1907 en 1911.
- het Station Metz-Ville dateert uit 1908 en werd net als het naburige postgebouw opgetrokken in neoromaanse stijl onder Wilhelm II.
- het standbeeld van Gilbert du Motier de la Fayette.
Pont-à-Mousson ( Franse uitspraak: [pɔ.t‿a.musɔ] ) is een gemeente in de Meurthe-et-Moselle departement in het noordoosten van Frankrijk .
Bevolking (1999): 14.592 ( Mussipontains ). Het is een industriestad (voornamelijk staalindustrie), gelegen aan de rivier de Moezel . Pont-à-Mousson heeft verschillende historische monumenten, waaronder de 18e-eeuwse Premonstratenzer abdij.
In 1572 richtte kardinaal Karel van Lotharingen een jezuïetenuniversiteit op in Pont-à-Mousson. Met de bouw van de protestantse revolutie in de Duitstalige landen, die nog steeds deel uitmaken van het Heilige Roomse Rijk , direct in het oosten, en het hertogdom Lotharingen kwetsbaar voor druk van een steeds assertievere Franse staat rechtstreeks in het westen, nam het hertogdom deel aan de oorlogen van religie aan de kant van de contrareformatie . De Tridentijnse strategie die door de Heilige Stoel werd afgekondigd, omvatte de oprichting van een 'rooms-katholieke ruggengraat' (soms de Lotharingse as genoemd).van de gebieden, waaronder Lorraine, tussen Frankrijk en het Habsburgse rijk).
Tijdens de zeventiende eeuw groeide de universiteit snel tot er ongeveer 2.000 studenten waren. Er waren vier faculteiten die theologie, kunsten, rechten en geneeskunde bestreken. Er kwamen studenten uit heel West- en Midden-Europa. In de loop van de tijd ontstond er rivaliteit tussen studenten in de wijk St. Martin, gelegen op de rechteroever van de rivier en gedomineerd door jezuïeten, en de linkeroeverstudenten in de wijk St. Laurent die als de rumoeriger van de twee studentenstammen worden beschouwd. De rivaliteit bereikte een hoogtepunt met de gewelddadige 'drukkersgevechten' toen de rivaliserende facties respectievelijk de 'Ponti Mussoni' en de 'Mussiponti' werden genoemd. De "Mussiponti" wonnen, en in de regio werden de inwoners van de stad daarna bekend als "Mussipontains / Mussipontines".
De regio werd Frans na de dood in 1766 van hertog Stanisław Leszczyński van Lotharingen , en in 1769 liet Lodewijk XV de jezuïetenacademie overbrengen naar Nancy. De enige opmerkelijke onderwijsinstelling die in Pont-à-Mousson overbleef, was een militaire opleidingsschool.
De stad bleef floreren als centrum van de beeldende kunst, maar concurreerde in dit opzicht met Épinal naar het zuiden. Een papier-machéfabriek droeg ook bij aan de culturele ontwikkeling van Pont-à-Mousson.
Het was de regionale hoofdstad tussen 1790 en 1795, maar onderging uitgebreide verwoestingen in de daaropvolgende oorlogen en werd onderworpen aan buitenlandse bezetting in 1814 en 1815. Tijdens de Frans-Pruisische oorlog kreeg het te maken met hevige straatgevechten.
Het bedrijf Pont-à-Mousson werd in 1856 opgericht door een groep zakenlieden uit Lorraine om de ijzermijn van Marbache te exploiteren en het erts te gebruiken om gietijzer te vervaardigen. Xavier Rogé was de manager. In 1862 werd de onderneming geliquideerd wegens gebrek aan voldoende kapitaal om de hoge investeringskosten te dekken. Rogé slaagde erin kapitaal aan te trekken in het Saarland en het bedrijf opnieuw te starten, waarbij het grootste deel van zijn productie werd verkocht aan smederijen in de Ardennen en de Champagne. In 1866 bezocht Rogé Engeland en werd hij zich bewust van de nieuwe en veelbelovende markt voor gietijzeren waterleidingen. Hij concentreerde het bedrijf op de productie van buizen en vond een markt die klaar was toen steden na 1871 grote investeringen in watervoorziening begonnen te doen. [4] Hij paste de Engelse methode toe om pijpen in verticale in plaats van horizontale mallen te gieten. [5] Hij werd opgevolgd door Camille Cavallier , die de middelgrote gietijzeren pijpenfabrikant omvormde tot een reus, die zich altijd concentreerde op het maken van pijpen. De jaarlijkse gietijzerproductie is tussen 1900 en 1913 gestegen van 80.000 naar 183.000 ton. [4]
Het bedrijf, later bekend als Saint-Gobain PAM, produceert nog steeds nodulair gietijzeren buizen en hulpstukken voor drinkwater-, irrigatie- en rioolwatertoepassingen. De fabriek van Pont-à-Mousson, die in 2016 haar 160ste verjaardag vierde, is de grootste werkgever van de stad, met gemiddeld 1000 werknemers verdeeld over twee fabrieken, een onderzoekscentrum en het hoofdkantoor van het bedrijf.
Strategisch gepositioneerd aan een belangrijke rivierovergang, hebben Pont-à-Mousson en de omliggende regio verschrikkelijke gevechten meegemaakt tijdens de twintigste-eeuwse oorlogen tussen Frankrijk en Duitsland. In de Eerste Wereldoorlog zijn Bois-Le-Prêtre , Croix des Carmes , Xon en Grand-Couronné namen die herinneren aan woeste gevechten tussen Franse en Duitse soldaten. De stad werd in 1944 verder verwoest, voordat het werd bevrijd door het Amerikaanse Derde Leger onder bevel van luitenant-generaal George S. Patton , ondersteund door een actieve lokale verzetsbeweging .
In 1921 schonk de president persoonlijk de stad het Croix de guerre , en kort daarna ontving Désiré Ferry , de plaatsvervanger, het Légion d'honneur . Na de Tweede Wereldoorlog werd Pont-à-Mousson opnieuw gehuldigd, dit keer met de Croix de guerre (zilveren ster) .
Nancy
De Place Stanislas is een groot voetgangersplein in de Franse stad Nancy , in de regio Lotharingen . Sinds 1983 staat het architecturale ensemble bestaande uit de Place Stanislas, het verlengde van zijn as, de Place de la Carrière en de Place d'Alliance op de lijst van UNESCO -werelderfgoederen . [1] Na de Poolse Successieoorlog in 1737 werd het hertogdom Opper-Lotharingen , waarvan Nancy de hoofdstad was, gegeven aan Stanisław I Leszczyński , voormalig heerser van het Pools-Litouwse Gemenebest en schoonvader van koning Lodewijk XV van Frankrijk. Een eerdere heerser, Leopold, hertog van Lotharingen , had veel wederopbouw ondernomen in Lotharingen, dat door een reeks oorlogen was geteisterd . Voor dit werk had hij talloze kunstenaars en architecten gerekruteerd, waaronder Germain Boffrand , die Emmanuel Héré opleidde . Daarom vond Stanisław bij zijn aankomst een pool van talent en ervaring om uit te putten. [2]
Het plein was een belangrijk stedenbouwkundig project, bedacht door Stanisław I als een manier om de middeleeuwse oude stad Nancy te verbinden met de "nieuwe" stad gebouwd in de 17e eeuw onder Karel III, hertog van Lotharingen . Het plein was ook bedoeld als een koningsplaats ter ere van Stanisław's schoonzoon, Lodewijk XV . Het ontwerp creëerde een groot stadsplein of een plaats die twee knappe bestaande gebouwen met elkaar verbond: het Hôtel de Ville (stadhuis, nu gecentreerd op het grote plein) en het Hôtel du Gouvernement , de zetel van het hertogdom. De zetel van het stadsbestuur en de zetel van de hertogelijke regering [3]zo stonden ze elkaar als complement tegenover elkaar door een reeks rationele, symmetrische maar gevarieerde stedelijke ruimtes , die in die tijd ongeëvenaard waren in Europa .
Het plein en de omliggende gebouwen, verenigd door hun kolossale orden, werden ontworpen door de koninklijke architect Emmanuel Héré de Corny (1705–1763). [1] De bouw begon in maart 1752 [1] en eindigde in november 1755. [ mislukte verificatie ] Barthélémy Guibal en Paul-Louis Cyfflé creëerden een bronzen standbeeld van Lodewijk XV dat in het midden van het plein werd opgericht. Het werd verwijderd tijdens de beeldenstorm van de revolutie , toen het werd vervangen door een eenvoudige gevleugelde figuur. Het plein werd omgedoopt tot ' Place du Peuple ' en later ' Place Napoléon '.
In 1831 werd in het midden van het plein een bronzen standbeeld van Stanisław ( Stanislas in het Frans) geplaatst; sindsdien staat het bekend als de 'Place Stanislas'.
Het plein is altijd gebruikt voor openbare bijeenkomsten en festiviteiten. Het heeft in zijn geschiedenis verschillende make-overs ondergaan en, in een lage periode van waardering, diende het bijna een kwart eeuw als parkeerplaats , tussen 1958 en 1983.
De stad heeft het sindsdien gereserveerd voor voetgangers. In 2004 en 2005 ondernam de stad een ingrijpende restauratie van het plein, gebaseerd op de oorspronkelijke 18e-eeuwse plannen. Het project van tien maanden kostte ongeveer 9 miljoen euro . Het werd gefinancierd door een combinatie van stads- en lokale, regionale, nationale en particuliere fondsen. [4] De inhuldiging van de nieuwe Place Stanislas in mei 2005 viel samen met de 250ste verjaardag van het plein.
De Place Stanislas is 125 meter lang en 106 meter breed. Het is geplaveid met lichte okerkleurige stenen, met twee rijen donkere stenen die een diagonaal kruismotief vormen. Het plein is omgeven door een architectonisch harmonieus ensemble van gebouwen, met name deze:
- Het stadhuis ( Hôtel de Ville ) van Nancy, dat de hele zuidkant van het plein beslaat, met het prefectuurkantoor van Meurthe-et-Moselle in de zuidoostelijke hoek;
- In het oosten, het operagebouw (voorheen het bisschoppelijk paleis) en het Grand Hôtel (oorspronkelijk het Hôtel de la Reine , eigenlijk bewoond door de Intendant Alliot);
- In het westen, het Museum voor Schone Kunsten (oorspronkelijk het Collège de médecine ) en het Pavillon Jacquet (oorspronkelijk een commercieel / residentieel gebouw, nu voornamelijk kantoren); [5]
- Aan de noordkant werden de gebouwen lager gehouden voor defensieve doeleinden (om kruisvuur tussen de Vaudemont en de Haussonville bastions mogelijk te maken ).
De Arc Héré , een triomfboog gebouwd door Emmanuel Héré de Corny , staat in het midden van de vierde zijde en leidt naar de aangrenzende Place de la Carrière, waar de hoofdas is ontwikkeld als een dubbele laan met bomen, met symmetrische gebouwen tegenover elkaar. andere over zijn lengte.
Het uiteinde wordt bepaald door de halve cycli van colonnades die de zijkanten omsluiten en worden gedragen over de reeds bestaande façade van het Palais du Gouvernement .
De vier hoeken en de west- en oostzijde van het plein zijn voorzien van vergulde smeedijzeren poorten en lantaarns, gemaakt door Jean Lamour (1698–1771) ; die ook verantwoordelijk was voor de smeedijzeren balustrade op de hoofdtrap in het Hôtel de Ville, en het balkon in het midden van de voorgevel. In de noordwestelijke en noordoostelijke hoeken zijn ook sierlijke fonteinen te zien, ontworpen door Barthélémy Guibal (1699–1757). Vanwege deze poorten krijgt Nancy de bijnaam Stad met Gouden Poort ( Ville aux Portes d'Or ).
Épinal is een stad in het departement Vosges in de regio Grand Est in Frankrijk. Het telt, inclusief de omliggende dorpen, zo'n 40.000 inwoners. De stad bevindt zich op de rechteroever van de -hier ca. 750 m brede- vallei van de Moezel, aan de voet van verschillende kasteelruïnes.
Épinal is ook bekend om de zogenaamde "Images d'Épinal", gekleurde prenten die geproduceerd werden in een in 1796 door Jean-Charles Pellerin in deze stad opgerichte drukkerij. Hierop werden vaak vrome of heroïek-nationalistische taferelen afgebeeld. Ze waren in de 19e eeuw bij de minder welvarende Fransen zeer geliefd als muurversiering. In de 10e eeuw ontstond er nabij een klooster van de orde der benedictijnen een nederzetting, genaamd Spina, wat "rug" in het Latijn is. In de omgeving van de stad wordt de legende verteld, dat de naam komt van de rugpijn, die het gevolg was van het zware werk om het dal hier te ontginnen. De gunstige ligging aan een door het Moezeldal lopende pelgrimsroute trok handelaars en ambachtslieden aan, waardoor Spina tot enige bloei kwam. In 1466 kwam de stad aan het Hertogdom Lotharingen. In 1629 en 1636 werd Épinal door pestepidemieën geteisterd. Pas ten tijde van Lodewijk XIV , in 1670, wist Frankrijk de stad en haar omgeving in te nemen. Stad en bijbehorend kasteel werden hierbij grotendeels verwoest. In 1870 tijdens de Frans-Duitse Oorlog viel Épinal in Duitse handen. De Duitse bezetting duurde tot de zomer van 1873. Daarna maakte Épinal een opvallende economische groei door. Elzas-Lotharingen was door Duitsland ingelijfd; vele Franse zakenlieden uit Elzassische steden als Mulhouse en Straatsburg verhuisden -met hun zaken - naar Épinal. De stad werd door Frankrijk in die tijd ook van moderne vestingwerken voorzien. In de Tweede Wereldoorlog werd de stad na ruim 4 jaar bezetting door Nazi-Duitsland op 24 september 1944 door Amerikaanse troepen bevrijd. Voorafgaand aan die bevrijding werd de stad door bombardementen en artilleriebeschietingen nagenoeg geheel verwoest. Op 7 km ten zuidoosten van de stad herinnert een groot Amerikaans oorlogskerkhof, het Épinal American Cemetery and Memorial, hier nog aan. Er liggen 5.255 gesneuvelde Amerikaanse militairen begraven.
- De kasteelruïnes van Château d'Épinal, waar een uitzicht over de stad is
- De basiliek St. Maurice (Basilique Saint-Maurice d'Épinal), die in gotische stijl gebouwd is tussen de 13de en de 15de eeuw, op de ruïnes van een 11e-eeuwse kerk waaromheen de stad is ontstaan.
- In de omgeving zijn mooie beukenbossen, waar het goed wandelen is.
De abdij Remiremont was een abdijvorstendom binnen het Heilige Roomse Rijk
Saint-Pierre de Remiremont (Duits: Romberg) werd omstreeks 620 als een abdij voor jonge meisjes in het voormalige castrum Habendum gesticht door de edelman Romaricus en de monnik Amatus uit Luxeuil. In 817 werd de benedictijner regel aangenomen. De abdij was alleen toegankelijk voor leden van de hogere adel en kwam tot grote rijkdom. De benedictijner regel werd los gelaten en de 50 dames leefden als kanunnikessen. In de twaalfde eeuw kreeg de vestiging rond de abdij een stedelijk karakter. De macht van de abdij werd beperkt door het hertogdom Lotharingen, dat de voogdij over het abdijvorstendom bezat als leen van het Heilige Roomse Rijk. Aan het van de dertiende eeuw werd de abdis voor het eerst als rijksvorstin vermeld. De abdij verloor de soevereiniteit in 1566.
Thann is een gemeente in het Franse departement Haut-Rhin (regio Grand Est). De gemeente telt 8033 inwoners (1999) en maakt deel uit van het arrondissement Thann.
De oppervlakte van Thann bedraagt 12,5 km², de bevolkingsdichtheid is 642,6 inwoners per km².
De onderstaande kaart toont de ligging van Thann met de belangrijkste infrastructuur en aangrenzende gemeenten.
De Route Joffre, vernoemd naar de Franse generaal Joseph Joffre, is een weg van 15 km lang welke eind 1914 door het Franse leger werd aangelegd tussen Thann in de vallei van de Thur en Masevaux in de vallei van de Doller, via de Col du Hundsruck (748 m). Dit deel van de Elzas was zojuist op de Duitsers veroverd tijdens de Eerste Wereldoorlog. De weg ligt in het zuidoosten van de Vogezen, in het Franse departement Haut-Rhin.
Als verbinding tussen de valleien van de Thur en de Doller vormde de weg een belangrijke verkeersader tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de bevoorrading van het front bij de Hartmannswillerkopf (Frans: Vieil-Armand); bekend is de strijd om de Hartmannswillkerkopf in 1918.
Tijdens de Slag om de Ardennen (winter 1944-1945) heeft de weg een rol gespeeld bij het Duitse tegenoffensief in de Elzas. Ondanks de sneeuw was het Franse leger in staat om Thann vanuit het noorden aan te vallen; intussen hadden de Duitsers ernstige schade aan de weg toegebracht en mijnen gelegd. De Duitsers werden teruggedreven in de zak van Colmar.
Heden ten dage is de weg een populaire toeristische route.
Cernay (Duits: Sennheim) is een gemeente in het Franse departement Haut-Rhin (regio Grand Est). De gemeente telt 10.446 inwoners (1999) en maakt deel uit van het arrondissement Thann-Guebwiller.
Cernay (Duits: Sennheim) was een heerlijkheid in de Elzas.
De heerlijkheid Cernay wordt voor het eerst vermeld in een akte van het graafschap Ferrette, toen ze werd opgedragen aan het prinsbisdom Bazel. Samen met de heerlijkheid Pfirt kwam het in 1324 aan het Huis Habsburg, waardoor het een deel werd van Voor-Oostenrijk. In tegenstelling tot de andere Oostenrijkse bezittingen in de Elzas werd de heerlijkheid nooit verpand.
Tijdens de Dertigjarige Oorlog werd Cernay bezet door Frankrijk en in 1642 beleende koning Lodewijk XIII van Frankrijk maarschalk Schoenbergh met de heerlijkheid. Deze familie werd later opgevolgd door de families van Reinach, van Gohr en van Clebsattel.
In het Verdrag van Münster van 1648 stond de keizer de bezittingen in de Elzas af, zodat de heerlijkheid definitief verloren was voor het Heilige Roomse Rijk en Oostenrijk.
Saint-Louis ( Elzas : SA-Louis , het Duits : Sankt Ludwig ) [2] is een gemeente in de Haut-Rhin afdeling in de Elzas in het noordoosten van Frankrijk .
De inwoners worden Ludoviciens genoemd .
Na de verovering van de Sundgau en andere delen van de Elzas door Frankrijk in de loop van de Dertigjarige Oorlog en de Vrede van Westfalen , kreeg de Franse kroon een groeiende belangstelling voor de controle en veiligheid van het land ten westen van de Rijn aan de Rijnknie onder het grondgebied van de Bazel (die in 1501 lid werd van de Oude Zwitserse Confederatie ). In 1679, als onderdeel van de beraadslaging van zijn voortgezette uitbreidingspolitiek aan de Bovenrijn (waaronder de verovering van Colmar in 1673, de nederlaag van keizerlijke en Palatijnse troepen bij Türckheim, de plundering van de stad in 1675 en de Verdragen van Nijmegen in 1679), gaf Lodewijk XIV opdracht tot de bouw van de vesting Hüningen op dit strategische punt. De bewoners van de plaats, het vissersdorp Hüningen, moesten plaatsmaken voor dit militaire fort, waarvan de bouw in 1680 werd uitgevoerd door vestingarchitect Vauban . De dorpelingen werden ondergebracht in het nieuw opgerichte Village-Neuf en op de weg van Bazel naar Parijs via Mulhouse, waar het eerste element van het huidige dorp Saint-Louis aan de staatsgrens werd gevestigd. Deze nederzetting, bestaande uit verschillende grenswachten en tavernes, maakte aanvankelijk deel uit van het "nieuwe dorp" van de gemeente Hüningen. Op 26 november 1684 - ongeveer drie jaar na het hoogtepunt van Frankrijks beleid van annexatie of politique des Réunions - de verovering van Straatsburg - kreeg de stad officieel de naam van Lodewijk XIV. [3] Zijn beschermheer is eigenlijk niet de Zonnekoning zelf, maar zijn voorganger, de heilig verklaarde koning Lodewijk IX of Saint Louis .
In de loop van de Franse Revolutie werd de stad van 1793 tot 1814 omgedoopt tot Bourglibre (Duits: Burgliber ).
In 1953 werd de gemeente Bourgfelden opgenomen en in 1958 volgde het dorp Neuweg (La Chaussée) vanuit Blotzheim . Sindsdien ligt het grootste deel van het land van de luchthaven Basel-Mulhouse op de bodem van de stad Saint-Louis.
Op 30 oktober 2000 werd de gemeenschapsvereniging van Communauté de communes des Trois Frontières opgericht in Saint-Louis, waar ze ook haar hoofdkantoor heeft. De vereniging werd in 2016 omgevormd tot een agglomeratiegemeenschap . Saint-Louis ligt aan de Duitse en Zwitserse grens, net ten noorden van Basel . De EuroAirport Basel-Mulhouse-Freiburg ligt op zijn grondgebied. De gemeente Saint-Louis bevat ook de voormalige dorpen Bourgfelden en Neuweg (ook bekend als Saint-Louis-la-Chaussée of Näiwaag in Sundgau, Elzasser ).
Bazel of Basel is een stad in het noordwesten van Zwitserland. De stad ligt aan de Rijn, de Birs komt in Bazel in de Rijn uit.
Bazel telt ruim 177.000 inwoners (einde 2018), waarmee het naar inwonertal de derde stad van Zwitserland is. De hele agglomeratie, telt ongeveer 830.000 inwoners (2004). De stad Bazel beslaat vrijwel geheel het kanton Basel-Stadt. In het oosten van het stadskanton liggen, op circa 450 meter hoogte, de meer landelijke gemeenten Riehen en Bettingen. De officieel gesproken taal is het Duits. In Bazel wordt echter voornamelijk Bazelduits gesproken, het enige Nederalemannische dialect dat in Zwitserland wordt gesproken, en dat voor Nederlandstaligen moeilijk verstaanbaar is.
Bazel staat algemeen bekend als de culturele hoofdstad van Zwitserland. De stad is beroemd om zijn vele musea, variërend van het Kunstmuseum Basel, de eerste collectie kunst die toegankelijk is voor het publiek ter wereld (1661) en het grootste kunstmuseum van Zwitserland, tot de Fondation Beyeler (gevestigd in Riehen) en het Museum für Gegenwartskunst Basel, het eerste openbare museum voor hedendaagse kunst in Europa. In 1460 werd in Bazel de eerste Zwitserse universiteit opgericht. Vanwege het intellectuele erfgoed van Erasmus van Rotterdam in de 15e eeuw, wordt de universiteit over het algemeen gerekend tot een van de geboorteplaatsen van het humanisme uit de Renaissance.
Ook is het hoofdkantoor van de Bank for International Settlements hier gevestigd en is er een grote farmaceutische industrie.
In 2019 werd Bazel door Mercer samen met Genève en Zürich gerangschikt onder de tien meest leefbare steden ter wereld.
Al in 374 werd melding gemaakt van een nederzetting aan de Rijn, Basilea. In 740 werd Bazel bisschopsstad. Vooral door de macht van de bisschoppen maakte Bazel een stormachtige ontwikkeling door. Het grondgebied werd met grote landerijen en velden uitgebreid. Uiteindelijk ontstond een gebied waarin stad en land Bazel werden genoemd en werd er gesproken over Basel-Stadt ('Bazel-Stad'), en Basel-Landschaft ('Bazel-Land').
Bij de aardbeving van Bazel op 18 oktober 1356 liep de stad forse schade op. In 1417 woedde in Bazel een grote stadsbrand.
Van 1431 tot 1449 vond het Concilie van Bazel plaats. In 1501 trad Bazel toe tot het Oude Eedgenootschap als kanton Bazel. In 1833 waren stad en land het oneens over diverse regelingen zodat het land zich van de stad afscheidde. Vanaf dat moment zijn Basel-Stadt en Basel-Landschaft zogenaamde halfkantons in Zwitserland.
In 1897 werd in Bazel het eerste congres van de Zionistische Wereldorganisatie gehouden. In totaal werd het congres tien keer in Bazel gehouden, meer dan in enige andere stad ter wereld.
Op 16 november 1938 werd de psychedelische drug LSD voor het eerst gesynthetiseerd door de Zwitserse chemicus Albert Hofmann in Sandoz Laboratories in Basel.
Bazel ligt aan weerszijden van de Rijn; op de linkeroever ligt Groot Bazel en op de rechteroever Klein Bazel. De twee stadsdelen worden door vijf bruggen met elkaar verbonden, waarvan één spoorbrug. De Mittlere Rheinbrücke is de bekendste.
Groot-Bazel herbergt het historische stadscentrum met de 12e-eeuwse Munster van Bazel als belangrijke blikvanger. De Marktplatz met het gotische stadhuis en Jugendstilpanden behoort tot de belangrijkere pleinen. Een ander markant plein is de Barfüsserplatz: lokaal Barfi genoemd. Het plein ontleent zijn naam aan de Franciscanen, die hier ooit hun klooster hadden en blootsvoets, ofwel barfuss rondliepen. De woonwijken in Groot Bazel hebben een groen, parkachtig karakter.
Noemenswaardig is de markante, neogotische evangelische Elisabethenkirche uit 1865 in het centrum van de stad. De toren is ruim 70 m hoog, op 52 m hoogte bevindt zich een smal uitzichtplatform dat via 228 treden te bereiken is. Rond 1968 dreigde sloop van de kerk ten gunste van een parkeergarage. Na de bouw van de Lukaskirche in 1973 verloor de Elisabethenkirche als godshuis haar functie. Nieuwbouw van het Stadstheater aldaar in 1975 veranderde de directe omgeving ingrijpend. Rond 1992 werd de kerk gerestaureerd. Sinds 1994 is ze een 'Offene Kirche' met beneden een klein café en wordt ze gebruikt voor talloze ook niet-kerkelijke activiteiten en doeleinden.
In Kleinbasel, ten noorden en oosten van de Rijn, is het stadsbeeld wat rommeliger en meer industrieel. Deze eigenschappen maken Klein-Bazel een populair stadsdeel onder jongeren voor zowel wonen als uitgaan. In Kleinbasel bevindt zich ook de Messe, waar jaarlijks vele grote tentoonstelling worden georganiseerd, waaronder Art Basel. Voornamelijk aan de oevers van de Rijn tot in de voorsteden, zoals Kleinhüningen tegen Duitsland aan, liggen uitgestrekte industrieterreinen. Er bevinden zich in Kleinbasel enkele hoge kantoorgebouwen, zoals de 105 m hoge Messeturm (2003) met 31 etages en de 178 m hoge Roche-Turm (2015) met 41 etages. Naast de huidige Roche-Turm zal in 2021 een tweede Roche-Turm gereedkomen, 205 m hoog. De laatste is Zwitserlands hoogste kantoorgebouw.
Augusta Raurica is een Romeinse archeologische vindplaats en een openluchtmuseum in Zwitserland, gelegen aan de zuidoever van de Rijn, ongeveer 20 km ten oosten van Basel, nabij de dorpen Augst en Kaiseraugst . Het is de locatie van de oudst bekende Romeinse kolonie aan de Rijn .
Augusta Raurica, of Colonia Augusta Rauracorum , werd rond 44 voor Christus gesticht door Lucius Munatius Plancus in de buurt van een lokale Gallische stam , de Rauraci , familieleden van de Helvetii . Er is nog geen archeologisch bewijs uit deze periode gevonden, wat leidt tot de conclusie dat ofwel de nederzetting van de kolonie werd verstoord door de burgeroorlog na de dood van Julius Caesar , ofwel dat de kolonie van Plancus eigenlijk in het gebied van het moderne Bazel lag, niet Augst.
Een succesvolle kolonisatie van de site moest wachten op Augustus ' verovering van de centrale Alpen rond 15 voor Christus. De oudste vondst tot nu toe in Augusta Raurica is gedateerd op 6 voor Christus door dendrochronologie .
De inscriptie op het graf van Munatius Plancus vermeldt slechts de naam van de kolonie als Colonia Raurica . Een fragmentarische inscriptie uit de Augustijnse periode spreekt van de Colonia P [aterna] (?) M [unatia] (?) [Felix] (?) [Apolli] naris [Augusta E] merita [Raur] ica (letters tussen haakjes zijn reconstructies ). Afgezien van deze fragmentarische verwijzing, komt de eerste zekere getuige van het gebruik van de naam Augustus van de geograaf Ptolemaeus in de Oudgriekse vorm Augústa Rauríkon (lat. Augusta Rauricorum ).
Augusta Raurica speelde een belangrijke rol in Augustus 'veroveringsplannen met twee andere koloniën die zijn naam dragen: Augusta Praetoria (het huidige Aosta aan de zuidkant van de Grote Sint-Bernardpas ) en Augusta Vindelicum (het huidige Augsburg , een buitenpost aan de Donau ) . Deze drie Augustae vormen de hoeken van een driehoek die zich uitstrekt over de alpiene veroveringen van Augustus, waarvan de lange basis de Rijnknie naar de Donau vormt en de grens vormt tegen het onoverwonnen Germania .
Tijdens opgravingen werd vastgesteld dat de stad werd gesticht op een hoog plateau net ten zuiden van de Rijn . Twee kleine rivieren, de Ergolz en Violen, hebben een driehoek uitgehouwen in het plateau, waarvan de basis ongeveer 1 kilometer breed is langs de voet van het Juragebergte , en de top naar het noorden wijst naar de Rijn, ongeveer 1 kilometer vanaf de basis. Dit punt is de locatie van het Romeinse castrum , of militaire vesting. De stad wordt daarom goed verdedigd door steile hellingen in het noorden, oosten en westen.
De volgende stap bij het plannen van de stad was het inmeten van het gebied volgens de plannen van de architect voor de stad. Elk belangrijk openbaar gebouw had zijn specifieke plaats, te beginnen met de tempel van Jupiter als het heilige hoogtepunt van waaruit het stratennetwerk zich zou verspreiden. De architect, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de plannen voor de stad, legde vervolgens een lengteas over de driehoek 36˚ ten westen van het noorden om de hoofdstraat van de nederzetting te vormen. Andere lengtestraten werden om de 55 meter parallel aan de hoofdstraat aangelegd. De hoofdstraat werd vervolgens opgedeeld in secties van 66 meter (255 Romeinse voet), die de hoeken vormden van 10 kruisende straten . Zo ontstond een serie rechthoekige blokken van zo'n 50 bij 60 meter. De straten werden op een stevige grindbed gelegd en aan weerszijden geflankeerd door goten. De meer belangrijke wegen hadden overdekte trottoirs achter rijen kolommen . De limieten van Colonia Raurica kunnen niet meer met absolute nauwkeurigheid worden bepaald. De geschatte grenzen kunnen echter worden bepaald door de omvang van Augst in de vroege middeleeuwen te onderzoeken . Dit lijkt erop te wijzen dat de kolonie zich uitstrekte van Basel naar de monding van de Aare , dan de Aare op naar de monding van de Sigger onder Solothurn , over naar de Lüssel , en dan terug naar beneden over de Birs naar Basel, hoewel dit nog steeds een vermoeden is. Nieuw onderzoek, gebaseerd op tegels met het merkteken van het Vindonissa-legioen , wijst op enige administratieve afhankelijkheid van Vindonissa. Dit zou erop wijzen dat de kolonie zich uitstrekte over de Bözbergrichting Frick , waarbij de Thiersteinberg onder Frick de oostelijke grens vormt. De westelijke grens lag bij de monding van de Birs, mogelijk gemarkeerd door een grensstation. Overblijfselen van de vroege Romeinse crematie , gevonden in 1937 door de kerk in Neuallschwil , tonen aan dat een dergelijke post bestond op de hoofdweg naar het noorden (richting Blotzheim ) naar de Elzas . De Colonia Raurica bevatte over het algemeen het moderne kanton Basel , de Frick-vallei en het oostelijke Juragebergte van het kanton Solothurn . De totale oppervlakte van de kolonie was ongeveer 700 km 2 .
n de 2e eeuw na Christus was Augusta Raurica een welvarend commercieel handelscentrum en, in zijn gloriedagen, de hoofdstad van een lokale Romeinse provincie . Er wordt geschat dat de bevolking ongeveer 20.000 mensen heeft bereikt. Augusta Raurica bloeide tussen de 1e en 3e eeuw en exporteerde gerookt varkensvlees en spek naar andere delen van het Romeinse rijk . De stad bezat de typische voorzieningen van een Romeinse stad, een amfitheater , een van de belangrijkste forum , een aantal kleinere forums, een aquaduct , een verscheidenheid aan tempels , diverse publieke baden en het grootste Romeinse theaterten noorden van de Alpen, met 8.000 tot 10.000 zitplaatsen. Veel van deze sites zijn het hele jaar door open voor bezoekers.
In 250 n.Chr. Beschadigde een krachtige aardbeving een groot deel van de stad. Kort daarna, rond 260 na Christus, Alemannen stammen en / of plunderende Romeinse troepen verwoest de stad. De Romeinen probeerden hun militaire positie te behouden door een fort te bouwen aan de Rijn, Castrum Rauracense , waarvan de muren nog gedeeltelijk intact zijn. Augusta Raurica werd op veel kleinere schaal hervestigd op de plaats van het castrum . Deze twee nederzettingen vormen de centra van de moderne gemeenschappen Augst en Kaiseraugst .
In 1442 werden deze gemeenschappen verdeeld langs de rivieren Ergolz en Violenbach [ de ] . Het westelijke deel werd gegeven aan Basel, dat in 1501 een kanton van Zwitserland werd. In 1833 werd Augst een deel van het kanton Basel-Land . Het oostelijke deel werd een deel van Habsburgse territoria en, om onderscheid te maken tussen de twee steden, werd het omgedoopt tot Kaiseraugst. Kaiseraugst werd een deel van Zwitserland in 1803 na de nederlaag van de Habsburgers tijdens de Napoleontische oorlogen .
Liestal (vroeger Lihstal geheten) is de hoofdstad van het Zwitsers kanton Basel-Landschaft. De stad ligt 17 km zuidoostelijk van Bazel, telt ca. 14.000 inwoners (2017), is 1821 hectare groot en ligt op een hoogte van gemiddeld 325 meter. Ongeveer 3900 inwoners waren in 2017 van buitenlandse afkomst ofwel 27% van de lokale bevolking.
De partnersteden van Liestal zijn Onex in kanton Genève, Waldkirch uit Duitsland en Sacramento uit Californië, USA.
In 1189 werd de stad als Listhal de eerste keer in de literatuur genoemd.
Bezienswaardigheden zijn, onder andere, de oude korenbeurs en weeshuis, het dichter- en stadmuseum, het Orgel- und Harmonium-Museum, de karakteristieke stadspoort en het raadhuis.
Er zijn goede spoor- en busverbindingen met Basel en de omliggende gemeenten. Liestal is voorts een geliefd wandelgebied.
Solothurn
( / s oʊ l ə t ʊər n , z oʊ - / SOH -lə-Toorn, ZOH - , Duits: [zoːlotʊrn] ( luister ) ; Frans : Soleure [sɔlœʁ] ; Italiaans : Soletta [soˈletːa] ; Reto-Romaans : Soloturn ) is een stad , een gemeente en de hoofdstad van het kanton Solothurn in Zwitserland . Het is gelegen in het noordwesten van Zwitserland aan de oevers van de Aare en aan de voet van het Weissenstein- Juragebergte .
De stad is de enige gemeente van het district van de zelfde naam.
De stad dankt zijn naam aan Salodurum, een nederzetting uit de Romeinse tijd. Van 1530 tot 1792 was het de zetel van de Franse ambassadeur in Zwitserland. De autovrije oude stad werd gebouwd tussen 1530 en 1792 en toont een indrukwekkend scala aan barokke architectuur, een combinatie van Italiaanse Grandezza, Franse stijl en Zwitserse ideeën. De stad heeft achttien gebouwen die op de monumentenlijst staan.
Landbouw, ooit de dominante sector van de werkgelegenheid, is bijna onbestaande. De meeste mensen zijn tegenwoordig werkzaam in de industrie en het onderwijs.
De officiële taal van Solothurn is (de Zwitserse variant van Standard) Duits , maar de belangrijkste gesproken taal is de lokale variant van het Alemannische Zwitserduits dialect. De oudste vondsten uit Solothurn dateren waarschijnlijk uit het Paleolithicum . De overblijfselen van een Mesolithisch kamp werden ontdekt in 1986 tijdens de renovatie van het voormalige Kino Elite- gebouw. Uit de neolithische , bronzen en ijzertijd zijn slechts enkele verspreide voorwerpen ontdekt. [3]
De Romeinse nederzetting in Solothurn werd waarschijnlijk rond 15-25 n.Chr. Gebouwd als een wegstation en brughoofd op de weg van Aventicum naar Augusta Raurica of Vindonissa . Rondom het castrum ontwikkelde zich snel een kleine vicus of nederzetting . Solothurn wordt voor het eerst genoemd in 219 als vico salod [uro] [4] op de zogenaamde Eponastein. De naam kan erop duiden dat er eerder een Keltische nederzetting op de site bestond, of slechts een getuigenis zijn van de gemengde Gallo-Romeinse cultuur in de noordwestelijke provincies van het Romeinse Rijk. [5] Het werd bekend als Salodurum. Het strategisch belang ervan lag in de positie bij de nadering van de Rijn vanuit het zuidoosten. In de 2e-3e eeuw na Christus breidde de vicus zich snel uit en vulde bijna alles wat nu de oude stad van Solothurn is, inclusief een deel van de huidige buitenwijk ten zuiden van de Aare . [5]
De Romeinse brug bevond zich waarschijnlijk iets boven de huidige Wengibrücke. De rivierbedding uit de Romeinse tijd lag 40-80 meter (130-260 voet) ten noorden van het huidige Aare. De hoofdstraat van de Vicus lag ver onder de huidige hoofdstraat. Naast de normale regering van de nederzetting waren er twee burgemeesters (magistri) en een college van zes leden (Seviri Augustales), dat was belast met het ondersteunen van de keizerlijke cultus . Salodurum was ook de thuisbasis van een wachtdetachement van het XXII Legioen , wiens opperbevel in Mainz in Duitsland was gestationeerd . Volgens inscripties was er een tempel van Jupiter, een tempel van Apollo Augustus en een altaar voor de godin van de paarden Epona, die populair was in het Romeinse leger en van Keltische oorsprong. De locaties van die drie tempels zijn echter niet bekend. Er was een
badhuis aan de hoofdstraat en een aardewerkwijk in het noordwesten van de stad die archeologisch zijn gedocumenteerd. Een begraafplaats met urnen en crematiegraven aan de oostkant van de Vicus werd ontdekt in 1762-63 tijdens de sloop van de oude kerk van St. Ursus. Bovendien werden in hetzelfde gebied twee Romeinse graven ontdekt. [5]
Rond 325-350 werd de niet-versterkte nederzetting langs de weg omgevormd tot een versterkt kamp of castrum, dat slechts de helft van het voormalige nederzettingsgebied besloeg. Rondom de nederzetting werd een muur van 2-3 meter dik en 9 meter hoog gebouwd. De nieuwe vestingstad was klokvormig en is nog steeds zichtbaar op de kadastrale kaart van de stad. Op verschillende punten in de stad zijn nog grote en kleine stukken van de oude Romeinse muur zichtbaar in de huizen van de oude stad. De locatie van een poort in het noorden en een toren in de zuidoostelijke hoek is bekend en het is waarschijnlijk dat er extra poorten en torens waren. Over de gebouwen binnen de muren is bijna niets bekend. [6]n de vroege middeleeuwen waren er twee nederzettingscentra, een seculiere nederzetting in het voormalige castrum en een religieuze nederzetting op het terrein van de laat-Romeinse begraafplaatsen buiten de muren. Zowel de religieuze geschiedenissen als archeologische ontdekkingen geven aan dat beide gebieden tot in de vroege middeleeuwen onafgebroken bewoond bleven. De voormalige kapel van St. Stephen in het castrum werd gebouwd op de fundering van een vroeger, laat-Romeins gebouw. Een grafmonument op de begraafplaats van de nabijgelegen Sint-Pieterskapel dateert uit de periode rond de ineenstorting van het Romeinse Rijk. Tegen het midden van de 5e eeuw noemt St. Eucherius van Lyon het martelaarschap van St. Ursus en St. Victor en een heiligencultus in Solothurn. Ongeveer 500 na Christus, deDe Bourgondische prinses Sedeleuba nam de beenderen van St. Victor mee naar Genève , terwijl de beenderen van St. Ursus in Solothurn bleven. De kerk gewijd aan de verering van Sint Ursus wordt voor het eerst genoemd in 870. [6]
ijdens de vroege middeleeuwen maakte Solothurn deel uit van het koninkrijk Lotharingen (Lotharingen). Na de ineenstorting van Lotharingen werd het onderdeel van het Tweede Koninkrijk Bourgondië . In 1033 werd het koninkrijk Bourgondië onderdeel van het Heilige Roomse Rijk en kreeg Solothurn enige onafhankelijkheid. In 1038 hield keizer Conrad II het hof in Solothurn en kroonde daar zijn zoon, Hendrik III tot koning van Bourgondië. Het koninklijk hof woonde tot 1052 verschillende keren in Solothurn, maar er is geen bewijs van een permanent koninklijk paleis. In 1127 werd het verworven door de hertogen van Zähringen . Onder de heerschappij van de Zähringens, in 1146, worden de munten van Solothurn voor het eerst genoemd. In 1182,causidicus of Zähringen aangestelde rechters verschenen voor het eerst in Solothurn. Na het uitsterven van de Zähringer-linie in 1218 werd het een vrije keizerlijke stad onder de Heilige Roomse keizer. In 1252 werden het stadsbestuur en Schultheiss of burgemeester grotendeels onafhankelijk en hadden ze hun eigen stadszegels. [7] In 1251 werd het vermeld als saluerre en in 1275 als Solotren . [4] Vanaf ongeveer 1200 was er een raad van edelen in de stad.
In 1252 verschijnt voor het eerst een groep edelen die getuige kunnen zijn en daden kunnen ondersteunen, bekend als consuls et cives Solodorenses . Aanvankelijk oefenden de edelen de macht uit over de hele stad. De gildenbeweging van de 14e eeuw resulteerde echter in een vermindering van de macht van de edelen en ook in een beperkt gildesysteem in Solothurn. Omstreeks 1350 bestonden er in de stad een Altrat (Raad van Ouderen) met elf leden en een Jungrat (Jongere Raad) met 22 leden . Elk van de elf gilden werd vertegenwoordigd door een lid van de Altrat en twee leden van de Jungrat. Deze 33 raadsleden oefenden samen met de burgemeester de macht van de regering uit en hielpen bij het benoemen van wetgevers. De leden van de twee raden werden elk jaar gekozen door de burgers van de stad, waarna de raden en de burgemeester veel van de regeringsfunctionarissen aanstelden. De adellijke families behielden enige macht toen de gilden deel gingen uitmaken van het stadsbestuur. In 1459 stierf echter de laatste adellijke familie uit en vielen de posities in de raad in handen van rijke boeren, slagers en molenaars. [8]
Tot de pogrom op 1348 tijdens een uitbraak van de pest , was er een kleine joodse gemeenschap in Solothurn. [9]
Gedurende de 13e tot 15e eeuw emancipeerden de inwoners van de stad zich langzaam van de hogere adel. In 1276 en 1280 codificeerde keizer Rudolf I de voorheen slecht gedefinieerde rechten van de stad en verleende haar het privilege de non Evocando of het recht dat hun burgers werden beschermd tegen berechting voor buitenlandse rechtbanken. In 1344 verwierf Solothurn het recht om hun eigen Schultheiss te benoemen van de graaf van Buchegg, wat in 1360 werd bevestigd door keizer Karel IV . In 1409 breidde keizer Ruprecht het de non Evocando- privilege uit tot het koninklijk Hooggerechtshof. [7]
Naarmate de stad aan de macht groeide, bond het het klooster van St. Ursus dichter bij de stad. In 1251 versloeg de stad claims van het klooster over het recht om de Schultheiss te benoemen. Kort na de verwerving van het recht op het kantoor van Schultheiss in 1344, kwam de stad in het bezit van het vogtrecht over het klooster door burgerschapsrechten te verlenen aan de voormalige vogt (deurwaarder), Burkhard Senn de Oude. In 1512-2015 kreeg de stad het recht om kanunniken en provoosts van de paus te benoemen . [7]
Na de alliantie met Bern in 1295, werd het onderdeel van de Zwitserse Confederatie . In 1382 vielen de Habsburgers de stad aan, waarbij Solothurn betrokken was bij de Slag om Sempach . Bij het verdrag van twee jaar later zagen de Habsburgers af van alle aanspraken op het grondgebied van de stad. Dit laatste werd uitgebreid door de verwerving van aangrenzende gronden in de 15e eeuw, ongeveer tot aan het huidige kantongebied.
In 1481 verkreeg het het volledige lidmaatschap van de Zwitserse Bondsstaat.Vóór 1200 stond er een versterkte Zähringer-toren ten noorden van het klooster van St. Ursus. In de eerste helft van de 13e eeuw werd een stadsmuur gebouwd rond het gebied van het voormalige castrum, evenals het aangrenzende industriegebied in het oosten en de kerken van St. Peter en St. Urs. Nabij het klooster van St. Ursus, een franciscaanklooster werd gebouwd, en na 1280 vormde het de noordelijke stadsmuur in het oostelijke deel van de stad. In 1532 werd in de oostelijke helft van de stad de Franse ambassade met kerk en statig huis gebouwd. In het westelijke deel van Solothurn werd het stadhuis gebouwd. Eerst lag het langs de hoofdstraat en in 1476 verhuisde het naar het zuiden van het Franciscaner klooster. Langs de hoofdstraat ontstond een grote markt, die in de eerste helft van de 17e eeuw verhuisde naar de noordelijke oevers van de Aare. Het stadhuis, de markt en de klokkentoren vormden het politieke en economische centrum van het stadsleven. [10]
De middeleeuwse coöperatieve verkiezing van de burgemeester en raadsleden leidde tot de oprichting van een bijna erfelijke oligarchie tegen de 15e eeuw. In de tweede helft van de 16e eeuw was de politieke stem van de burgers bijna volledig onderdrukt. In de tweede helft van de 17e eeuw werd de regering geleid door een kleine groep patriciërs . De oligarchen werden verzwakt in de 18e eeuw, toen in 1718-1721 het stadsbestuur erin slaagde om wat bevoegdheden terug te winnen. In 1682 belette een nieuwe burgerschapswet echter dat rijke families die naar Solothurn waren verhuisd, lid werden van de raad. Hoewel deze wet het aantal mensen dat in de gemeenteraad kon zitten verminderde, lieten de invoering van een geheime stemprocedure in 1764 en maatregelen tegen het kopen van stemmen in 1774 steeds meer niet-patriciërs toe.burgers om zich bij de raad aan te sluiten. [8]
Tijdens de hoogtijdagen van de patriciërs in de 17e en 18e eeuw, een aantal elegante herenhuizen (Reinert House 1692–93, Palais Besenval 1703-06) en zomerresidenties buiten de stad (Sommerhaus Vigier 1648–50, Waldegg Castle 1682-86 (nu in het nabijgelegen Feldbrunnen-St. Niklaus ), Steinbrugg Castle 1665-68 en Blumenstein Castle 1725-28) werden gebouwd. Er werden ook een aantal nieuwe openbare gebouwen toegevoegd, waaronder; het Arsenaal (1610–19), het stadhuis met zijn noordelijke trappentoren (1632–34) en de oostgevel (archieftoren 1624, voltooid 1703-14), de jezuïetenkerk (1680–89), het nieuwe Ambassadorenhof (1717 –24), het Heilige Geest Ziekenhuis in een buitenwijk (1735–1800) en de nieuwe classicusKerk van St. Ursus (1763-1790). In de 16e eeuw werden de stadsmuren versterkt met de Basel-poort en drie ronde torens. [10]
Tussen 1667 en 1727 bouwde de stad, volgens plannen van Francesco Polatta, Jacques Le Prestre Tarade en Sébastien de Vauban, vestingwerken met elf volle en halve bastions . Door de nieuwe stadsmuur werd de stad groter door de oostelijke buitenwijk Kreuzacker erbij te betrekken. Tot de 18e eeuw werden gevangenen ondergebracht in de torens van de middeleeuwse en vroegmoderne vestingwerken. Tussen 1753-61 werd een nieuwe gevangenis gebouwd buiten de stadsmuren, die in gebruik bleef tot in de 20e eeuw. Een galg werd voor het eerst genoemd in 1460 en bevond zich ten noordoosten van de stad bij Feldbrunnen. Een tweede galg bevond zich ten zuidwesten van de stad. [10]
Van 1530 tot 1792 was het de zetel van de Franse ambassadeur in Zwitserland.
De vroegmoderne tijd in Solothurn eindigde, net als in de rest van Zwitserland, met de Franse invasie in 1798.
Na de capitulatie van Solothurn op 2 maart 1798 richtte de Franse generaal Balthazar Alexis Henri Schauenburg de volgende dag een voorlopige regering op. De nieuwe regering kwam in april bijeen om de nieuwe grondwet op te stellen. De elf oude Vogtei (baillywicks) werden vervangen door vijf districten: Solothurn, Biberist, Balsthal, Olten en Dornach. De gemeente Bürgergemeinde maakte aanspraak op de activa van de ter ziele gegane stadstaat en ontving in 1801 de Sönderungsconvention, grote landgoederen en uitgestrekte bosgrond buiten de stad. In 1831 trok het kantonnale parlement alle politieke macht terug uit de elf stadsgilden. In de daaropvolgende jaren (1831-1842) werden alle gilden ontbonden. Door de gemeentelijke wet van 1859, de handhaving van de federale grondwet van 1874 en de kantonale grondwet van 1875 werd een Einwohnergemeinde opgericht. De Einwohnergemeinde omvatte alle inwoners van de stad, in tegenstelling tot de beperktere Bürgergemeinde . De eigendomsverdeling tussen bewoners en de Bürgergemeinde bleek langdurig te zijn en kon pas in 1978 en daarna alleen met de hulp van het bestuurscollege worden afgerond. [11]
In 1828 werd Solothurn de zetel van de bisschop van Bazel .
Sinds 1897 wordt de gemeenteraad bij evenredige stemming gekozen en bestaat uit 30 leden en 15 plaatsvervangende leden. Als uitvoerend orgaan kiest het de raadscommissie (zeven leden). Burgemeester en vice-burgemeester worden gekozen door het volk. De gemeentelijke vergadering is het wetgevende orgaan. De samenstelling van het concilie bleef opmerkelijk stabiel tussen 1917-1973. De liberalen bezetten gemiddeld 60% van de zetels, de sociaal-democraten en de conservatieve volkspartij (CVP vandaag) elk ongeveer 20%. In 1970 verleende de gemeente stemrecht aan vrouwen. Met de opkomst van nieuwe partijen verloren de liberalen hun dominante positie. 2009, de FDP 30%, SP 23%, CVP 23%, de Groenen 17% en 7% van de stemmen gaan naar de SVP. [11]
Rockband Krokus werd opgericht in Solothurn in 1974.
Biel/Bienne is de enige gemeente/stad in Zwitserland die officieel én gelijkwaardig tweetalig is. Er wordt Duits en Frans gesproken. Straatnaamborden en officiële documenten zijn in beide talen. De Duitse naam is Biel, de Franse naam Bienne. Sinds 2005 is de dubbele naam Biel/Bienne, met schuine streep, de officiële naam.[1]
In het Italiaans en het Romanisch is het Bienna, terwijl in het Nederlands de stad vaak ook wel alleen met Biel wordt aangeduid.
De stad ligt aan het Meer van Biel in het kanton Bern aan de zuidvoet van de Jura. De regio waarin Biel ligt, wordt Merenland (Duits: Seeland) genoemd, omdat deze vlak bij het meer ligt en zo vlak is.
De regio Biel-Merenland en de Berner Jura hebben 215.000 inwoners. Biel telt 53.031 inwoners.
De oude, historische binnenstad van Biel is tussen 1220 en 1230 gebouwd door de prins-bisschop van Bazel, de landheer van dit gebied. In 1275 kreeg de stad haar stadsrechten van koning Rudolf van Habsburg. In 1564 brak een grote pestepidemie uit waarbij 640 van de 1200 inwoners stierven.
Veel later, pas in de tweede helft van de 19e eeuw, na de aanleg van een spoorlijn, begon Biel uit te breiden. De stad nam het initiatief in de technische revolutie en bouwde grote fabrieken. In de eerste plaats voor het maken van horloges, maar later voor andere precisie-instrumenten en industrieën. Omega, Rolex en Swatch hebben nog steeds hun hoofdkantoor in Biel/Bienne.
Het hedendaagse Biel/Bienne is een levendige, moderne stad. Biel/Bienne organiseerde in 2002 de landstentoonstelling Expo.02.
In de wereld van de sport is Biel/Bienne ook bekend wegens de jaarlijkse 100km-loop, die in Zwitserland en daarbuiten een grote allure heeft.
Zollikofen
Het kasteel Reichenbach is een barok paleis aan de rivier de Aare in de gemeente Zollikofen , kanton Bern , Zwitserland .
De heerschappij van Reichenbach met zijn sprookjes, bossen, watermassa's en bewoonde gebieden bestond tot 1830 in een gebied dat identiek is aan dat van de huidige gemeente Zollikofen. Het huidige kasteel werd in 1688 gebouwd voor Beat Fischer , de stichter van de Berner Post, in plaats van een middeleeuws kasteel. Dit kwam hoogstwaarschijnlijk door een Romeins rivierfort, dat met het castrum op het smalle schiereiland lagwas in verbinding geweest. Het middeleeuwse kasteel werd omgebouwd tot een kasteel in zijn huidige vorm en uitgebreid, terwijl tegelijkertijd terrassen werden gebouwd die werden ondersteund door muren. Een uitgestrekte tuin in Franse stijl strekt zich uit tot aan de oevers van de Aare, waar een keermuur de grens vormt naar de rivier. Ook de barokke schildering van de rechtszaal dateert uit 1688. Het stucwerk in het trappenhuis en op de bovenverdieping is gemaakt ter gelegenheid van een uitbreiding in 1719.
Rond 1719 werden ook verschillende bijgebouwen gebouwd, waaronder een brouwerij ten noorden van het kasteel om de veelal Beierse postbodes op te frissen . In 1890 werd dit en het gehele kasteelcomplex overgedragen van de familie von Fischer aan de Beierse meesterbrouwer Joseph Hofweber, die twee jaar later ook de eigendommen verwierf van de Beierse brouwerij in Interlaken , het huidige Rugenbräu AG . Dit is nog steeds de eigenaar van het kasteel en heeft haar depot voor de regio Bern in het voormalige brouwerijgebouw.
Het restaurant Schloss Reichenbach is nu gehuisvest in het gebouw van de voormalige oranjerie van het kasteel , gebouwd rond 1719 . Er is ook een aanlegsteiger op de rechteroever voor de veerboot Reichenbach - Engehalbinsel , die Zollikofen met het Engehalbinsel verbindt.
Bern (Duits: Bern; Bernduits: Bärn; Frans: Berne; Italiaans: Berna; Reto-Romaans: Berna) is de bondsstad van Zwitserland en bestuurlijk centrum van het kanton Bern. Bern telt volgens de gemeentelijke website ca. 129.000 inwoners (dec. 2013) en is daarmee de vijfde stad van het land na Zürich, Genève, Bazel en Lausanne.
De oude binnenstad van Bern is opgenomen in de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.
Hoewel er weliswaar al nederzettingen waren, werd de huidige stad Bern gesticht door Hertog Berthold V van Zähringen in 1191. Volgens een sage heet de stad Bern omdat de hertog op deze plaats een beer heeft gedood; de beer is dan ook de mascotte van de stad. Berthold V bouwde de stad volgens een duidelijk plan, waarbij de stad aan drie zijden omringd werd door de Aare en daarom beter verdedigbaar was. Aan de vierde (westelijke) zijde werd een muur en een toren gebouwd. Aan die kant werd de stad relatief snel verder vergroot. De rand van de stad werd tot 1256 gemarkeerd door de Zytgloggetoren, daarna tot 1345 door de Käfigtoren en tot 1622 door de Christoffelturm. Deze toren stond op de plaats van het huidige centraal station en werd in 1865 afgebroken.
Na het uitsterven van het Zähringergeslacht in 1218 werd Bern een vrije stad. Ten slotte bereikte de stad zijn onafhankelijkheid na 2 oorlogen, de eerste in 1298 tegen Fribourg en de Habsburgers en daarna in 1339 tegen de Bourgondiërs. In de tweede oorlog werd Bern ondersteund door de Eedgenoten van Nidwalden, Uri en Schwyz, waarmee het zich in 1323 verbond.
In maart 1990 kwam het in Bern tot ernstige rellen toen ca. 20.000 mensen betoogden tegen Zwitserland als 'snuffelstaat', nadat eerder bekend was geworden dat de overheid van 900.000 burgers en 70 parlementariërs een omvangrijk dossier had aangelegd.
Hoewel Bern de hoofdstad van Zwitserland genoemd wordt, heeft Zwitserland eigenlijk geen hoofdstad. Bern is officieel de Bondsstad. Toen in 1848 de Zwitserse statenbond werd omgevormd tot bondsstaat waren er drie kandidaat-steden om bondsstad te worden. Op 28 november werd Bern verkozen. Zürich, toen al de economisch sterkste stad van Zwitserland, werd, juist om die positie niet nog meer te versterken, niet gekozen. Luzern was de derde kandidaat, maar had als nadeel dat het bij de Sonderbund-oorlog bij de afvallige kantons hoorde, iets wat de machthebbers niet wilden belonen.
Voordat Bern de bondsstad werd, wisselde de bondsregering vanaf 1803 elk jaar, en later elke twee jaar, van de ene Zwitserse stad naar de andere stad.
Wimmis is een gemeente in het administratieve district Frutigen-Niedersimmental in het kanton van Bern in Zwitserland .
Wimmis wordt voor het eerst genoemd in 994 als Windemis . [3]
De oudste sporen van een nederzetting in Wimmis zijn de nederzettingen uit het Mesolithicum en de Bronstijd op de Chienberg en de nederzettingen uit de Bronstijd en de Hoge Middeleeuwen op de Pintel. Artefacten uit de Romeinse tijd werden gevonden in Engfeld en bronzen standbeeld van keizer Gordianus III werd gevonden in Tägerstein. Het gebied bleef tijdens de middeleeuwen bewoond en in 994 schonk koning Otto III zijn landgoederen in Wimmis aan de abdij van Selz . [3]
In de 12e of 13e eeuw bouwden de heren van Wimmis of Strättligen kasteel Wimmis boven het dorp. De exacte relatie tussen de twee families is onduidelijk, maar de Wimmis-linie stierf halverwege de 13e eeuw uit en tegen 1260 bezat de Freiherr von Strättligen kasteel Wimmis en het omliggende land. Een paar jaar later werden het kasteel en de landerijen opgenomen in het uitgebreide bezit van de Freiherr von Weissenburg. In de daaropvolgende jaren werd de stad aan de voet van het kasteel twee keer aangevallen en verbrand door Berner troepen, in 1298 en 1334, en het kasteel werd aangevallen en ingenomen in 1334. Na de oorlog werd Freiherr Johann de Oudere von Weissenburg gedwongen te ondertekenen. een verdrag met Bern. [4] Het kasteel en het omliggende baljuwschapwerden in 1368 geërfd door de Freiherr von Brandis. In 1398 verkocht hij echter een half deel van de landgoederen aan de familie von Scharnachtal en in 1437 de resterende helft aan hen. De von Scharnachtals hielden het kasteel en het baljuwschap totdat Bern het in 1449 terugkocht. [3]
De kasteelkerk van St. Martin werd voor het eerst genoemd in 1228 als een van de twaalf kerken rond de Thunersee in de Strättliger Chronicle. De kasteelkerk werd in de 10e eeuw gebouwd op de plaats van een eerdere kerk uit de 7e of 8e eeuw. Het werd uitgebreid in de 14e eeuw en opnieuw in de 15e. De muurschilderingen zijn uit de 15e eeuwse uitbreiding. In 1527 bekeerde het zich samen met het hele Niedersimmental tot het nieuwe geloof van de protestantse Reformatie . [3]
Onder Berner heerschappij werd het kasteel het centrum van het district Niedersimmental. In de 17e en 18e eeuw werd het kasteel in verschillende fasen uitgebreid tot het huidige uiterlijk. In 1708 brak een brand uit in de kasteelstad, waarbij de hele nederzetting rond het kasteel werd verwoest. De kasteelstad werd verlaten en de huidige kasteeltuinen werden op het terrein aangeplant. Na de bemiddelingsakte van 1803 werd het kasteel het centrum van de nieuwe wijk Niedersimmental. In 1967 betrok het districtsbestuur een modern kantoorgebouw, maar de rechtbank bleef in het kasteel. In 2010 veranderde de administratieve structuur van het kanton Bern. De rechtbank verhuisde van Wimmis naar Thun en het kasteel werd overgedragen aan de gemeente. [3]
Wimmis 'locatie bij de ingang van het Simmental maakte het tot een belangrijk lokaal handelscentrum. In 1815 zorgde de aanleg van de Simmentalweg ervoor dat meer verkeer door Wimmis kon rijden. Een dorpsschool werd geopend in 1859. In de jaren 1870 werd het voorgesteld als een spoorwegknooppunt, voordat de hub naar Spiez werd verplaatst . Tussen 1897 en 1902 passeerde de spoorlijn Spiez-Zweisimmen het dorp en bouwde stations in Wimmis en Eifeld. De spoorlijn hielp fabrieken om naar Wimmis te verhuizen. In 1919 richtte het Zwitserse leger de Federale Buskruitfabriek op in Wimmis. In de jaren 1990 werd het NITROCHEMIE Wimmis, die in aanvulling op de productie van rookloos poeder, explosieven en industriële chemicaliën is 's werelds grootste papier ontzuren faciliteit. [3]
Tijdens de Koude Oorlog had het Zwitserse leger een voorraad uranium in Wimmis, dat deel uitmaakte van het kernwapenprogramma . [5]
De dorpskerk van Wimmis, de vestingwerken van Letzi Spissi en het kasteel van Wimmis staan op de lijst van Zwitsers erfgoed van nationaal belang . Het hele dorp Wimmis maakt deel uit van de inventaris van Zwitserse erfgoedsites . [20]
De dorpskerk van St. Martin is gebouwd op de plaats van een vroeg-middeleeuwse kerk. Onder het koninkrijk van Boven-Bourgondië werd nabij de kerk een versterkt landgoed gebouwd dat een plaatselijk bestuurscentrum werd. [21] Rond de 9e eeuw werd de vroege kerk vervangen door een nieuw gebouw met een bredere zijbeuk . In 994 schonk koning Otto III zijn landgoed en kerk in Wimmis aan de abdij van Selz. In de Strättliger-kroniek uit 1228 werd het vermeld als een van de 12 kerken van het Thunermeer. In de 13e eeuw verwoestte een brand het dak, hoewel het snel werd vervangen. Het werd in 1450 omgebouwd tot een kerk zonder kerk en de muurschilderingen stammen uit de 15e eeuw. De noordwestelijke hoek herbergt een schilderij van de processie naar Golgothaen fragmenten van de kruisiging en de afdaling van het kruis . De kerk bekeerde zich in 1527 tot het gereformeerde geloof. De preekstoel werd gebouwd in 1672 en de doopvont werd uitgehouwen in 1552. [22]
De vestingwerken van Letzi Spissi werden gebouwd door Freiherr von Weissenburg, ongeveer 1 kilometer ten zuidwesten van het kasteel. Het werd gebouwd om de ingang van het Niedersimmental te helpen verdedigen. [4]
Het kasteel is rond de 12e of 13e eeuw gebouwd op of nabij de plek van een eerder versterkt landgoed. Het was eigendom van de Freiherr von Strättligen en vervolgens de Freiherr von Weissenburg. In 1334 werden de stad en het kasteel aangevallen en ingenomen door Berner troepen. In 1449 kocht Bern het van de huidige eigenaar, de familie von Scharnachtal. Onder Berner heerschappij werd het kasteel het centrum van het district Niedersimmental. In de 17e en 18e eeuw werd het kasteel in verschillende fasen uitgebreid tot het huidige uiterlijk. Na de bemiddelingsakte van 1803 werd het kasteel het centrum van de nieuwe wijk Niedersimmental. In 1967 betrok het districtsbestuur een modern kantoorgebouw, maar de rechtbank bleef in het kasteel. In 2010 veranderde de administratieve structuur van het kanton Bern.
Het Interlaken-klooster is een voormalige Augustijner kanunnikenprofeet in Interlaken , kanton Bern , Zwitserland .
Het werd rond 1130 gesticht door Otto Seliger von Oberhofen am Thunersee , mede-eigenaar van kasteel Oberhofen , en werd in 1528 gesloten.
1133 nam keizer Lothar III over. de provoost onder zijn paraplu en deze kreeg de status van keizerlijk klooster . In 1220 verleende keizer Friedrich II het recht om de castvogt te kiezen . Vanaf 1472 lag de Kastvogtei bij de stad Bern .
Het klooster werd voor het eerst genoemd in 1257. In 1449 werden ernstige klachten ingediend tegen de predikermonniken in Interlaken. Het klooster heette de vice-school. In 1472 werd een generaal kapittel gehouden wegens "onenigheid tussen nonnen en monniken". Omdat er in de daaropvolgende jaren weinig veranderde en het nonnenklooster uit onzorgvuldigheid afbrandde, werd volgens de pauselijke bul het vrouwenklooster in 1484 onder meer gesloten "wegens wanorde en immoraliteit". Het aantal kanunniken overschreed nooit de 30, dat van nonnen bereikte soms 300 en toen het klooster werd ontbonden, waren het er acht of negen.
Het klooster werd op 13 maart 1528 overgedragen aan Bern en daarmee de goederen die het klooster door de eeuwen heen had verworven: land in de Grindelwald-vallei van Scheidegg tot Alpiglen en het bereiken van de onderste gletsjer, de Jungfrauenberg (de Wengernalp, mogelijk de Wengernalp). Naamgenoot voor de Jungfrau ), het bos in Iseltwald , de kerken van Grindelwald , Gsteig en Sigriswil , verschillende landgoederen in Brenzikofen , Oppligen en Otterbach evenals de kerkzinnen Beatenberg , Belp , Bolligen , Erlenbach , Goldswil bij Ringgenberg, Hilterfingen , Leissigen , Lyss , Meiringen , Muri bei Bern , Nieder- en Obergurzelen , Scherzligen , Steffisburg , Thun , Thurnen en Zweisimmen . Daarnaast waren er Alprechte op meer dan tachtig locaties zoals in Grindelwald, Habkern , Mürren , Saxeten , Wengen , in het Justistal en op het Schynigen Platte . Er waren ook 17,5 Jucharten (~ 6 ha) wijngaarden in Amsoldingen, Bern, Gunten , Steffisburg en Thun en de visserijrechten die van Brienz tot Weissenau worden afgedwongen.
Het feit dat de kloostermensen verantwoordelijk waren voor de omleiding van de Lütschinen naar de Brienzersee is nergens gedocumenteerd en is hoogstwaarschijnlijk een legende. Het is onwaarschijnlijk dat er een (houten) klooster is gebouwd in een moerassig gebied. Het is waarschijnlijker dat de Lütschine in de oertijd veel armen had richting de Brienzersee en de Aarevloeide, zodat de Bödeli vaak werd overgebracht. En dus is de lokale bevolking al vroeg begonnen met het ontwerpen van een arm die uitmondt in het Brienzermeer door de andere arm van de hoofdarm te scheiden en door structurele maatregelen een 'echte' rivierbedding te creëren, waardoor de Bödeli droog wordt gelegd. Het zou dan niet meer dan logisch zijn dat de kloostermensen hierbij hielpen. Deze veronderstelling wordt ondersteund door de beslissing in een geschil tussen het klooster en de broers Konrad en Walter von Wädiswil op 8 juli 1257.
In 1272 verzocht het klooster de heren van Unspunnen om hun 'Schyss'- of Spülibach-beek naar het klooster te bouwen, beginnend vanaf de afleiding van de Lütschine vanaf de voet van de Changeberg over de Allmend von Matten (1237 ook wel' aquaeductus de steige 'genoemd, later 'Mühlewuhr').
Wanneer precies het klooster begon met het afdammen van de Brienzersee om de waterkracht te gebruiken en de visreizen van de vlagzalm 'om te leiden', is het open. Al in 1257 bezat het klooster een molen in Ara mülli dorf (Aarmühle, marktplein van Interlaken). Vanaf 21 april 1354 bevestigde koning Karel IV de visrechten.
Na de Reformatie werd een deel van het provoostgebouw gebruikt als officiële zetel van de gerechtsdeurwaarder, terwijl een ander deel in 1532 werd ingericht als ziekenhuis, dat zorgde voor mensen die buiten hun schuld in armoede waren vervallen. Tussen 1562 en 1563 werd het kerkkoor onder de regering van Bern omgebouwd tot graanschuur en wijnkelder. [1] Van 1746 tot 1750 werd de westelijke vleugel afgebroken en werd het nieuwe kasteel gebouwd onder leiding van gouverneur Samuel Tillier .
Naast het kantoor van de gouverneur zijn hier vandaag de rechtbank en het kadaster voor het district Interlaken-Oberhasli gevestigd. Na de ontbinding van de Landvogtei in 1798, werd Interlaken de zetel van het Oberamt in 1803 en vanaf 1831 de belangrijkste stad van het gelijknamige district binnen de reikwijdte van het voormalige Landvogtei Interlaken samen met het voormalige burgemeesterskantoor Unterseen. [1]
Seeburg Castle is een Renaissance - kasteel in Seeburg in Mansfeld-Südharz , Saksen-Anhalt . Het complex gaat terug naar een kasteel dat behoorde tot de zogenaamde kastelen van de Hersfeld-tiendenlijst ; het was de zetel van de gravenfamilie met dezelfde naam.
Seeburg Castle aan de Süßen See werd lange tijd gelijkgesteld met een Hoohseoburg (Hocseburg, Ocsioburg, etc.) die in de jaren 740 meerdere keren in de geschreven bronnen werd genoemd . Karlmann , de zoon van Karl Martell , voerde in 743 een veldtocht naar wat nu Oost-Westfalen is . Hij veroverde ook de Hoohseoburg, een belangrijk kasteelcomplex van de Saksische grote Theodorik, en nam deze gevangen. Theodorik moest zich committeren aan onderwerping en eerbetoon aan het Frankische rijk. Maar slechts een jaar later, in 744, was er een opstand. Theodorik werd verslagen en als gevangene meegenomen naar het Frankische rijk . Het kasteel is vermoedelijk na de verovering verwoest.
Hiermee leek het zeker dat alle andere kastelen in de Hersfeld Tithing Directory teruggingen naar de 8e eeuw. Dit vond een schijnbaar onafhankelijke ondersteuning met de veronderstelling van de middeleeuwse historicus Walter Schlesinger dat deze tiende geïdentificeerd moest worden met de tiende van de Free in de Hochseegau die in 780 aan het Hersfeld-klooster werd geschonken. Schlesinger zelf zag af van enkele van de theorieën die hij uiterlijk in 1964 in 1941 had geuit. B. uit de naamgeving van de Hassegau als Hochseegau. Het ontbreken van archeologische vondsten uit de 8e eeuw en de merkbare afstand tot de andere in de context van de Frankische geschillen met de Saksen Het heeft echter lange tijd geleid tot discussies over de vraag of deze vergelijking gerechtvaardigd is en tot verdere lokalisatiesuggesties.
In verband met de archeologische opgravingen van de Hünenburg op de Heeseberg bij Watenstedt , ook voorgesteld voor de lokalisatie van de Hoohseoburg in 1927, werden vondsten en vondsten uit de 8e eeuw vastgesteld. Het is veel waarschijnlijker dat de Hoohseoburg kan worden geïdentificeerd met dit kasteel, dat in het binnenland van Saksen ligt, en niet met de Seeburg aan de Süßen See.
De oudste betrouwbare informatie over de geschiedenis van het kasteel is te vinden in de Hersfeld-tiendenlijst . De Seeburg werd hier aan het einde van de 9e eeuw genoemd. In 1036 werd een graaf van Seeburg genoemd. Het ging over Christin, graaf von Seeburg (rond 1016 - vóór 1067). Hij was de zoon van Gebhard I von Querfurt , een belangrijke dynast in de regio. Christin is de eerste van de familie die de titel van graaf draagt. Dit komt mogelijk door zijn huwelijk met de Beierse gravin von Gleiß . Christin is begonnen met de bouw van het stenen kasteel aan de westkant van het bejaardenkasteel. De enorme donjon met een wanddikte van bijna zes meter werd gebouwd onder zijn zoon Wichmann I. von Seeburgrond 1080 (H. Wäscher). Andere stenen gebouwen zoals de Palas, een kapel en een eerste vliesgevel kunnen zeker aan zijn werk worden toegeschreven.
De kleinzoon van Wichmann I, Wichmann II von Seeburg (rond 1116–1192), was de belangrijkste persoonlijkheid in het gezin. Hij werd in 1152 tot aartsbisschop van Magdeburg gekozen . Hij speelde een sleutelrol in de veldslagen van Albrecht de Beer tegen de Slaven in Brandenburg en in de veldslagen tegen Hendrik de Leeuw . Na de aartsbisschop van Keulen werd hij beschouwd als de meest invloedrijke prins in het rijk.
Het kasteel van Seeburg werd onder zijn bewind aanzienlijk uitgebreid. De 1e Zwingermauer met flankerende torens en het "Blauwe Huis", het aartsbisschoppelijk paleis en het poortgebouw werden gebouwd. In 1172 stichtte Wichmann een collegiaal klooster op het westelijke puntje van het schiereiland. Hier werd een nieuwe kerk en de bijbehorende woongebouwen gebouwd. Op de zuidoosthoek van het complex is een nieuwe entree met een apart lager voorplein gerealiseerd.
In de jaren 1182 tot 1184 schonk Wichmann het kasteel aan het ertsklooster van Magdeburg. Zijn broer Konrad I stierf in 1182 en zijn zoon Konrad II von Seeburg was bestemd voor de geestelijkheid. Konrad II werd provoost van het kanunniklooster in Seeburg.
In 1287 kocht Burchard IV de heerschappij van Seeburg van de opkomende familie van de graven van Mansfeld . Onder de graven in de 15e eeuw werd het kasteel het belangrijkste laatgotische gebouw in de provincie. In de tweede helft van de 15e eeuw werd de tweede kasteelmuur met flankerende torens en een poortkasteel gebouwd . Het onderste deel van de weduwetoren werd in die tijd gebouwd als een sterke batterijtoren.
In 1501 kwam het kasteel in een van de vele erfenisafdelingen terecht bij graaf Gebhard VII von Mansfeld-Mittelort. Net als het hele huis van de Mansfeld-graaf, werd hij gegrepen door een ware bouwwaanzin en liet hij het kasteel herontwerpen tot een representatief woonpaleis. Tussen 1515 en 1518 werd de hal in het hoofdkasteel uitgebreid tot een balzaal van 9,5 × 30 m². De toren van de weduwe kreeg de woonstructuur met meerdere verdiepingen. Niet in de laatste plaats door de ongebreidelde bouwactiviteit kwamen de graven in financiële moeilijkheden. In 1570 werd het graafschap in beslag genomen . In 1575 moesten ze de heerschappij van Seeburg doorgeven aan Kuno Hahn van de familie Mecklenburg Hahnverkopen. Aan het einde van de 16e eeuw werd de donjon gedeeltelijk verwijderd en toegevoegd aan de huidige structuur. In 1665 werd het “Nieuwe Huis” gebouwd aan de noord- en westzijde van het kernkasteel in barokstijl.
In 1780 ging de tak Seeburg van de familie Hahn uit en de erfgenamen van Geusau verkochten het landgoed later aan de graaf van Ingenheim . In de 19e eeuw werd er een nieuwe weg aangelegd door de lager gelegen binnenplaats. Het blauwe gebouw werd afgebroken voor dit doel. De gebouwen van de buitenste vestingmuur werden afgebroken en de greppel tussen de buitenste en binnenste vestingmuur werd gedempt.
In 1880 verkochten de Ingenheims het toch al duidelijk vervallen kasteel aan de familie Wendenburg. Na 1910 werd begonnen met de restauratie van het kasteel in de stijl van die tijd. Erich Wendenburg liet in 1923 uitgebreide bouwwerkzaamheden uitvoeren volgens de ontwerpen van de architect Paul Schultze-Naumburg .
In oktober 1933 werd in het kasteel een nationaalsocialistische Gauführerschule voor de Gau Halle-Merseburg opgericht. De eigenaren, de familie Wendenburg, werden in het kader van de landhervorming in 1945 onteigend door de Sovjet-bezetter en moesten vluchten om te voorkomen dat ze gevangen werden genomen. Een deel van het kasteel werd gebruikt als vakschool en in de weduwentoren werd een jeugdherberg ingericht.
Na de val van de muur gaf de Bondsrepubliek Duitsland het familiebezit niet terug - zoals alle andere die tussen 1945 en 1949 onteigend waren - maar verkocht het in plaats daarvan aan niet-lokale investeerders. De vorige eigenaar kreeg een bouwverbod, maar volgens de Compensation and Compensation Act van 1994 had hij recht op alle onteigende roerende zaken.
Het kasteel is sinds eind jaren negentig in gedeeld privébezit en wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. De Bovenburcht is van een adviesbureau uit Weinheim , is niet gerenoveerd en staat leeg. De weduwetoren en de kasteelkerk zijn echter gerenoveerd en zijn eigendom van ObstGut LANGELS GbR. Ze worden gebruikt als woning, voor vakantieappartementen, als burgerlijke stand en voor concerten en evenementen. Met de nieuwbouw van de oranjerie aan de promenade langs het meer, in samenwerking met de lokale actiegroep (LAG) "Mansfelder Land", de gemeente Seegebiet Mansfelder Land en de exploitanten van het Schlosscafé, is nu weer een grote stap gezet richting toeristisch gebruik, met de architectonisch veeleisende nieuwbouw gebruik het hele jaar door mogelijk. Tot eind 2019 was er de wijnmakerij Schloss Seeburg, met zijn wijngaarden in Höhnstedt ( Höhnstedter Kelterberg ) en Seeburg ( Seeburger Himmelshöhe ). De Seeburg behoorde dus tot de Mansfeld-wijnroute en de regio Saale-Unstrut , en via de bestaande apsisnaar de Romaanse weg . De nieuwe eigenaren van het kasteel hebben de wijnmakerij op de hoogte gebracht en daarmee vernield. [1]
Kasteel Seeburg ligt direct op het snijvlak van de Romaanse Weg, de Lutherweg Saksen-Anhalt, de Sky Disc Trail en de Mansfeld Lakes Wine Road.
Brig is een plaats in Zwitserland. Het ligt in het Duitse deel van het kanton Wallis en is van het Duitstalige deel van Wallis de grootste plaats en de hoofdplaats. Sinds 1 januari 1973 maakt Brig deel uit van de gemeente Brig-Glis in het district Brig.
De naam Brig komt van Briva, brug, omdat hier eeuwenlang herhaaldelijk na overstromingen bruggen opnieuw moesten worden gebouwd. De binnenstad is toeristisch interessant, onder andere vanwege het barokke slot Stockalperschloss. Brig ligt op de linkeroever van de Rhône. Op dezelfde hoogte langs de Rhône, aan de andere kant van de rivier, ligt de plaats Naters. Samen vormen ze één stad. Naters en de bergen ten noorden van Brig horen bij het toeristische gebied van de Jungfrau-Aletsch.
Station Brig is een belangrijk knooppunt voor het treinverkeer. Treinverkeer van Milaan naar Genève en van Milaan naar Bern en Bazel bedient Brig. De treinen uit Milaan, uit Italië, naar Brig komen door de Simplontunnel. Naar het noorden van Zwitserland, naar Bern en Bazel, moeten ze of door de Lötschbergtunnel of door de nieuwere Lötschberg-basistunnel. De bergen in, in de richting van de Furkapas, begint vanaf het station de spoorlijn Brig - Disentis.
Op 23 september 1910 vloog de Peruviaan Geo Chavez in een Blériot XI van Brig naar Domodossola over de Alpen. Hij haalde hierbij een hoogte van 2200 meter, maar stortte in Italië neer en overleed. In het centrum van Brig staat fontein met een standbeeld ter nagedachtenis aan Chavez.
Brig ligt aan de bovenloop van de Rhône, die verder door het Meer van Genève en Lyon naar de Middellandse Zee stroomt. In Brig mondt de Saltina in de Rhône uit.
Het Stockalperpaleis (Duits: Stockalperpalast ) is een kasteel in Brig-Glis , Zwitserland . Het werd gebouwd tussen 1658 en 1678 door Kaspar Stockalper, een zijdehandelaar van Brig. Het Stockalperpaleis was destijds het grootste particuliere bouwwerk in Zwitserland. Het is een Zwitsers erfgoed van nationaal belang . [1]
Het eerste gebouw op de site staat bekend als het Stockalper House, dat in 1532 werd gebouwd door Peter Stockalper. In de loop van de volgende eeuw werd het uitgebreid naar het noorden, maar het bleef over het algemeen ongewijzigd tot de opkomst van Kaspar Stockalper. Kaspar Stockalper werd op 14 juli 1609 geboren in een rijke familie in Brig. Na zijn studie aan de universiteit in Freiburg im Breisgau van 1627 tot 1629 keerde hij terug naar Brig en begon hij een uitgebreid handelsimperium op te bouwen. Door 1647 had hij de lokale zout monopolie en bouwde een weg over de Simplonpas die hem een monopolie op de handel in deze pas gaf. Tussen 1651-59 bouwde hij een kanaal van Vouvry naar Collombey, waardoor zijn handelsimperium werd uitgebreid. [2] Op het hoogtepunt van zijn macht had Kaspar ongeveer 5.000 mensen in dienst (op dat moment had Brig slechts ongeveer 900 inwoners). [3]
Tussen 1630 en 1640 breidde Kaspar het Stockalperhuis naar het zuiden uit met een grote zaal, een kapel en andere constructie. De grote zaal werd in 1653 versierd met een wapen . Het altaar in de kapel is zwart met zilveren reliëfs die de Aanbidding der Wijzen en de Kroning van de Maagd uitbeelden , beide het werk van Samuel Hornung van Augsburg in 1655. Een tweetal -verhaal overdekte arcade leidt van het Stockalper House naar het veel grotere paleis. [4]
Kaspar's uitgebreide handelsimperium vereiste een uitgebreid pakhuis en in 1658 begon hij met de bouw van het paleis om die ruimte te bieden. De bouw van het 80 meter lange gebouw duurde 20 jaar. Toen het eenmaal was voltooid, kreeg Kaspar niet veel kansen om van zijn monumentale pand te genieten. In 1679 kwamen de gemeenschappen Visp , Leuk , Sierre en Sion tegen hem in opstand en joegen hem in ballingschap in Domodossola . Zes jaar later, in 1685, onderhandelde de Rijksdag van Wallis over een overeenkomst waardoor Kaspar kon terugkeren en zijn laatste jaren in zijn paleis kon doorbrengen. [5]
In 1948 nam de stad het paleis over en in 1960 trok het stadsbestuur zijn intrek. In het paleis werd een museum gevestigd en sommige kamers werden gerenoveerd en gebruikt voor concerten en tentoonstellingen. Sinds 2010 zijn de binnentuin en de omliggende parken opgenomen in Google Street View . [6]
Tegenwoordig zijn er rondleidingen waardoor bezoekers veel delen van het gebouw kunnen bezoeken. [7] Het paleis werd gebouwd naast het kleinere 16e-eeuwse gotische Stockalperhuis. Het is een rechthoekig gebouw met drie torens op de noordwest-, zuidwest- en zuidoosthoek. Het interieur heeft een grote, rechthoekige binnenplaats (40 mx 32 m) met arcades in de stijl van de Italiaanse Renaissance . De balusters op de tweede verdieping zijn niet origineel, maar zijn later toegevoegd. De drie torens zijn genoemd naar de drie koningen of wijze mannen uit de Bijbel. De hoogste is vernoemd naar Saint Caspar en naar Kaspar Stockalper. De andere twee heetten toen Melchior en Balthazar , de traditionele namen van de wijzen. [3]
L ' Alpe Devero is een alpine resort in het centrum van de Devero-vallei . Het kleine stadje is een fractie van Baceno , een stad in de provincie Verbano-Cusio-Ossola . L'Alpe, historische nederzetting van weiland voor veeteelt, is gelegen op 1634 meter boven zeeniveau tot hoogte [1] en is gelegen in het beschermde gebied van het natuurpark van Veglia en Alpe Devero .
Tegenwoordig is Alpe Devero een overwegend toeristisch oord dat wordt bezocht door skiërs en wandelaars, ook al zijn er nog steeds boeren en zuivelproducenten. In deze streken wordt namelijk de Bettelmatt- bergkaas geproduceerd. [2] [3] De Devero-vlakte is een breed plateau omgeven door lariksbossen en de toppen van Monte Cervandone , Punta della Rossa , Pizzo Cornera en Pizzo Fizzi . Iets ten noordoosten van het bewoonde centrum van Alpe Devero en Crampiolo ligt Lake Codelago (ook bekend als Lake Devero), een kunstmatig bassin dat een groot deel van de vallei van de Devero-vallei beslaat. In het dorp zijn er typische voorbeelden van lokale architectuur: de hutten met stenen daken . Het kan worden bereikt vanaf de snelweg A26 Voltri-Sempione, tot Gravellona Toce , van hieruit gaat u verder naar Domodossola en verlaat u de valleien van Antigorio - Formazza , gaat u verder naar Goglio, een gehucht van Baceno , en vanaf hier gaat u via een weg omhoog naar de Devero-vallei gemeentelijk ongeveer 7 km lang. Toegang tot en verkeer van privévoertuigen is verboden, betaalde parkeerplaatsen worden aangelegd voor binnenkomst.
Vanaf Alpe Devero is het mogelijk om Binn in Zwitserland te bereiken via (deskundige wandelaars) via de Combi en Lanza Bivouac op 2429 meter in Val Buscagna, gebouwd door de CAI van Omegna ter nagedachtenis aan de jonge leden Luigi Combi en Piero Lanza die stierven op 19 juli 1970 op de Canalone Marinelli (oostzijde van Monte Rosa ).
Alpe Devero met het landschapsplan heeft de traditionele bergarchitectuur beschermd en een ongereguleerde uitbreiding van gebouwen en wegeninfrastructuur voorkomen. [4] Alpe Devero wordt in feite beschermd door wetgeving (lokaal, regionaal, nationaal en Europees) die is ingevoerd om dit grondgebied te behouden:
Alpe Veglia en het natuurpark Alpe Devero [ bewerken | wikitekst bewerken ]
Opgericht bij regionale wet van 14 maart 1995, n. 32 [5] , resultaat van de samenvoeging van het natuurpark Alpe Veglia (LR 14/78) [6] en het natuurpark Alpe Devero (LR 49/90) [7] en administratief verdeeld over de gemeenten Varzo , Trasquera , Crodo en Baceno. Het park, tussen 1600 en 3553 m boven de zeespiegel, werd opgericht om de milieu- en natuurlijke kenmerken van twee grote alpenbekkens te beschermen aan het begin van de Divedro- en Devero- valleien, omgeven door de hoogste toppen van de westelijke Lepontijnse Alpen.
Alpe Devero Safeguard Area
Opgericht onder de regionale wet van 24 april 1990, n. 50 [8] aangezien het "Alpe Devero-beschermingsgebied" door art. Nr. 50 is getransformeerd tot het "Aaneengesloten gebied van Alpe Devero". 6 van de regionale wet van 29 juni 2009, n. 19 [9] "Geconsolideerde tekst over de bescherming van natuurgebieden en biodiversiteit". Het ligt ten zuiden van het natuurpark Veglia Devero en omvat de Piana di Devero en die van Crampiolo en de Bondolero-vallei. De "vrijwaringszone", nu "aaneengesloten gebied", werd ingesteld om het beschermde gebied en het niet-beschermde gebied te verbinden en om interventies en activiteiten aan te moedigen die verenigbaar zijn met de milieukenmerken.
Crodo is bekend om zijn sass fendu foppiano
De gemeente Crodo bevat de frazioni (onderverdelingen, voornamelijk dorpen en gehuchten) Alpiano, Rencio, Molinetto, Salecchio (o Bagni), Cravegna, Vegno, Emo, Mozzio, Viceno, Mondei, Rovallo, Cuga, Foppiano, Quategno, Braccio, Maglioggio , Prepiana, Garina.
Crodo grenst aan de volgende gemeenten: Baceno , Crevoladossola , Montecrestese , Premia , Varzo . n de wijk Foppiano van Crodo ligt een bos dat bekend staat om de vele rotsblokken die tussen de bomen zijn gevonden. In feite is het gebied een beruchte klimplek onder klimmers en is de rots "Sass Fendù" een symbool van deze plek geworden. De vallei staat bekend om het klimmen sinds eind jaren 90, vooral vanwege de vele bijeenkomsten en wedstrijden die daar zijn georganiseerd.
De stad Domodossola is gelegen in de Noord-Italiaanse regio Piëmont. Ze ligt op het punt waar de vijf Ossolaanse dalen samen komen (Val d'Ossola, Valle Antrona, Val Bognanco, Valle Antigorio en Valle Vigezzo). Het gebied rondom de stad is sterk geïndustrialiseerd, het omringende gebergte rijk aan stuwmeren en elektriciteitscentrales.
Domodossola heeft een klein, maar goed geconserveerd middeleeuws centrum. Middelpunt is de Duomo die gewijd is aan de heiligen San Gervasio en San Protasio.
Domodossola ligt aan het begin van de route naar de 2005 meter hoge Simplonpas die Piëmont met Zwitserland verbindt. Deze bergweg werd in 1805 door Napoleon geopend en zorgde voor de groei van de stad. Ondanks de flinke hoogte is deze weg het gehele jaar voor verkeer geopend.
De stad ligt aan de Italiaanse zijde van de Simplonlinie naar het Zwitserse Brig. Dit traject omvat de 19 kilometer lange Simplontunnel en na de opening van deze tunnel in 1906 kreeg de stad een tweede groeispurt. Vanuit Domodossola loopt de spoorlijn verder richting zuiden naar Milaan. Het traject tot Novara werd in 1888 geopend. Ten zuiden van de stad ligt het rangeerterrein Domo II met een containerterminal van het bedrijf Hangartner.
Tevens is er de smalspoorlijn Centovallibahn vanuit Domodossola naar Locarno. Deze wordt geëxploiteerd door de Ferrovie Autolinee Regionali Ticinesi (FART).
Omegna ( Italiaans: [oˈmeɲɲa] , Lombardisch: [uˈmɛɲa] , Piemontese: [ʊˈmɛɲa] ) is een comune (gemeente) in de provincie Verbano-Cusio-Ossola in de Italiaanse regio Piemonte , ongeveer 100 kilometer (62 mijl) ten noordoosten van Turijn en ongeveer 13 kilometer (8 mijl) ten zuidwesten van Verbania op het meest noordelijke punt van het Lago d'Orta en doorkruist door de Nigoglia , de enige uitstroom van het meer.
Elke donderdagochtend wordt er langs de boulevard aan het meer een levendige straatmarkt gehouden. Een dagelijkse veerdienst verbindt Omegna met steden en dorpen rond het meer.
De aanwezigheid van een oude nederzetting in het gebied is bewezen door opgravingen in de frazione van Cireggio, archeologische vondsten uit de late bronstijd en ijzertijd . Omegna wordt genoemd in 1221 na Christus, toen de bevolking zich overgaf aan de gemeente Novara .
In de 19e en begin 20e eeuw werd het een industrieel centrum dat jarenlang het belangrijkste Italiaanse productiecentrum was voor potten en kleine huishoudelijke apparaten in Italië; de bevolking werd gelijktijdig vergroot door immigranten. In 1913 werd Omegna verbonden met Pallanza door een elektrische tramlijn. Het werd in 1939 tot stad verklaard. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het een centrum van partizanenverzet tegen de Duits-fascistische bezetting.
- Kerk van Sant'Ambrogio . Het is een laatromaans gebouw met een schip en twee zijbeuken, met zijkapellen. De klokkentoren is nog steeds grotendeels de middeleeuwse. Het interieur is nu in barokstijl en herbergt een altaarstuk van Fermo Stella da Caravaggio (1547) en een urn met de relikwieën van St. Vith, patroonheilige van Omegna.
- Ponte Antico ("Oude brug", 15e eeuw), over de rivier de Strona .
- Porta della Valle ("Valley Gate", ca. 1100 AD), ook wel bekend als Porta Romana . Het is de enige overgebleven van de vijf middeleeuwse poorten van Omegna.
- Museum van Kunst en Industrie Forum .
Borgomanero ( Piemontese : Borbané , Lombard : Burbanee ) is een comune (gemeente) in de provincie Novara in de Italiaanse regio Piemonte , gelegen op ongeveer 90 kilometer (56 mijl) ten noordoosten van Turijn , ongeveer 30 kilometer (19 mijl) ten noordwesten van Novara en ongeveer 60 km ten noordwesten van Milaan .
Borgomanero grenst aan de volgende gemeenten: Bogogno , Briga Novarese , Cressa , Cureggio , Fontaneto d'Agogna , Gargallo , Gattico-Veruno , Gozzano , Invorio , Maggiora .
Volgens de legende stichtte een groep van dertien mensen, genaamd de Dertien Orks (Trözz 'Orchi in dialectvorm), die terugkeerden van een pelgrimstocht naar het heiligdom op het nabijgelegen eiland San Giulio ( Ortameer ), de eerste kern van de stad stichtte, aan de oevers van de Agogna . Dezelfde legende vertelt ook de oorsprong van Tapulon, het lokale traditionele gerecht, gemaakt met de arme ingrediënten waarover de groep beschikte: het vlees van de enige ezel die hun bagage, wijn en weinig anders droeg.
De eerste historische naam van Borgomanero is Burgus sancti Leonardi (dwz Hamlet of Saint Leonard). Deze naam is afgeleid van de Sint-Leonarduskerk , het oudste monument in de stad, dat vermoedelijk dateert uit 1125-1150. Uit het "papier van Romagnano" uit 1198 leren we dat Burgus sancti Leonardi destijds al de status van vrij dorp genoot.
Het toponiem Borgomanero wordt toegeschreven aan Jacob Mainerio (Jacobus de Mayneriis), die tussen 1193 en 1194 burgemeester van Novara was. Mainerio besloot Burgus sancti Leonardi om te vormen tot een militair bolwerk tussen de Sesia en de rivier Ticino., en gaf zijn naam aan het nieuwe militaire kamp (Burgus Maynerium), ter vervanging van dat van Burgus sancti Leonardi. De bouw van het nieuwe ommuurde dorp hield vrijwel zeker de ontmanteling in van het vorige gehucht gewijd aan Saint Leonard, en de oude kerk bleef buiten de muren, misschien als kerkhofkerk. Het nieuwe dorp werd herontworpen naar het model van de Romeinse civitas, met twee hoofdstraten die elkaar in het centrum kruisen en zijstraten die een regelmatig netwerk van kruispunten creëerden: een patroon dat nog steeds het historische stadscentrum kenmerkt.
Het dorp bleef in belang toenemen en verzette zich tegen verschillende belegeringen in de oorlog tussen Visconti en Paleologi in de jaren 1300. Borgomanero verloor de autonomie toen de hertogen van Milaan het eerst in leen schonken aan de familie Tornielli (1412 - 1447) en later aan de familie Trivulzio (1466 - 1548).
In 1449 waren Borgomanero en zijn omgeving de locaties van de botsing tussen Lodewijk, Hertog van Savoye en Francesco I Sforza , die culmineerde in de Slag om Borgomanero, gewonnen door de Lombardische troepen onder leiding van Bartolomeo Colleoni.
Later werd Borgomanero meer dan tweehonderd jaar (1552 - 1757) een leengoed van het Huis van Este . Vreemd genoeg werd Borgomanero niet geraakt door de plaag van het midden van de zeventiende eeuw die in Europa woedde, omdat de enige vier slachtoffers van de pest uit de stad werden verdreven en het bevel werd gegeven om de poorten te sluiten en de stad te isoleren totdat de epidemie was gestorven. uit. Deze beslissing (opmerkelijk voor de toenmalige onwetendheid over infecties) redde de stad van de pest.
In het begin van de negentiende eeuw verloor Borgomanero zijn laatste muren en werd het een commercieel en economisch moderner centrum.
Borgomanero nam actief deel aan het Italiaanse Risorgimento: de broers Ercole en Antonio Maioni betaalden met ballingschap het hijsen van de Italiaanse vlag in Turijn in 1821; Maddalena Zoppis verloor een oog tijdens de Vijfdaagse van Milaan in 1848; Costantino Pagani was een van de vrijwilligers die deelnamen aan de Expeditie van de Duizend onder leiding van Giuseppe Garibaldi . Bovendien werd de stad bezet door het Oostenrijkse leger in de nasleep van de slag bij Novara (1849) .
Belangrijke figuren uit de twintigste eeuw zijn onder meer Mora en Gibin, gouden medailles van de Italiaanse verzetsbeweging , en Achille Marazza, lid van het Nationaal Hoog Bevrijdingscomité van Italië, die in 1967 de villa en de bibliotheek schonk aan de stad, nu de thuisbasis van de stichting. dat draagt zijn naam.
Sesto Calende
De Italiaanse plaats Sesto Calende ligt in de provincie Varese (Lombardije). Sesto Calende is een belangrijk knooppunt van verkeer- en spoorwegen. De stad ligt op de plaats waar de rivier de Ticino het Lago Maggiore verlaat in een groen morenenamfitheater dat ontstaan is tijdens de ijstijd. Nabij de stad ligt de enorme, rechtopstaande zwerfsteen Sass da Preja Buja, een nationaal monument. Er staan graffiti op die uit de IJzertijd dateren. De omgeving van de plaats was al gedurende de prehistorie bewoond. In het archeologisch museum van Sesto zijn veel in de omgeving gevonden voorwerpen tentoongesteld.
Het belangrijkste bouwwerk in het centrum van de stad is de kerk San Donato uit de 12de eeuw. Net ten noorden van Sesto Calende ligt de eenvoudige 11de-eeuwse kerk San Vincenzo. Ten zuiden van de stad strekt zich langs de Ticino het natuurpark Parco Regionale del Ticino uit.
Varese is een stad in Lombardije, Italië. Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie. De stad telt 82.000 inwoners
Varese is gelegen in de merenregio ten noorden van Milaan, op ongeveer 20 kilometer van zowel het Lago Maggiore in het westen, het Meer van Lugano in het noorden en het Comomeer in het oosten en op 5 kilometer afstand van de Zwitserse grens. Het is de officieuze hoofdstad van de streek Insubrië, die het (zowel het Italiaanse als Zwitserse) gebied rond de eerder genoemde meren omvat.
Vanwege haar pittoreske ligging wordt de stad ook wel de tuinstad (città-giardino) genoemd. Belangrijkste monumenten zijn de basiliek van San Vittore en het baptisterium van Sint-Jan (San Giovanni), beide uit de 17e eeuw.
Ten noorden van de stad verheft zich het 1226 meter hoge massief van de Campo dei Fiori. Nabij de hoogste top staat een astronomisch observatorium. Tussen het middeleeuwse bergdorp Santa Maria del Monte en Varese ligt de Sacro Monte di Varese, een weg van 2 kilometer langs 14 kapellen.
Op 26 mei 1859 vond hier de Slag bij Varese plaats.
- Basiliek San Vittore
- Palazzo Estense en Giardini Estensi
- Villa Panza (Museo d'Arte contemporanea)
- Villa Ponti (congrescentrum)
- Kasteel van Masnago (museum)
- Sacro Monte di Varese
Malnate is een gemeente in de Noord-Italiaanse provincie Varese. De plaats ligt op een heuvel, hoog boven het dal van de rivier de Olona. Het belangrijkste bouwwerk van Malnate is de kleine kerk San Matteo. De plaatselijke economie is voornamelijk op de mechanische en textielindustrie en de landbouw gebaseerd. De spoorlijn Varese-Milaan gaat bij Malnate over een 60 meter hoge en 220 meter lange brug over de Olona.
Chiasso ( Italiaanse uitspraak: [ˈkjasso] ; Lombardisch : Ciass [Tʃas] ) is een gemeente in het district van Mendrisio in het kanton van Ticino in Zwitserland .
Zoals het meest zuidelijke gemeenten van Zwitserland, Chiasso is gelegen aan de grens met Italië , in de voorkant van Ponte Chiasso (een Frazione van Como , Italië). De gemeente Chiasso omvat de dorpen Boffalora, Pedrinate en Seseglio.
In 2007 besloten de drie burgemeesters van Chiasso, Vacallo en Morbio Inferiore zich te verenigen in één gemeente. De nieuwe united gemeente met een bevolking van ongeveer 15.300 mensen over een grondgebied van 9,2 km 2 (3.6 sq mi), werd in november 2007 afgewezen door de bevolking.
Chiasso wordt in 1140 voor het eerst genoemd als Claso . [3]
Chiasso (en Boffalora)
Historisch gezien waren Chiasso en Boffalora twee verschillende landbouwdorpen. Door de aanwezigheid van het nabijgelegen Italiaanse grens- en douanekantoor , en later als onderdeel van een toegangsroute naar de St. Gotthardtunnel , fuseerden de twee dorpen en groeiden ze.
De geschiedenis en ontwikkeling van Chiasso werden sterk beïnvloed door de unieke locatie. Tijdens zijn vroege geschiedenis werd in Chiasso een kasteel gebouwd als onderdeel van de uitgebreide vestingwerken van de stad Como. Het was een buitenwijk van Como, tot 1416 toen het werd opgenomen in de Pieve van Balerna en aan de familie Rusca werd gegeven om te beheren. De huizen in het dorpscentrum waren eigendom van de familie Albrici en kregen keizerlijke privileges. Chiasso was ergens vóór 1552 een onafhankelijke gemeenschap geworden. In de hedendaagse documenten wordt het genoemd als Clasio tabernarum (Chiasso van tavernes), verwijzend naar zijn functie als doorvoerpunt.
Boffalora wordt in 1536 als gemeente vermeld en bleef tot de tweede helft van de 17e eeuw onafhankelijk. Ze werden een enkele parochie in 1657 of 1677.
De kerk van Chiasso behoorde tot de Pieve van Zezio (in Como), waaruit hij zich in de 16e eeuw terugtrok. In 1888 scheidde Boffalora zich van de parochie. Het werd de zetel van een aartspriester in 1928. De kerk van San Vitale, werd voor het eerst genoemd in 1227, en werd herbouwd in 1934.
In de 15e eeuw stond Chaisso bekend om zijn paardenmarkt. De markt eindigde echter na de invasie van de Zwitserse Confederatie en de opmars door Chiasso in de Oorlog van de Liga van Cambrai in 1510. In de late 16e eeuw had Chiasso een kleine bevolking in vergelijking met andere gemeenten van de Mendrisiotto-vallei. Het dorp overleefde door zijn rol als grensstad (met pakhuizen en herbergen), samen met inkomsten uit landbouw en papierfabrieken. In de 19e eeuw trokken tabak- en zijdefabrieken naar de stad.
De aanleg van de spoorlijn en de inkomsten uit de douane zorgden voor een economisch en demografisch herstel in Chiasso. In 1874 werd de spoorlijn Lugano -Chiasso geopend, in 1876 gevolgd door een spoorlijn naar Como.
In 1910 werd de elektrische tram Mendrisio geopend, die een noordelijk eindpunt in Riva San Vitale met Capolago , Mendrisio , Balerna en Chiasso verbond . Het deel van de lijn in Chiasso sloot in 1950 en werd vervangen door een busdienst. [4]
Tegenwoordig is een groot deel van de stad gewijd aan het internationale treinstation van Chiasso en aanverwante gebruiken (hoewel een deel van de verantwoordelijkheden voor grenscontrole is verplaatst naar Como, in Italië). Er is ook een aanzienlijk douanegebied voor verkeer over de weg en de snelweg (zowel bedrijfsvoertuigen als niet-bedrijfsvoertuigen).
Chiasso biedt ook veel douane-gerelateerde diensten. Een aanzienlijke bron van inkomsten voor de stad is dat Italianen de grens oversteken om bepaalde goederen in Zwitserland goedkoper te kopen, met name sigaretten en benzine. Het fungeert ook als een bankcentrum voor Italiaanse klanten die geld binnen het Zwitserse banksysteem willen houden.
Vanaf 1950 werd Chiasso een belangrijk financieel centrum en het economische centrum van de regio Mendrisio, wat resulteerde in een snelle bevolkingsgroei. Sinds de jaren tachtig zijn de bevolking en de banen, vooral die in de dienstensector, echter verschoven naar naburige gemeenschappen.
Como is een stad in Lombardije, Italië. Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie. De stad telt 83.320 inwoners (31-12-2017, bron: Istat).
De stad is gelegen aan de zuidwestpunt van het Comomeer (Lago di Como) en aan de grens met Zwitserland. Het ligt vastgegroeid aan de Zwitserse plaats Chiasso, kanton Ticino. Como ligt 35 kilometer ten noorden van Milaan.
De grensovergang bij Como is een van de drukste van Italië, daar hij op een belangrijke noord-zuidverbinding ligt tussen de landbouw- en industriegebieden in Noord-Italië en onder andere Duitsland. Como is onder andere bekend om zijn zijde-industrie.
De stad bestond reeds ten tijde van het Romeinse Rijk. Marcus Claudius Marcellus liet massieve muren om de stad aanbrengen. Echter in de 12e eeuw werd Como grotendeels verwoest door Milaan.
In het deel van de stad binnen de oude stadsmuren is nauwelijks autoverkeer toegestaan, met uitzondering van enkele doorgaande wegen. In het centrum ligt Piazza Duomo met de Dom, die de zetel is voor het bisdom Como. De bouw van de Dom heeft meer dan 400 jaar geduurd. Aan de voorzijde is de bouwstijl gotisch, de oostzijde stamt uit de renaissance en de koepel werd pas in de 18e eeuw gebouwd.
Tussen de stad en Brunate ligt een kabelspoorweg. De Funicolare Como-Brunate lijn heeft een lengte van ruim 1084 meter en overbrugt een hoogteverschil van 596 meter.
Como is de hoofdstad van de provincie Como en tevens de grootste stad aan het Comomeer. Como ligt in het zuiden van de westelijke arm van het Comomeer.
Centrale ligging
De stad heeft een zeer centrale ligging. Op slechts 50 km ten zuiden van de stad ligt de hoofdstad van de regio Lombardije: Milaan. De Zwitserse grens (Chiasso) ligt op slechts 8 km afstand.
Het vliegveld Malpensa (Milaan) ligt op zo’n 60 km rijden van Como en is hiermee het meest dichtbij zijnde vliegveld. Vliegveld Orio al Serio (Bergamo-Milaan) ligt op zo’n 80 km rijden vanaf de stad.
Het centrum
Het oude stadscentrum van Como ligt direct aan het Comomeer en is omgeven door een oude stadsmuur. Het centrum is te voet te bereiken via een van de diverse toegangspoorten in de stadsmuur. Auto’s zijn in het grootste gedeelte van het oude centrum niet toegestaan.
Het centrum van de stad kenmerkt zich door een gezellig plein met uitzicht op de Dom van Como. Vanuit dit plein kun je via diverse smalle straatjes het oude stadscentrum ontdekken, waar zich tegenwoordig leuke, moderne winkels gevestigd hebben. Je vindt hier zowel winkels van de bekende merken zoals Emporio Armani als meer eenvoudige boetiekjes.
Vanaf de boulevard vertrekken diverse taxi- en rondvaartboten. Zo kun je met de rondvaartboot naar diverse andere plaatsen aan het Comomeer, maar zijn er ook diverse rondvaartboten die langs de bezienswaardigheden bij Como varen.
Park Como
Vanaf de boulevard van Como is het slechts enkele meters lopen naar het openbare park van de stad. Dit park ligt direct aan het meer en is dan ook een ideale plek om even tot rust te komen. Ook aan de kleintjes is gedacht, speciaal voor hun is er een draaimolen aanwezig. Daarnaast is het museum van Alessandro Volta in het openbare park te vinden.
Must-see & Must-go Como
- Kathedraal van Como
- Markt Como (zaterdag)
- Accommodaties Como
Wil je in of bij Como op vakantie? Dan is een b&b of een hotel in de stad een aanrader. Bekijk hier leuke hotels en b&b in Como.
Als je Como wilt bezoeken, kies dan voor een accommodatie in het centrum. Zo kun je de stad optimaal beleven. Breng een bezoek aan de kathedraal, wandel door het oude stadscentrum en ben je er op zaterdag, loop dan ook zeker even over de markt bij de stadsmuur!
Erba (voorheen Erba-Incino , zoals het werd gevormd door de vereniging van deze twee plaatsen, samen met enkele kleinere districten) is een comune (gemeente) van ongeveer 16.000 inwoners in de provincie Como in de Italiaanse regio Lombardije . Het ligt 40 kilometer (25 mijl) ten noorden van Milaan en ongeveer 10 kilometer (6 mijl) ten oosten van Como in de traditionele regio Brianza aan de voet van de Lombardische Vooralpen en dicht bij Monte Bollettone .
Erba grenst aan de volgende gemeenten: Albavilla , Caslino d'Erba , Castelmarte , Eupilio , Faggeto Lario , Longone al Segrino , Merone , Monguzzo , Ponte Lambro , Proserpio .
Erba was de plaats van de slachting van vier mensen, waaronder een 2-jarige baby in december 2006. Een getrouwd stel (de buren van de slachtoffers) is gearresteerd voor de moorden, de officier van justitie van Como gelooft dat de reden voor de moorden gerelateerd is tot een voortdurende vete tussen de families. Het ontving de eretitel van stad met een presidentieel decreet op 12 mei 1970.
- Romaanse kerk van Sant'Eufemia , met de klokkentoren uit de 11e eeuw.
- Monument voor slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog, door Giuseppe Terragni ( ca.1930 )
- Torre di Incino , met overblijfselen van een middeleeuws kasteel.
- Natuurlijke grot van de Buco del Piombo .
Lecco is een stad in Lombardije, Italië gelegen 50 kilometer ten noordoosten van Milaan. Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie. De stad telt ruim 48.000 inwoners (30-09-2017).
De stad is gelegen aan de zuidoostelijke punt van het Comomeer, daar waar de rivier de Adda het meer verlaat. Lecco is omgeven door de bergen Resegone, Monte Barro en San Martino. Drie bruggen verbinden Lecco met de westoever van de Adda.
De stad bestond reeds in de Romeinse tijd, al werd ze pas echt van belang in de 15e eeuw, toen ze, behorend tot het hertogdom Milaan, op de grens lag met de Republiek Venetië en door haar oorspronkelijk Longobardische forten van strategisch defensief belang was voor Milaan.
Lecco en omliggend gebied behoorden van de 18e tot halverwege de 19e eeuw bij Oostenrijk, tot het ingelijfd werd bij het nieuwe Koninkrijk Italië.
Lecco kent een succesvolle ijzerindustrie, die lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten is geweest voor de stad.
Van 2011 tot 2013 lag in Lecco de aankomst van de gekende wielerwedstrijd Ronde van Lombardije.
Paderno d'Adda ( Brianzöö : Padèrnu ; Bergamasque : Padéren ) is een stad en gemeente in de provincie Lecco , in Lombardije . Het is bekend in de rest van Italië vanwege zijn beroemde brug, gebouwd in de late achttiende eeuw in de stijl van de Tour Eiffel . Er wordt gezegd dat Leonardo da Vinci het landschap van Paderno gebruikte als basis voor zijn beroemde schilderij Virgin of the Rocks .
Trezzo sull'Adda ( Milanese : Trezz [ˈTrɛts] ) is een comune (gemeente) in de metropool Milaan in de Italiaanse regio Lombardije , ongeveer 30 kilometer (19 mijl) ten noordoosten van Milaan aan de rivier de Adda .
Het Naviglio Martesana- kanaal begint vanaf de Adda op het grondgebied van Trezzo.
Trezzo sull'Adda grenst aan de volgende gemeenten: Cornate d'Adda , Bottanuco , Capriate San Gervasio , Busnago , Grezzago , Vaprio d'Adda .
Trezzo ontving de eretitel van stad bij presidentieel decreet op 8 juli 2008. Trezzo's belangrijkste attractie is het enorme kasteel dat in de 14e eeuw toebehoorde aan de familie Visconti . Aan twee kanten beschermd door de Adda, had het een 42 meter hoge vierkante toren op de derde. De versterkte brug (zie Trezzo sull'Adda-brug ) was 72 meter lang, de langste brugoverspanning sinds enkele eeuwen, gebouwd op drie verschillende niveaus en passeerde 25 meter over het water.
Vanwege zijn strategische ligging werd het kasteel eerst betwist door keizer Frederick Barbarossa en Milaan , in de 12e eeuw, en later door de families Visconti en Torriani . Het kasteel werd verschillende keren verwoest of verbrand, maar werd telkens opnieuw opgebouwd. De laatste reconstructie dateert uit 1370. Het werd gebouwd in opdracht van Bernabò Visconti , die er later tot aan zijn dood werd opgesloten.
Op 23 oktober 1404 werd het kasteel ingenomen door Paolo Colleoni , de vader van de belangrijke condottiere Bartolomeo . De Visconti-generaal Francesco Bussone heroverde het, sloopte het gedeeltelijk en begon het verval. In de 19e eeuw werd het gebruikt als steengroeve voor de bouw van de Arena di Milano .
In de frazione van Concesa is het Heiligdom van de goddelijke moederschap van Maria, gebouwd door kardinaal Cesare Monti uit 1641.
Een andere attractie is Villa Gina , een 17e-eeuwse villa gebouwd op de Adda met mooie terrastuinen. Tegenwoordig is het de zetel van het regionale park Adda Nord .
Treviglio ( Italiaans: [treˈviʎʎio] ( luister ) , Bergamasque : Treì ) is een stad en gemeente (dwz gemeente) in de provincie Bergamo , in Lombardije , Noord- Italië . Het ligt 20 kilometer (12 mijl) ten zuiden van de provinciehoofdstad, in het lager gelegen gebied genaamd "Bassa Bergamasca".
Het maakt ook deel uit van het geografische gebied genaamd "Gera d'Adda", opgenomen tussen de rivieren Fosso Bergamasco in het noorden, Adda in het westen en Serio in het oosten.
Met ongeveer 30.000 inwoners is de comune nu de tweede meest bevolkte stad van de provincie.
Het wordt zelden "De tractorstad" genoemd vanwege de aanwezigheid van HETZELFDE Deutz-Fahr- hoofdkwartier of zelden "De stad van de binnenplaatsen" vanwege hun overheersende aanwezigheid in de oude stad.
Het is onderverdeeld in vijf hoofdkwartieren: oude stad, westelijke zone, noordelijke zone, de recent gebouwde oostelijke zone en de PIP (industriële zone). Noordwaarts liggen vier frazioni (onderverdelingen): Geromina, Castel Cerreto, Battaglie en Cascina Pezzoli; ooit was het dorp Castel Rozzone ook een frazione van Treviglio.
Het wapen is samengesteld uit een gekanteelde toren, die de stad met zijn Ghibellijnse verleden voorstelt; geflankeerd door twee ongebreidelde gouden leeuwen, vanwege zijn vrije en dappere burgerij en bekroond door een adelaar, symbool van de privileges verkregen door het Heilige Roomse Rijk, dat een varken omhoog houdt, symbool van de bereikte welvaart.
Het gebied waar Treviglio ligt, werd eerst bewoond door Keltische stammen , met name Insubres .
Tijdens de verovering van de Cisalpijnse Gallië ( Gallia Cisalpina ) door de Romeinen een castrum werd gebouwd om een belangrijke handelsplaats crossway en de nabije dorpen te bewaken.
Daarna werd een Romeinse nederzetting gesticht die groeide door handel en lokale goederenproductie.
Na de komst van de Longobarden werd het gebied opgenomen in de Fara Gera d'Adda ( Fara die een administratieve afdeling was van het Lombardische systeem) en na de val van het Koninkrijk van de Longobarden werd het een deel van het Heilige Roomse Rijk .
Treviglio werd in de vroege middeleeuwen gesticht als een versterkte stad en verenigde drie reeds bestaande nederzettingen: Cusarola (Keltisch), Pisignano (Romeins) en Portoli (Lombardisch). Zo werd de oorspronkelijke stad verdeeld in drie districten, genaamd 'portae' (Latijn voor 'poorten'), elk op weg naar een van de nederzettingen: 'Porta Torre' naar het dorp Cusarola; "Porta Zeduro" (oorspronkelijk "Zelute" genoemd) naar Portoli en "Porta Filagno" naar die van Pisignano.
Het eerste officiële document dat werd gevonden waarin de nieuwe stad werd genoemd, dateert van november 964 DC
Rond het jaar 1000 herbergde Treviglio de inwoners van Oriano , een commune in de buurt van Brescia , die verwoest was tijdens de strijd tussen Arduin van Ivrea en Hendrik II die streden om de keizerlijke kroon . Tijdens de oorlogen die in Noord-Italië hadden plaatsgevonden, groeide de stad Treviglio met vluchtelingen in het nieuwe vierde district van "Porta Nova", oorspronkelijk "Porta Oriano" genoemd.
De familie Rozzoni, die toen machtig was, probeerde tevergeefs een staatsgreep te plegen, en werd als gevolg daarvan tijdelijk verbannen in haar eigendom nabij Treviglio, "Castel Rozzone" (in het Italiaans "Rozzoni's Castle") dat tegenwoordig een dorp is dat onafhankelijk is van de stad zelf.
In 1167 trad Treviglio toe tot de eerste Lombardische Liga, die tot doel had de lokale jurisdictie en droit de régale te behouden , een doel dat werd bereikt met de overwinning op keizer Frederik I 'Barbarossa', in de Slag bij Legnano . Treviglio stuurde soldaten om de Bond te helpen bij het winnen van de beslissende slag. Het statuut , waarvan een kopie uit 1392 momenteel is ondergebracht in het museum van de stad, beschrijft een regering in handen van zestig consuls - aanvankelijk twintig voor elk van de oorspronkelijke etnische gemeenschappen. vijftien voor elk district - deze blijven zes maanden in functie. Het leidende lid van de Raad en hoofd van Treviglio was de kanselier ( Cancelliere ) ,vergelijkbaar met een echte burgemeester . Dit statuut vereiste ook dat geen edelen binnen de stadsmuren mochten wonen - en dus tot consul werden gekozen - om hun mogelijke betrokkenheid bij de machtsstrijd van de stad en de betrokkenheid van de stad bij hun machtsstrijd te voorkomen.
In 1395 verkreeg Treviglio formele autonomie van het rijk, dat het bezat als een "afzonderlijk land van het hertogdom Milaan ", met uitzondering van enkele korte Venetiaanse bezettingen (1431-1433; 1448-1453 en 1499-1509). Deze beroepen worden genoemd in The Betrothed , een beroemde Italiaanse roman van Alessandro Manzoni . Bij de laatste terugtrekking in 1509 werd de stad platgebrand door de vertrekkende Venetiaanse troepen. De Franse koning Lodewijk XII die getuige was van de gebeurtenis, beweerde het te rechtvaardigen in de daaropvolgende slag om Agnadello .
Op 28 februari 1522 generaal Odet de Foix Burggraaf van Lautrec, die het Franse leger door Noord-Italië leidde op weg naar het zuiden, kwam om de stad te straffen voor de onbeschaamdheid die werd getoond door de levering van de Franse troepen te weigeren en hen te weerstaan. De kronieken vertellen over de generaal die de overgave van de stad weigert en over het beroep op genade van de pastoor en van de hertog van Milaan zelf; daarom - zo is het verhaal - zochten de inwoners hun toevlucht in de kerken en toen de Franse troepen de stad binnenkwamen, leek een fresco van Onze-Lieve-Vrouw waarvoor de inwoners aan het bidden waren, te huilen. Gewaarschuwd voor deze onheilspellende gebeurtenis, controleerde de generaal het gebouw en de muren om de waarachtigheid van het wonder te verifiëren en, uiteindelijk overtuigd, legde hij helm en zwaard aan de voeten van het fresco af en verliet de stad. Helm en zwaard worden nog steeds bewaard in het heiligdom, gebouwd met donaties van de Treviglio ' s families, en waarin het wonderbaarlijke fresco werd overgebracht waarover werd toegevoegd, kronen gesmeed met de juwelen van de maagden van Treviglio. Deze aflevering wordt elk jaar gevierd met een re-enactment, een historische parade en een noveen (negen dagen gebeden). Een populair lied over het evenement is nog steeds beroemd in de stad.
Na vele lange oorlogsjaren verkochten de Fransen Treviglio aan de Spanjaarden, hoewel de stad formeel nog onder auspiciën van het Heilige Roomse Rijk stond.
Tijdens deze laatste overheersing kenden zowel de stad als de hele regio een eerste periode van welvaart, gevolgd door een geleidelijke achteruitgang, verergerd in de 17e eeuw door een pestepidemie. De Spaanse periode eindigde met het transformeren van Treviglio in leengoed en het veilen ervan om de schulden van het hertogdom [van Milaan] te voldoen, maar de stadsmensen waren fel tegen de maatregel en, na het verliezen van een rechtszaak tegen de Senaat van Milaan, belastten ze zichzelf om terug te vorderen het leengoed en zijn onafhankelijkheid.
Na de Franse Revolutie in 1796 werd Treviglio een deel van de Transpadaanse Republiek , het jaar daarop van de Cisalpijnse Republiek en, in 1805, van het Napoleontische koninkrijk Italië . Tijdens deze jaren werden veel van de religieuze gebouwen geplunderd en werd een gedetailleerde officiële kaart van de stad getekend.
Het lokale dialect - zoals bijna overal in Lombardije - behoudt woorden en klanken, die doen denken aan de frequente Franse bezigheden
Na het Congres van Wenen werd de stad opgenomen in het Koninkrijk Lombardije-Venetië , vervolgens tijdelijk toegevoegd aan het Koninkrijk Sardinië tijdens de eerste Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog en ten slotte trad de stad toe tot het Koninkrijk Italië in 1860.
Op 17 december 1915 trouwde Benito Mussolini in burgerlijke unie Rachele Guidi in Treviglio, nadat de toekomstige Duce was hersteld in het plaatselijke ziekenhuis.
Met een presidentieel decreet van 8 januari 1960 werd Treviglio uitgeroepen tot stad, zoals beloofd door koning Victor Emanuel II in 1860, vanwege zijn historische betrokkenheid bij het bereiken van de Italiaanse onafhankelijkheid.
Overleven familienamen die teruggaan tot Treviglio zijn Bornaghi, Facchetti, Butinone (en varianten), Carioli, Gatti (en varianten), Manenti en Rozzoni.
Anderen, zoals Aresi, Cortesi, Conti, Colombo, Merisi en Monzio Compagnoni; zijn zeer wijdverspreid, maar komen uit naburige dorpen of andere plaatsen. Merisi komt bijvoorbeeld uit Caravaggio en Aresi uit Brignano Gera d'Adda .
- Palazzo Municipale (stadhuis), voltooid in 1300. Het werd gerestaureerd in 1582 en kreeg een andere verdieping in 1873. Het heeft een elegante portiek .
- Basiliek van San Martino , gebouwd in 1008 boven de pre-romaanse kerk van de Assunta . In 1482 werd het opnieuw gemaakt in Lombardisch- gotische stijl. De huidige façade, in barokstijl, dateert uit 1740. Het interieur heeft werken van Gian Paolo Cavagna , Camillo Procaccini en anderen, maar het meest opvallende kenmerk is het veelluik van Madonna met heiligen door Bernardo Zenale en Bernardino Butinone (1485). een van de meesterwerken van Lombardische kunst uit de 15e eeuw. De klokkentoren (een voormalige stadstoren) dateert uit het begin van de 11e eeuw. De klokkentoren is elk weekend open en toegankelijk.
- Heiligdom van Madonna delle Lacrime (1619). Vernoemd naar Onze-Lieve-Vrouw van de Tranen die met haar wonderbaarlijke tranen de stad op 28 februari 1522 redde van de vernietiging door de Franse troepen onder leiding van generaal Odet de Foix . Het werd gerestaureerd in 2019-2020.
- Silva-paleis
- Galliari-paleis
- Gotisch huis
- Semenza House
- Baccherra House
- Huis van het plein
- Bar Milano, gelegen op het Manara-plein, is het historische café van de stad. Opgericht in 1896, heeft het nog steeds de originele meubels van de eeuw en een toonbank in Art Nouveau-stijl. Er wordt verteld dat Thomas Mann het ooit bezocht heeft op weg naar zijn broer in Palestrina.
- Kerk van San Carlo (17e eeuw).
- Relief of the Gatta ("Kitty") op het plein van Manara , is een trofee van de middeleeuwse vete tussen Treviglio en de nabijgelegen stad Caravaggio , die nu alleen herinnerd wordt door het jaarlijkse bowlingtoernooi.
- TNT ("Teatro Nuovo Treviglio", Italiaans voor "Nieuw Theater van Treviglio") op het plein van Garibaldi .
- De Filodrammatici (oud theater).
- Ariston Multisala Cinema
De oude stad bestaat voornamelijk uit binnenplaatsen, waarvan de meeste twee keer per jaar open zijn voor het publiek. Velen zijn ook de heilige heiligdommen, echte plaatsen van aanbidding met oude tradities. Bij feestelijke gelegenheden worden de klokkentoren en de stadspleinen versierd met projecties van afbeeldingen en animaties.
Caravaggio, voluit Michelangelo Merisi da Caravaggio (gemeente Caravaggio, gelegen in de provincie Bergamo, 29 september 1571 - Porto Ercole, tegenwoordige gemeente Monte Argentario, 18 juli 1610), was een Italiaans kunstschilder die leefde in de periode van de barok.
De naam van zijn geboorteplaats is dus zijn eigen verkorte naam geworden.
Michelangelo Merisi werd geboren in het Noord-Italiaanse plaatsje Caravaggio dicht bij Bergamo. Op 30 september 1571, daags na zijn geboorte, is zijn naam in het doopboek van de Milanese parochie van Santo Stefano in Brolo bijgeschreven. Zijn vader ‘Fermo Merixio’ en moeder ‘Lutia de Oratoribus’ laten daar hun zoontje ‘Michelangelo’ dopen. Op elfjarige leeftijd werd hij wees en ging hij in Milaan in de leer bij de kunstschilder Simone Peterzano.
In 1593 vertrok Caravaggio naar Rome waar hij de maniëristische kunstschilder Giuseppe Cesari ging assisteren. Caravaggio mocht als leerling van Cesari voornamelijk fruit en bloemen tekenen en begon zijn carrière als schilder van stillevens.
Hij trok echter vrij snel de aandacht van belangrijke opdrachtgevers, zoals kardinaal Francesco Maria Del Monte voor wie hij niet alleen religieuze werken maakte, maar ook zeer sensuele Bacchusfiguren. De kracht en de emotionaliteit van zijn werk, waarin hij afstand nam van het al te verfijnde en gezochte maniërisme, maakten hem tot een van de meest invloedrijke kunstenaars van zijn tijd.
Caravaggio maakte furore in Rome. Zijn voornaamste opdrachten waren de decoratie van de Contarelli-kapel in de San Luigi dei Francesi, waarvoor hij in 1599-1600 Het martelaarschap van Matteüs en De roeping van Matteüs schilderde, en de decoratie van de Cerasi-kapel in de Santa Maria del Popolo, waarvoor hij in 1601 De bekering van Paulus en De kruisiging van Petrus schilderde. Deze werken zijn nog op hun oorspronkelijke plaats te bewonderen.
Caravaggio's korte leven was een aaneenschakeling van schandalen. Caravaggio was een heethoofd met neiging tot zelfdestructie en hij kwam in Rome voortdurend in aanvaring met justitie. Uiteindelijk vluchtte hij in 1606 Rome uit, nadat hij zijn tegenstander in een zwaardgevecht had gedood ter verdediging van een vrouw.
Na een verblijf in Napels kwam hij in Malta terecht, waar hij hospitaalridder bij de Maltezer orde werd. Hij schilderde er een monumentaal werk over de moord op Johannes de Doper. Maar ook in Malta belandde hij in de gevangenis, omdat hij een hospitaalridder had uitgescholden en vernederd. Hij ontsnapte en vluchtte naar Sicilië, waar hij een jaar doorbracht.
Ten slotte stierf hij op weg naar Rome, waarschijnlijk aan malaria of een griepvirus, totaal berooid op het ogenblik dat de kwijtschelding van zijn straf voor doodslag hem nog moest bereiken. Carel van Mander schreef over deze excentrieke figuur:
Caravaggio schilderde in een periode dat in Italië de barok domineerde. Caravaggio's stijl week echter op een belangrijk onderdeel af: zijn voorstellingen waren veel naturalistischer dan die van de barokke kunst, waarin idealisering domineerde. Caravaggio schilderde heiligen met rimpels, gescheurde kleren en zwarte nagelriemen (Ongelovige Thomas). En gebruikte hiervoor letterlijk modellen 'van de straat'. In dat opzicht was zijn werk destijds uniek. Zijn doel was echter niet veel anders dan dat van de andere katholieke barokschilders. Ook hij wilde de gelovige verleiden tot het katholieke geloof, maar dan vooral door de heiligen menselijker te maken en daardoor 'dichterbij' te brengen.
Een tweede belangrijk aspect dat nieuw was aan zijn werk was het nadrukkelijke gebruik van het clair-obscur, het dramatische licht-donker contrast, dat zijn figuren in theatrale lichtbundels laat opdoemen tegen een duistere achtergrond. Wie echter zijn werk vergelijkt met dat van sommige van zijn tijdgenoten, zoals Annibale Carracci (1560-1609), merkt dat Caravaggio duidelijk de meerdere is. Bij hem wordt de pathetiek geloofwaardig gemaakt door een hoge graad aan realisme.[bron?]
Caravaggio gebruikte levende modellen in een verduisterde ruimte. Ook maakte hij gebruik van ondertekeningen. Caravaggio signeerde nimmer zijn werk.
Caravaggio had een enorme invloed op de kunstenaarsgeneratie na hem in heel Europa. Men spreekt in dit verband dan ook van het caravaggisme. Zijn eerste navolgelingen in Italië waren Orazio Gentileschi en Bartolommeo Manfredi. Zij hielpen mee de nieuwe schilderstijl te verbreiden.
Rembrandt van Rijn is in de techniek van clair-obscur een bijzonder succesvol navolgeling geweest. Rembrandt kwam met de werken van Caravaggio in aanraking door de Utrechtse Caravaggisten: Gerard van Honthorst, Hendrik ter Brugghen, Jan van Bijlert en Dirck van Baburen, die in Rome de kunst van Caravaggio hadden leren kennen. Caravaggio was een man met manieren en eigenschappen en (soms onbewust) invloedrijke technieken. Veel schilders gebruiken het caravaggisme nog altijd. Italiaanse wetenschappers gaven in juni 2010 aan dat ze mogelijk lichaamsresten gevonden hadden van Caravaggio in een massagraf in de Toscaanse badplaats Porto Ercole. Verder onderzoek leverde op dat de aangetroffen botten een hoge graad lood bevatten, dat voorkwam in de verf die hij gebruikte. Levende testpersonen met de achternamen Merisi en Merisio bleken in elf van de zeventien gevallen hetzelfde Y-chromosoom te hebben als de gevonden overblijfselen. Uit testen bleek dat de persoon tot wie de botten behoorden overleden was aan bloedvergiftiging (Staphylococcus aureus sepsis). Volgens overlevering was dat een van Caravaggio's mogelijke doodsoorzaken. Op basis daarvan meenden de wetenschappers dat met redelijke zekerheid kan worden aangenomen dat de overblijfselen afkomstig zijn van Caravaggio.[1] In de loop der tijd heeft de grillige levensloop van Caravaggio voor talloze andere kunstenaars tot een grote bron van inspiratie geleid. In 2018 maakte regisseur Jesus Lambert nog de bekroonde documentaire Caravaggio: The soul and the blood. In de zomer van 2020 stond Caravaggio centraal in een tentoonstelling in het Rijksmuseum. De tentoonstelling vertelde het verhaal over het enorme artistieke élan in Rome en de radicale vernieuwingen in de kunst, ruwweg tussen 1600 en 1640.
Romano di Lombardia ( Bergamasque : Romà ) is een comune (gemeente) in de provincie Bergamo in de Italiaanse regio Lombardije , gelegen op ongeveer 45 kilometer (28 mijl) ten oosten van Milaan en ongeveer 20 kilometer (12 mijl) ten zuidoosten van Bergamo . Het kreeg de eretitel stad bij presidentieel decreet op 17 september 1962.
Romano di Lombardia grenst aan de volgende gemeenten: Bariano , Cologno al Serio , Cortenuova , Covo , Fara Olivana con Sola , Fornovo San Giovanni , Martinengo , Morengo .
Tenor Giovanni Battista Rubini was geboren in Romano di Lombardia, evenals beeldhouwer Giovan Battista Caniana , journalist Daniele Martinelli en wielrenner Vittorio Seghezzi .
- Rocca (kasteel)
- Palazzo della Ragione ' (13e eeuw), met zalen met fresco's en een portiek waar ooit de vismarkt was gevestigd, van waarschijnlijk Romeinse oorsprong, evenals een andere gotische portiek uit de 15e eeuw en in opdracht van Bartolomeo Colleoni .
- Basiliek van San Defendente (16e eeuw)
- Landelijke kerk van St. Joseph, een van de oudste in de omgeving (bekend uit de 12e eeuw)
- Barok heiligdom van Madonna della Fontana
Rovato is een stad en gemeente in de Noord-Italiaanse provincie Brescia (Lombardije). De plaats ligt in de heuvelachtige streek Franciacorta. Opgravingen hebben uitgewezen dat de plaats al sinds 3000 v.Chr. bewoond moet zijn geweest. Gedurende de Romeinse tijd was Rovato een castrum en werden er versterkingen gebouwd op de nabijgelegen Monte Orfano.
Het hart van de stad is het Piazza Cavour dat tevens dienstdoet als marktplein. Rovato telt enkele kerken, een klooster en een kasteel. Het historische centrum van de plaats is goed bewaard gebleven.
De Monte Orfano ten westen van de stad is een belangrijk natuurgebied en geliefd wandelgebied. Op heldere dagen is vanaf de top het Iseomeer met het eiland Monte Isola zichtbaar evenals de Monte Rosa en de Apennijnen.
Ruïnes van het kasteel van Cazzago
Cazzago San Martino is een gemeente in de Italiaanse provincie Brescia (regio Lombardije) en telt 10.332 inwoners (31-12-2004). De oppervlakte bedraagt 22,3 km², de bevolkingsdichtheid is 446 inwoners per km².
De volgende frazioni maken deel uit van de gemeente: Bornato, Calino, Pedrocca, Barco, Costa.
Brescia is een stad in Noord-Italië ten westen van het Gardameer. Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie en de tweede stad van Lombardije, na Milaan. Ze telt meer dan 197.000 inwoners. Stad en omgeving behoren tot de belangrijkste industriegebieden van Italië. Brescia heeft onder andere een farmaceutische industrie, chemische, textiel- en metaalnijverheid. De stad is zetel van het bisdom Brescia.
In de 5e eeuw stortte het West-Romeinse Rijk ineen en vielen verschillende volken het gebied binnen die er koninkrijken stichtten. In 774 werd het gebied veroverd door de Franken. In 843 kwam de stad in Midden-Francië te liggen. Dit rijk werd twaalf jaar later gesplitst en Lodewijk II van Italië werd koning van Italië en keizer. In 879 werd Karel III de Dikke koning van Italië. Drie jaar later, in 882, werd hij ook koning en keizer van Oost-Francië (en ook West-Francië in 884). Vanaf 888 begon een periode van grote instabiliteit in Italië, tot keizer Otto I het land binnenviel, tot koning van Italië werd gekroond en de orde herstelde. De reële macht van de koning van Italië en van de Oost-Frankische keizer zou in de volgende eeuwen echter verschrompelen.
Brescia ontwikkelde zich in de vroege middeleeuwen tot een zelfstandige stadstaat, net zoals vele andere steden in Noord-Italië.
Lotharius III, de laatste "koning van Italië" (1125-1137), was ook Duits keizer (1133-1137), maar ondertussen lag de macht in Noord-Italië duidelijk bij de stadstaten. De Heilige Roomse keizers bleven zich echter bemoeien met de Italiaanse zaken. Dit eindigde in 1176, toen de eerste Lombardische Liga - waarin Brescia zich met andere Noord-Italiaanse steden had verenigd - de Heilige Roomse keizer Frederik I Barbarossa overwon in de Slag bij Legnano. Zo konden de Noord-Italiaanse steden zich definitief loswrikken van het Heilige Roomse Rijk.
Uiteindelijk kwam Brescia in de late middeleeuwen, meerbepaald in 1439, in handen van Venetië. Brescia werd veroverd door Napoleon. Nadat hij in 1815 was verslagen, werd Brescia toegevoegd aan de Oostenrijkse marionettenstaat Lombardije-Venetië met de Oostenrijkse keizer als staatshoofd (koning). In februari 1849 kwam de stad in opstand tegen de Oostenrijkers, waaraan ze haar eretitel La Leonessa d' Italia (= De Leeuwin van Italië) dankt. In 1859 stemden de burgers van Brescia met een overweldigende meerderheid voor de opname van Brescia in het nieuw gestichte Koninkrijk Italië.
De stad herbergt een aantal belangrijke renaissancegebouwen: de Nieuwe Dom (Duomo Nuovo) uit 1604, die in de 19e eeuw een van de hoogste koepels van Italië kreeg, en het stadhuis. Oudere monumenten zijn de Oude Dom (Duomo Vecchio, of Rotonda), die in de 12e eeuw gereedkwam, en het 13e-eeuwse stadspaleis Broletto. Uit het Romeinse verleden zijn de ruïnes van een tempel (73/74 na Christus) overgebleven.
Het monumentale gebied rondom het oude Romeinse forum en het complex van het klooster van Santa Giulia met de kerk van San Salvatore zijn opgenomen in de Werelderfgoedlijst van UNESCO en maken deel uit van de groep genaamd "Longobarden in Italië. Plaatsen van macht (568-774 na Christus)".
Rezzato ( Brescian : Rezat ) is een gemeente in de provincie Brescia , in Lombardije . Het wordt begrensd door de gemeenten Brescia , Botticino , Castenedolo , Mazzano en Nuvolera .
Dankzij de nabijheid van het stadje Botticino wordt Rezzato algemeen beschouwd als de stad van de marmerbewerking. De steenhouwers van Rezzato zijn sinds de 15e eeuw beroemd om hun creativiteit en hun artistieke manier van werken met Botticino-marmer .
Rezzato werd door de Commonwealth War Graves Commission gekozen als de plaats waar enkele grafstenen voor zijn militaire begraafplaatsen worden geproduceerd. De belangrijkste plaats uit de prehistorie in Rezzato was Ca 'dei Grii , een grot aan de zuidkant van Monte Regogna . Tijdens enkele onderzoeken die tussen 1954 en 1968 werden uitgevoerd, werden enkele voorwerpen uit de neolithische periode ontdekt, de oudste van het gebied. Waarschijnlijk was de grot tijdens de Tweede Wereldoorlog een toevluchtsoord voor enkele prehistorische mannen of voor enkele families . Het werd in 1969 verwoest door een aangrenzende marmeren put.
De oorsprong van deze plaatsnaam wordt verondersteld het middeleeuwse "Regadium" te zijn, wat "koninklijk hof" betekende, een term die wordt gebruikt om het gebied rond de stad Brescia aan te duiden . Benedictijner monniken droegen bij aan de oprichting van Rezzato door het land droog te leggen en irrigatiekanalen te graven op de Valverde-vlakte.
Rezzato werd een vrije gemeente op 12 maart 1299, toen de inwoners van de bisschop van Brescia Berardo Maggi de toestemming kregen om het dorp autonoom te maken van het benedictijnenklooster van St. Eufemia.
In de 14e eeuw leidden veldslagen tussen Guelph en Ghibelline stadstaten tot heerschappij over Milaan en het nabijgelegen gebied door de machtige familie Visconti, gesteund door keizer Hendrik VII. Terwijl het westelijke deel van Lombardije in de 15e eeuw werd overgenomen door de familie Sforza, werd Brescia in 1429 een deel van de Venetiaanse Republiek. Onder Venetië bloeide de lokale handel en ambachten, en Rezzato werd bekend om zijn marmer. Van de 15e tot het begin van de 20e eeuw was het slijpen van steen de belangrijkste bezigheid in Rezzato.
Vanwege de nabijheid van de stad en het bijzondere klimaat hebben veel adellijke families hun vakantiehuizen in Rezzato gebouwd. De edele Giacomo Chizzola stichtte na de terugtrekking door de politiek in zijn villa een school voor de kinderen van de rijke families in Brescia, zodat ze Latijn konden leren. Het is bekend dat de wiskundige Niccolò Tartaglia les gaf in Euclide, en Chizzola gaf les in plattelandseconomie. Deze academie was misschien wel de oudste landbouwacademie ter wereld.
Een opmerkelijke persoon bezocht en verbleef in Rezzato in de 19e eeuw: Napoleone en Garibaldi brachten een nacht door in Villa Fenaroli, terwijl premier Giuseppe Zanardelli in de zomer naar Rezzato kwam om zijn vakantie door te brengen.
Op 15 juni 1859 vond in Rezzato de opmerkelijke "Slag om Treponti" plaats, een van de veldslagen van de Tweede Onafhankelijkheidsoorlog , uitgevochten tussen Garibaldi en de Oostenrijkers.
Het gemeentelijk grondgebied kreeg zijn huidige afmetingen in 1928, met de toevoeging van het dorp Virle Treponti.
Rezzato ligt in het noordelijke deel van de Po-vallei , direct ten oosten van Brescia , aan de voet van de Bresciaanse Vooralpen .
Het grondgebied bestaat uit drie grote morfologische macroregio's: de vlakke bocht tussen Monte Maddalena , de heuvels van Botticino en de Monte Regogna. Het heuvelachtige systeem bestaat uit de bergen Regogna , Fieno (het hoogste punt van het grondgebied van de stad op 430 meter) en Marguzzo , en twee heuvels genaamd Peladolo en Poggio San Martino . Terwijl het noordelijke deel van het grondgebied heuvelachtig is, is het zuidelijke deel van de stad vlak. De administratieve comune heeft een totale oppervlakte van 18,2 vierkante kilometer (7,0 vierkante mijl).
De heuvels van het hele gebied bestaan uit verschillende soorten stenen. De eerste die in aanmerking moet worden genomen, is de " corna " bestaande uit calciumcarbonaat en magnesium , die zich bijna 193 miljoen jaar geleden zou hebben gevormd. Deze steen is overal in het bekken tussen Monte Regogna en Monte Marguzzo aanwezig, inclusief Poggio San Martino. Belangrijke studies uitgevoerd op de berg Regogna hebben het mogelijk gemaakt om verschillende versteende vormen van zeeleven en zeeleven te identificeren. De leeftijd van de " corso " begint kort na de corna . Deze steen bevindt zich in het onderste deel van Monte Regogna. Omdat het zeer lage delen zijn, een tijd zo ondergedompeld in de zee, fossiele schelpen van ammonieten zee-egels zijn hier gevonden. De " medolo ", die aan de westkant van Monte Regogna oprijst, heeft een veel nieuwere formatie (178 miljoen jaar geleden) en is een steen die bestaat uit kalkstenen marmer. De medolo is kenmerkend voor een diep marien milieu en daarom ontstaan ook hier rivieren van fossiele schelpen.
Op slechts 20 kilometer (12 mijl) van het Gardameer , wordt het doorkruist door de zogenaamde Naviglio Grande Bresciano , een oud kanaal gebouwd in 1253, van waaruit een enorm systeem van kleine kanalen vertrekt die nu grotendeels bedekt zijn en nog steeds worden gebruikt voor landbouw. . Andere belangrijke kanalen zijn de Rino , een stroom die vanuit de bergen het historische centrum van Virle Treponti doorkruist en de Naviglio Grande binnenkomt op de snelweg van Treponti. Bij de monding van de Rino stroomt vanuit het water van de Naviglio het kanaal Lupa door het platteland ten zuiden van Treponti richting Castenedolo . Van Botticino daalt de stroom afRino Musia die een deel van het noordoostelijke bosgebied van de stad doorkruist en vervolgens de stad Brescia binnenkomt .
Desenzano del Garda ( Brescian : Dezensà ) is een stad en gemeente in de provincie Brescia , in Lombardije , Italië , aan de zuidwestelijke oever van het Gardameer . Het grenst aan de gemeenten Castiglione delle Stiviere , Lonato , Padenghe sul Garda en Sirmione . Ergens in de eerste eeuw werd het gebied rond het Gardameer , inclusief wat nu Desenzano del Garda is, een favoriete vakantiebestemming voor de Veronese elite, aangezien Verona een van de grootste Romeinse steden in het noordoosten van Italië is . Op 24 juni 1859 vochten vier divisies van de Sardijnse infanterie een gruwelijke strijd met elementen van het Oostenrijkse Achtste Corps, onder leiding van Feldzeugmeister Ludwig von Benedek , in een gevecht tussen Madonna della Scoperta, Pozzolengo en San Martino (zoals Desenzano del Garda bekend stond). Deze actie maakte deel uit van de grotere strijd waar het om draaideSolferino , tijdens de Tweede Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog , en was een cruciale stap in het bereiken van Italiaanse eenwording - eenwording die pas elf jaar later werd bereikt. [4] Tijdens de Derde Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog werd Desenzano gebombardeerd door de Oostenrijkse marine . De Italiaanse dichter en librettist Angelo Anelli , die samen met Rossini werkte aan de herziening van L'italiana in Algeri ( Het Italiaanse meisje in Algiers ) uit een eerdere tekst van Luigi Mosca , en wiens libretto voor Ser Marcantonio van Stefano Pavesi de basis werd voor Donizetti 's Don Pasquale , werd geboren in Desenzano del Garda in 1761. Het is de thuisbasis van een of meer prehistorische paalwoningen (of paalwoningen), die deel uitmaken van de prehistorische paalwoningen rond het UNESCO-werelderfgoed van de Alpen . [5]
San Massimo is een comune (gemeente) in de provincie Campobasso in de Italiaanse regio Molise , gelegen op ongeveer 25 kilometer (16 mijl) ten zuidwesten van Campobasso , bestaande uit 27,6 vierkante kilometer (10,7 vierkante mijl). [3]
Sinds 2017 heeft San Massimo 754 inwoners. [3] San Massimo is genoemd naar Sint Maximus, de 3e-eeuwse bisschop van Nola wiens volgelingen naar de regio bij San Massimo vluchtten tijdens de Decian Vervolging van Romeinse christenen in 251 CE.
Vanaf c. 500 BCE tot de Romeinse tijd, werd het grondgebied van het huidige San Massimo gecontroleerd door de Samnieten , een etnische groep die bestond uit een fusie van inheemse volkeren en migranten uit het ijzertijdperk uit Griekenland en andere delen van Europa. [4] [5] In een reeks oorlogen, bekend als de Samnitische oorlogen , veroverde Rome de regio. Na de ineenstorting van het West-Romeinse rijk bezetten Germaanse Longobarden het gebied, voordat ze op hun beurt werden veroverd door de Noormannen . Normandische edelman, en hun nakomelingen, bestuurden de regio eerst als het graafschap Apulië en Calabrië , dat zich later bij andere Normandische graafschappen voegde om hetKoninkrijk Sicilië in 1130. Toen Sicilië zich afscheidde in de Vespers van 1282 , werden de bezittingen van de Noormannen, waaronder San Massimo, het koninkrijk van Napels .
De eerste verwijzing naar San Massimo, daterend uit 1113 CE, komt voor in de locatieve achternaam van een Normandische edelman, De Sancto Maximo. In die tijd was San Massimo waarschijnlijk een feodaal landgoed , bestaande uit een kasteel, waarvan de overblijfselen vandaag de dag te zien zijn, omgeven door landbouwgrond. [6] De kerk van Santa Maria delle Fratte werd gebouwd in de 12e eeuw en meerdere keren herbouwd na verwoestende aardbevingen die San Massimo bijna met de grond gelijk maakten in 1456 en 1805 . [6]
In 1815 leidde de fusie van het Koninkrijk Napels, waartoe ook San Massimo behoorde, en dat van Sicilië tot de vorming van het kortstondige Koninkrijk van Twee Sicilië . In 1860 veroverden de Sardijnse strijdkrachten van Giuseppe Garibaldi de regio, wat leidde tot de vorming van het Koninkrijk Italië .
Veel inwoners van San Massimo vochten en stierven voor Italië in de Eerste Wereldoorlog , zoals in het stadscentrum herdacht door het "Monument voor de gevallenen van de Grote Oorlog", geopend in 1920.
Gedurende de 19e en 20e eeuw emigreerde een aanzienlijk deel van de bevolking naar het buitenland, vooral naar Canada , maar ook naar stedelijke centra in Italië. [7]
Verona is een stad in het noorden van Italië en de hoofdstad van de gelijknamige provincie Verona in de regio Veneto. De stad ligt ten oosten van Milaan, ten westen van Venetië en Padua. In 2013 had de stad 259.966 inwoners. De binnenstad van Verona staat sinds 2000 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
De Adige stroomt door Verona. Er zijn veel bruggen over deze rivier, zoals de Ponte Pietra, Ponte Catena, de Ponte Risorgimento, de Ponte Scaligero, de Ponte Vittoria, de Ponte Garibaldi, de Ponte Nuovo, de Ponte Navi en de Ponte Aleardi.
Veel transport van goederen gaat door Verona heen, door een gunstige ligging ten opzichte van Centraal-Europa, aan de Brennerweg.
Al in de Romeinse tijd was de stad belangrijk, mogelijk stond zij eerder al onder Etruskische invloed. De Romeinen gebruikten Verona als uitvalsbasis voor hun veldtochten naar het noorden, over de Alpen. Na Rome heeft Verona de meeste bouwwerken uit de Romeinse periode. In 589 was er een zware overstroming; monnik Paulus Diaconus beschreef de watersnood van La Cucca, met alle noodlottige gevolgen van dien voor Verona. In 1239 overstroomde de stad opnieuw, waarna zij herbouwd werd. Met het Huis Da Scala breidde de stadstaat zich territoriaal belangrijk uit. In 1405 gaf Verona zich over aan de Republiek Venetië.
Een groen pigment dat onder meer bij Verona wordt gewonnen, de zogenaamde groene aarde (terre verte), wordt al sinds de oudheid gebruikt bij de vervaardiging van fresco's. Een steensoort die in de omgeving wordt gewonnen, Rosso di Verona, is bij de bouw van veel belangrijke gebouwen in de regio van Verona gebruikt.
- Het Romeinse amfitheater uit de 1e eeuw na Christus, de Arena, is het op twee na grootste amfitheater in de wereld: alleen het Colosseum in Rome en het amfitheater in Capua zijn groter. Het heeft een uitstekende akoestiek, die per ongeluk ontdekt werd in 1913 toen een operazanger wilde oefenen op zijn rol als Radames in Aida. Sindsdien wordt er elk jaar in de zomer het Operafestival Verona gehouden. De Arena biedt plaats aan ongeveer 20000 toeschouwers, van wie het merendeel nog op de originele stenen zittingen plaats kan nemen.
- De Arche Scaligere, een indrukwekkende groep van vijf Gotische monumenten van de machtige della Scaladynastie, die van 1262 tot 1382 heerste over Verona en een groot deel van Noord-Italië.
- De Ponte Pietra, een Romeinse brug uit de 1e eeuw vóór Christus.
- De basiliek van San Zeno is gebouwd in de 9e eeuw in opdracht van Pepijn van Italië, die door zijn vader Karel de Grote tot koning van het tegenwoordige Noord-Italië werd benoemd en Verona als hoofdzetel koos. Op deze plek stond eerder een kerk uit de 4e eeuw. De huidige kerk raakte op 3 januari 1117 zwaar beschadigd door een aardbeving en werd in 1138 heropgebouwd. De kerk is bijzonder omdat deze nog oorspronkelijke deurpanelen uit de 11e en 12e eeuw heeft. Verder bevat deze basiliek fresco's uit de 13e en 14e eeuw. Het altaarstuk is van Andrea Mantegna. Zeno, een heilige uit de 4e eeuw, is de beschermheilige van Verona.
- Het Castel San Pietro, een middeleeuws kasteel (ooit een strategisch belangrijke vesting in handen van de machtige Visconti-familie) op de gelijknamige heuvel aan de oostelijke oever van de Adigerivier met adembenemend uitzicht op het oude centrum.
- Het Piazza Bra, het plein waar de Arena staat.
- Het Piazza delle Erbe, een middeleeuws plein vlak bij het oorspronkelijke Romeinse forum.
- Het Piazza dei Signori, een plein ontwikkeld in de bloeiperiode van Verona, tijdens de heerschappij van de Scaligeri-familie. Het plein is omgeven door historische, monumentale gebouwen en kerken. In het midden van het plein staat een beeld van Dante Alighieri, een van de grootste dichters en schrijvers uit de middeleeuwen, bekend van La Divina Commedia.
- De Gotische kerk van Sint-Anastasia.
- De Casa di Giulietta: Shakespeares Romeo en Julia speelt zich af in Verona. Hoewel hij zelf nooit de stad heeft bezocht, heeft hij haar veel bekendheid gegeven met dit werk. Het personage van Julia is gekoppeld aan een echte vrouw, die in de Via Capello heeft gewoond. Haar huis staat er nog, maar het balkonnetje is er in de jaren 30 aan vast gebouwd. Op de binnenplaats staat een bronzen beeld van de jongedame. Een legende wil dat wie haar rechterborst beroert geluk in de liefde zal kennen.[1][2]
- De Zoo di Verona, de dierentuin.[3]
- Het Castelvecchio (kasteel) en de Ponte Scaligero (brug).
- De Torre dei Lamberti[4] is een toren van 84m hoogte, waarvan de bouw in 1172 gestart is. Naast de toren, boven de straat die de pleinen 'delle Erbe' en 'dei Signori' met elkaar verbindt, bevindt zich de boog Arco della Costa, waaraan een rib van een walvis hangt. Een legende wil dat het bot naar beneden zal vallen, wanneer iemand er onderdoor loopt wie nog nooit een leugen verteld heeft. Vanzelfsprekend is deze nog nooit naar beneden gevallen.
- Het Teatro Romano, een Romeins theater uit de 1e eeuw vóór Christus.
DE GESCHIEDENIS VAN VILLA PEREZ POMPEI SAGRAMOSO IN ILLASI
HET COMPLEX VAN GEBOUWEN EN LAND DAT BEZOEKERS KUNNEN BEWONDEREN, VORMT DE KERN VAN DE FAMILIEVETE VAN POMPEI , DIE IN 1509 WERD GEBOUWD DOOR DOGE GEROLAMO PRIULI VOOR GEROLAMO POMPEI ALS BELONING VOOR ZIJN MILITAIRE PRESTATIES.
DIT IS DE REDEN WAAROM GEROLAMO EN ZIJN MANNELIJKE EN VROUWELIJKE NAKOMELINGEN WERDEN BENOEMD TOT GRAVEN VAN ILLASI . IN 1517 VESTIGDE DE FAMILIE ZICH IN HET KASTEEL OP DE TOP VAN EEN HEUVEL, WAAR ZE DE FACULTEITEN UITOEFENDEN DIE VERBAND HIELDEN MET HUN RECENTE INHULDIGING, MET INBEGRIP VAN BURGERLIJKE EN STRAFRECHTELIJKE RECHTSMACHT BEHALVE DE DOODSTRAF.
IN 1609, ALS GEVOLG VAN VERANDERDE LEVENSOMSTANDIGHEDEN EN EEN PERIODE VAN VREDE GENOTEN OP HET VENETIAANSE VASTELAND, VERLIET DE FAMILIE HET KASTEEL EN VESTIGDE ZICH AAN DE VOET VAN DE HEUVEL WAAR IN 1615 EEN NIEUW WOONGEBOUW WERD GEBOUWD DAT AAN HET OUDE WAS GEHECHT, DIE DATEERDE UIT DE LATE ZESTIENDE EEUW EN LATER WERD AFGEBROKEN OM DE HUIDIGE VILLA TE BOUWEN .
VINCENZO PELLESINA EN DE BOUW VAN VILLA PEREZ POMPEI SAGRAMOSO
MET DE BOUW VAN DIT GEBOUW WERD IN 1685 BEGONNEN DOOR ARCHITECT VINCENZO PELLESINA (DIE OOK VILLA MAFFEI-SIGURTÀ IN VALEGGIO, EEN VLEUGEL VAN HET PALEIS VAN CANOSSA IN VERONA EN DE STALLEN VAN VERSAILLES IN PARIJS ONTWIERP), EN WERD IN 1737 ONDER LEIDING VAN VAN "KEIZERSNEDE ARCHITECT" GIAN BATTISTA POZZO .
DE NIEUWBOUW WAS ECHTER NIET ECHT AF, OMDAT DE LINKERVLEUGEL VAN HET VOORSTE GEDEELTE, WAARIN HET VOLUME VAN HET VORIGE GEBOUW UIT 1615 BEHOUDEN BLEEF, ONTBRAK.
IN DE TUSSENTIJD WERD DE MONUMENTALE "BARCHESSE" GEBOUWD OM DE VENETIAANSE VILLA TE VOLTOOIEN EN ZO DE GROTE BINNENPLAATS VAN DE VILLA IN ILLASI TE VORMEN . AAN DE OOSTKANT WERD EEN GROTE TUIN IN ITALIAANSE STIJL GEBOUWD DIE TOT AAN DE VOET VAN DE HEUVEL REIKTE, MET OP DE TOP HET KASTEEL ILLASI .
IN DE EERSTE HELFT VAN DE NEGENTIENDE EEUW WERD DE FORMELE TUIN AFGEBROKEN OM, VOLGENS DE MODE VAN DIE TIJD, PLAATS TE MAKEN VOOR EEN 'ROMANTISCHE TUIN' DIE IN ZIJN UITGESTREKTHEID NOG STEEDS DE HEUVEL OMVAT DIE VERSIERD IS MET DE RUÏNES VAN HET ILLASI-KASTEEL. . IN DE EERSTE HELFT VAN DE NEGENTIENDE EEUW WERD DE FORMELE TUIN AFGEBROKEN OM, VOLGENS DE MODE VAN DIE TIJD, PLAATS TE MAKEN VOOR EEN 'ROMANTISCHE TUIN' DIE IN ZIJN UITGESTREKTHEID NOG STEEDS DE HEUVEL OMVAT DIE VERSIERD IS MET DE RUÏNES VAN HET ILLASI-KASTEEL. .
Cologna Veneta is een comune (gemeente) in de provincie Verona in de Italiaanse regio Veneto , gelegen op ongeveer 70 kilometer (43 mijl) ten westen van Venetië en ongeveer 35 kilometer (22 mijl) ten zuidoosten van Verona . Op 31 december 2004 had het een bevolking van 8.207 en een oppervlakte van 43,0 vierkante kilometer (16,6 vierkante mijl). [3]
De gemeente Cologna Veneta bevat de frazioni (onderverdelingen, voornamelijk dorpen en gehuchten) Baldaria, Sabbion, Sant'Andrea, Spessa en San Sebastiano.
Cologna Veneta grenst aan de volgende gemeenten: Asigliano Veneto , Lonigo , Orgiano , Poiana Maggiore , Pressana , Roveredo di Guà , Veronella en Zimella .
Este ( Italiaans: [ˈɛste] ) is een stad en gemeente in de provincie Padua , in de regio Veneto in Noord- Italië . Het is gelegen aan de voet van de Euganeïsche heuvels . De stad is een opmerkelijk centrum voor landbouw, ambachten en industrie. ste had zijn naam gegeven aan de Este-cultuur , een proto-historische cultuur die bestond uit de late Italiaanse bronstijd (10e / 9e eeuw voor Christus, proto-venetische fase) tot de Romeinse tijd (1e eeuw voor Christus) en die zich in het heden bevond. grondgebied van Veneto .
Tijdens de ijzertijd was Este een belangrijk centrum van de Veneti die een aantal inscripties achterliet op graf- en votiefobjecten.
Tijdens de late 3e eeuw voor Christus viel Este vredig onder de heerschappij van Rome en werd een Romeinse kolonie onder de naam Ateste . Bij een groot deel van Noord-Italië werd toegekend Romeinse burgerrecht in 49 voor Christus, werden de burgers van Este ingeschreven in de Romeinse stam van Romilia . Na de Slag bij Actium vestigde keizer Augustus soldaten van de Legio V Alaudae en Legio XI Claudia op het grondgebied van Este, bestaande uit Galzignano Terme , Teolo, Lonigo, Noventa Vicentina, Trecenta, Pernumia, Monselice en Cinto Euganeo.
In de late oudheid werd Este verwoest en teruggebracht tot een landelijk dorp vanwege barbaarse invasies , vooral die van Attila . Het ontstond pas na de 10e eeuw, toen Azzo II d'Este er een kasteel bouwde en zichzelf en zijn familie ernaar noemde, waarmee hij het Huis van Este vestigde . Het Huis van Este zou de stad in handen hebben tot 1240, toen het de hoofdstad naar Ferrara verplaatste . Este werd ondertussen tweemaal veroverd door Ezzelino da Romano III , in 1238 en 1249. Het werd in de 14e eeuw betwist door de Scaligeri , de Carraresi en de Visconti., totdat het zich in 1405 spontaan overgaf aan Venetië .
Onder de Republiek Venetië maakte Este een periode van economische groei door, die alleen werd onderbroken door de pest van 1630 .
Na de val van de Republiek in 1797 en de Napoleontische oorlogen werd de stad, met de hele regio Veneto, een deel van het Oostenrijkse rijk , totdat het werd geannexeerd door het koninkrijk Italië als gevolg van de derde onafhankelijkheidsoorlog van 1866 .
Monselice is een stad in de Italiaanse regio Veneto en behoort tot de provincie Padua.
Deze plaats aan de voet van Euganische Heuvels wordt al sinds de bronstijd bewoond. In de 7de eeuw werd het Mons Silicis door de Longobarden veroverd. In de 11de eeuw werd Monselice een vrije comune, maar het werd al snel bezet door Ezzelino da Romano III, plaatsvervanger van Frederik II. Vanaf 1405 maakt Monselice deel uit van de Venetiaanse Republiek.
Op de Colle della Rocca bouwde de Venetiaanse patriciër Pietro Duodo (1554–1610) een grote villa. In 1605 verkreeg hij pauselijke toestemming voor een bijzonder project, het Santuario Giubilare delle Sette Chiese. Op de weg die stijgt naar het plein voor de villa en de San Giorgio, liet Duodo zijn architect Vincenzo Scamozzi zes kapellen bouwen. De zeven gebedshuizen kregen de naam van de Zeven pelgrimskerken van Rome, die binnen afgebeeld waren door de schilder Jacopo Palma il Giovane. Een bul van paus Paulus V verzekerde pelgrims dat een bezoek aan deze Sette Chiese dezelfde volle aflaat opleverde als een bezoek aan de basilieken van Rome. Vandaar de Latijnse inscriptie Romanis Basilicis Pares die boven het portaal van de Via Romana is aangebracht.
Het deels ommuurde historische centrum van Monselice ligt ten westen van het Canale Bisatto. Het hart van de stad wordt gevormd door het Piazza Mazzini waar de robuuste Torre Civica uit 1244 staat. Andere belangrijke monumenten in het centrum zijn de oude kathedraal uit 1256, het middeleeuwse kasteel Ca' Marcello en de kerk Santo Stefano uit de 16de eeuw.
Ten westen van de stad liggen de Euganische Heuvels, een groep uitgedoofde vulkanen midden in de Povlakte. Het gebied kent een bijzondere flora en fauna en is daarom in 1989 door de regionale regering uitgeroepen tot natuurreservaat.
Monselice ligt aan de snelweg A13 en een spoorweg, die de verbinding vormen tussen Bologna en Padua. Het heeft verder een spoorverbinding met Mantua.
Padua (Italiaans: Padova, Latijn: Patavium) is een stad in Noord-Italië, hoofdstad van de gelijknamige provincie Padua. Eind 2015 telde de stad 210.401 inwoners.
De stad heeft een zeer lange geschiedenis, beginnend met de mythische stichting door de Trojaan Antenor. Het is onder meer de geboorteplaats van de historicus Livius. Padua, het Romeinse Patavium, werd tijdens de Volksverhuizingen achtereenvolgens verwoest door de Visigoten (409 n.C.), de Hunnen (452), de Ostrogoten (543) en de Longobarden (610).
In de middeleeuwen behoorde de stad tot het Duitse Heilige Roomse Rijk, doch zij was van de 12e eeuw af een vrije stad (libero comune). In 1174 werd Padua verwoest door een grote brand, waarna de stad bijna in haar geheel werd herbouwd.
Van grote betekenis voor de stad was de stichting van de universiteit (1222, in 1238 door keizer Frederik II uitgebreid), die als de bakermat van het humanisme kan worden beschouwd. In 1545 werd hier de Orto botanico di Padova gesticht, de oudste Hortus botanicus van Europa. Galileo Galilei bekleedde er een hoogleraarschap van 1590 tot 1610.
Padua is de sterfplaats van de heilige Antonius van Padua (overleden 1231). De basiliek van Padua is dan ook naar hem genoemd.
In 1405 werd Padua door de Republiek Venetië veroverd. Met Venetië werd de stad in 1797 aan Oostenrijk afgestaan. In 1866 kwam zij definitief aan Italië.
In 1918 werd in Padua de wapenstilstand tussen Oostenrijk-Hongarije en Italië getekend.
- Chiesa degli Eremitani is de gotische kerk van het oude klooster van de Augustijnen. Ze dateert uit 1276 en bevat fresco's van onder meer Mantegna en Guariento di Arpo. De frescocyclus van Mantegna in de cappella Ovetari werd grotendeels vernietigd, net zoals de kerk zelf, door de geallieerde bombardementen van maart 1944. Na de Tweede Wereldoorlog werd de kerk volledig heropgebouwd.
- Cappella degli Scrovegni: deze romaanse kapel uit 1303-1305 herbergt een beroemde frescocyclus van Giotto uit het begin van de 13e eeuw. De fresco's, waarop het voor Giotto zo typische blauw overheerst, verbeelden episodes uit het leven van de heilige Moeder Anna, van haar dochter Maria en van Christus. Opmerkelijk ook zijn het plafond, een tongewelf, bijna helemaal in het blauw geschilderd, en de 14 monochrome allegorische figuren onderaan die de Deugden en de Ondeugden verbeelden. Op de achterkant van de gevel prijkt het fresco van het Laatste Oordeel. Volgens de traditie heeft de kapel zijn bestaan te danken aan het feit dat de opdrachtgever, de rijke zakenman en bankier Enrico Scrovegni, wou boeten voor zijn zonden en voor die van zijn vader, net zoals hij een woekeraar.
- Basilica di Sant'Antonio
- Oratorio di San Giorgio (1377-1384) is een grafkapel van een adellijke familie die vlak bij de Basilica di Sant'Antonio ligt. De rouwkapel heeft een interieur dat erg doet denken aan de Cappella degli Scrovegni. De fresco’s van Altichiero bestaan uit drie cycli die gewijd zijn aan het leven van San Giorgio, Santa Caterina d'Alessandria en Santa Lucia.
- Scuola del Santo of 'Scoletta' (1427) is de zetel van de Arciconfraternita (de broederschap) van Antonius van Padua. Op de eerste verdieping bevindt zich de Sala Priorale die versierd is met 15 fresco's en 3 doeken. 3 fresco's uit 1511 zijn van de hand van de jonge Titiaan.
- Duomo van Padua: is de derde kathedraal op rij op dezelfde plaats. Michelangelo Buonarroti had wellicht een aandeel in het ontwerp. De bouw nam een aanvang in 1551 en werd in 1754 beëindigd. De voorgevel raakte nooit voltooid. Opvallend is de nieuwe altaarruimte die dateert uit 1996. Het hoofdaltaar, het crucifix, de ambo, de lessenaar en de beelden van de patroonheiligen werden vervaardigd door Giuliano Vangi.
- Battistero van Padua: de romaanse doopkapel stamt uit de 12e-13e eeuw en bevindt zich naast de kathedraal. Ze herbergt een polyptiek van de Florentijnse schilder Giusto de' Menabuoi evenals een frescocyclus (1375-1376) die beschouwd wordt als zijn meesterwerk. De fresco's verbeelden scènes uit het leven van Maria, Christus en Johannes de Doper. Het centrum van het plafond van de koepel wordt ingenomen door het fresco van het paradijs. Vlak onder de Pantocrator bevindt zich het fresco van Maria. Rond de Pantocrator is een hele menigte heiligen en engelen cirkelvormig opgesteld. Onder het fresco van het paradijs worden episoden uit het Oude Testament uitgebeeld.
- Basilica di Santa Giustina is een basiliek die aan de Prato della Valle ligt. De bouw van deze romaans-gotische basiliek, een der grootste uit de christelijke wereld, werd in de 5e eeuw aangevat en in de 17e eeuw voltooid. De kerk wordt omwille van zijn gelijkaardige dimensies en zijn koepels soms met de naburige Basilica di Sant'Antonio verward.
- Chiesa di San Clemente I Papa: een maniëristisch bouwwerk dat op de Piazza dei Signori aan de overkant van het Palazzo del Capitanio staat.
- Chiesa (Santa Maria) del Torresino of del Pianto: een laat-barok meesterwerk uit 1718 van Girolamo Frigimelica.
- Oratorio di San Michele: is een restant van de oude chiesa di San Michele e dei Santi Arcangeli. De kapel herbergt een frescocyclus uit 1397 van Jacopo da Verona die gewijd is aan het leven van Maria
Dolo is een stad en gemeente in de metropool Venetië , Veneto , Italië . Het is verbonden door de provinciale weg SP26 en is een van de steden aan de Riviera del Brenta .
De groei van de stad Dolo is te wijten aan de geleidelijke inkrimping van de maritieme macht van Venetië, die historisch gericht was op Dalmatië , de Egeïsche Zee en het Midden-Oosten , gelijktijdig met de val van het Byzantijnse rijk , de islamitische expansie en de nieuwe opening van vaarroutes naar Amerika.
Als gevolg daarvan moest Venetië zich in het binnenland richten op zijn nieuwe commerciële belangen.
Aan het begin van de vijftiende eeuw getuigen documenten van het bestaan van een dorp dat, in zijn ontwikkeling, aanleiding gaf tot het economische belang van Dolo, altijd verbonden met de aanwezigheid van zijn watermolens die tarwe verzamelen uit de nabijgelegen landbouwgronden en vervolgens het meel malen en sommigen inschepen in vrachtschepen die door paarden langs de oevers van het Brenta-kanaal naar de lagune werden getrokken, vanwaar ze rechtstreeks verder gingen naar de nederzetting op het eiland Venetië .
Ook drinkwater werd van Dolo naar het centrum van Venetië vervoerd door vrachtboten met grote vaten die rechtstreeks uit de bronnen van de kleine rivier Seriola werden gevuld.
Het grondgebied werd beïnvloed door enorme hydraulische werken die leidden tot de omleiding van de hoofdbedding van de rivier de Brenta door een kunstmatig kanaal met nieuwe mondingen langs de zuidelijke zee die de haven van Chioggia benaderen , terwijl slechts een deel van de oude Brenta nog steeds uitmondt in de lagune nabij de locatie van Fusina.
Het doel van deze megalithische hydraulische werken was in de eerste plaats om de geleidelijke overstroming van de lagune door het zoete water van de rivieren te voorkomen en zo een hoog zoutgehalte te behouden dat nodig is om de navigatie en het bestaan van Venetië mogelijk te maken.
Tot 1405 viel de jurisdictie van Dolo onder Padua , en daarna definitief onder de heerschappij van Venetië.
Een boot genaamd de Burchiello vervoerde Venetiaanse edellieden rechtstreeks naar de Riviera, varend langs de rivier de Brenta, die werd beschouwd als een natuurlijke uitbreiding van het Canal Grande , om de zomer door te brengen in hun weelderige villa's.
Het waterpeil van de bevaarbare rivierwegen werd gecontroleerd door een systeem van sluizen die tegenwoordig nog steeds zichtbaar zijn in het centrum van Dolo, ook al is het evolutiebekken nu met de grond gevuld.
Er staat nog een oude marmeren tafel in de buurt om de toltarieven te tonen voor de doorvoer in de sluizen voor elk type boten die van of naar Padua komen .
Dicht bij het bassin is er een kleine scheepswerf, nu ontslagen, die vroeger werd gebruikt om de boten te repareren en te beschermen vóór of na het passeren van de sluizen, terwijl overal rondom de laboratoria voor breeuwen was gehuisvest.
De oorsprong van de naam Dolo is nogal onzeker en controversieel.
Een hypothese stelt dat de naam afkomstig is van de samentrekking van " Dandolo ", achternaam van een adellijke Venetiaanse familie die de stad Venetië een doge gaf en hier eigendommen had.
Uit oude kaarten blijkt dat de naam van de stad soms werd vermeld als Dollo , wat in de archaïsche Italiaanse taal ook een toren zou kunnen betekenen die daarna waarschijnlijk werd afgebroken, tenzij het verwijst naar het belfort van de kerk dat de hoogste is in de regio Veneto, de tweede enige. naar het belfort van San Marco in Venetië.
Een mooie foto van de oude sluizen van Dolo door de Venetiaanse schilder Canaletto is te zien in een museum in Londen. Op 8 juli 2015 werd de stad getroffen door een verwoestende F4- tornado . Aanvankelijk landde de tornado om 17:25 CEST in Pianiga , maar groeide in omvang en werd sterker naarmate hij zuidoostwaarts bewoog. De tornado raakte vervolgens Dolo, waardoor high-end F3 tot low-end F4-schade werd veroorzaakt. In Dolo zijn veel gebouwen zwaar beschadigd of met de grond gelijk gemaakt, waarbij verschillende gebouwen F4- schade hebben opgelopen. Voertuigen werden verminkt en in gebouwen, velden en in de rivier gegooid. Eén persoon kwam om toen hun auto werd weggegooid en ernstig verminkt toen de tornado de stad verliet. In de 11 km die de tornado volgde, raakten 72 gewond en 1 werd gedood. De totale schade bedroeg ongeveer € 100 miljoen. [3] [4] [5] [6]
Venetië (Italiaans: Venezia, Venetiaans: Venezsia) is een stad in het noordoosten van Italië. Het is de hoofdstad van de regio Veneto en van de provincie Venetië. De stad is een belangrijke toeristische bestemming. Venetië staat wereldwijd bekend om zijn historische centrum met zijn vele kanalen. De stad vormde eeuwenlang de toegang van West-Europa tot de zijderoute en speelde een belangrijke rol in de Europese geschiedenis. Venetië bracht Europa vernieuwingen zoals wissel- en kredietbanken, boekhouding, obligatiemarkten en belangrijke verbeteringen in de scheepsbouw. Vanuit Azië en Egypte werden technieken rond suikerriet, zijde, glasblazen en sieraden geïntroduceerd. Sinds 1987 staan Venetië en zijn lagune op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.
Volgens cijfers van de stad zelf had Venetië op 1 januari 2005 271.251 inwoners, van wie ongeveer 62.000 in Venetië zelf, ongeveer 35.000 op andere eilanden die tot de stad behoren en ruim 170.000 op het vasteland, voornamelijk in Mestre. Venetië ligt op een groep kleine eilanden midden in een lagune, de Lagune van Venetië, die al in de tijd van het Romeinse Rijk Venetia werd genoemd. Er woonden al eeuwen mensen, maar de eerste grotere nederzettingen kwamen er pas als gevolg van de toestroom van bewoners uit de Romeinse steden in de omgeving van Venetië, zoals Padua, Treviso en Altino, die hun toevlucht zochten in de lagune na de invallen van Attila rond 452 en van de Longobarden in 568 ten tijde van het instorten van het West-Romeinse Rijk. Dit bleek een strategische plek te zijn: troepen van het land konden niet in grote getale naar de eilanden komen en schepen vanaf zee liepen makkelijk vast op de verraderlijke zandbanken in de lagune. n het midden van de 7e eeuw was de strijd min of meer al beslist, maar het Byzantijnse Rijk behield in Italië onder meer de regio Venetië. Omdat de dreiging bleef, kreeg het gebied een eigen, voor het leven gekozen leider, de zogeheten doge (naar dux, het Latijnse woord voor leider). Pas in de 9e eeuw was er sprake van een stad als echte eenheid, door de gemeenschappelijke vijanden en door de bouw van meer bruggen tussen de eilandjes, en tevens doordat de stad een beschermheilige kreeg. Het was de periode dat het huis Partecipazio regeerde. In 828 werd de heilige Marcus van Alexandrië, die door de traditie wordt geïdentificeerd met de schrijver van het Evangelie volgens Marcus, begraven op de plek waar nu de Basiliek van San Marco staat (zie onder). De op zee sterke Venetianen, die de Adriatische Zee domineerden, moesten met hun vloot vaak Byzantijnse belangen verdedigen en kregen in ruil meer onafhankelijkheid en handelsprivileges.
In de 12e eeuw werd de stadstaat Venetië een steeds grotere economische bedreiging voor de concurrerende steden Genua en Pisa, en tevens machtiger ten opzichte van Constantinopel, het vroegere Byzantium. Rond 1104 werd het Arsenaal gebouwd, dat gezien wordt als het eerste industriële complex ter wereld. Vanaf de 13e eeuw slaagden de Venetianen erin om steeds meer steden en eilanden langs het oosten van de Adriatische Zee te veroveren. Uiteindelijk zouden zelfs de Peloponnesos, Kreta en Cyprus in handen van de Republiek Venetië komen.
Toen de Vierde Kruistocht om financiële redenen vastliep grepen de Venetianen hun kans: ze betaalden kruisvaarders om met hun hulp de opstandige stad Zadar en in 1204 Constantinopel te veroveren. Daarna volgde er vanaf 1256 een meer dan honderd jaar durende strijd met concurrent Genua om de macht in de oostelijke Middellandse Zee (de zogeheten Venetiaans-Genuese oorlogen). Die duurden tot in 1380 Genua uiteindelijk verslagen werd. In de 12e, 13e en 14e eeuw was de stad dan ook op het hoogtepunt van haar macht.
Venetië werd geregeerd door een oligarchie, gevormd door de rijkste handelsfamilies van de stad. Zij kozen de doges en zetten deze ook weer af wanneer ze dit nodig vonden. Dit leidde uiteraard tot bloedige intriges en familievetes. Venetië kon zich dankzij zijn machtige positie onafhankelijk opstellen ten opzichte van de Rooms-Katholieke Kerk en hanteerde een voor die tijd hoge mate van religieuze en intellectuele vrijheid. Hierdoor werd de stad een vrijhaven voor kunstenaars en schrijvers. Boeken die niet door de Rooms-Katholieke censuur kwamen konden hier wel uitgegeven worden. Venetiaanse kooplieden waren invloedrijke financiers in Europa en de stad bloeide op het gebied van kunst en architectuur. Van 1271 tot 1295 legde de Venetiaanse koopman Marco Polo zijn reis naar China af.
In 1453 echter namen de Turken Constantinopel in, waarmee het tij voor de republiek Venetië definitief keerde. Ze verloren veel havens en eilanden en het werd voor de Venetianen steeds moeilijker om aansluiting te houden met de zijderoute. De stad raakte daardoor in financiële moeilijkheden. In het begin van de 16e eeuw sloeg Venetië nog een aanval af van de Liga van Kamerijk, gevormd door de paus, Frankrijk, Spanje en Duitsland, maar op de lange duur bleek de republiek te klein ten opzichte van de Europese grootmachten. Ook van belang was de ontdekking van Amerika in 1492. In de exploitatie van dat continent speelde Venetië namelijk geen rol.
De 18e eeuw was de laatste eeuw waarin de stad onafhankelijk was, maar deze periode wordt wel gezien als de meest fascinerende van zijn bestaan. Gedurende dit Settecento werd de stad misschien wel de meest elegante en verfijnde stad van Europa en had Venetië grote invloed op kunst, architectuur en literatuur met kunstenaars zoals Canaletto, Antonio Vivaldi en Benedetto Marcello. Veel jongeren uit rijke families deden de stad aan als onderdeel van hun grand tour. Op 12 mei 1797 veroverde Napoleon I de stad, waardoor Venetië na meer dan duizend jaar zijn onafhankelijkheid verloor, en op 12 oktober van hetzelfde jaar tekende hij het Verdrag van Campo Formio, waarmee de stad onderdeel werd van het door de Oostenrijkers gecontroleerde koninkrijk Lombardije-Venetië. Op 18 januari 1798 namen zij de stad over. Tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) werd deze beslissing bekrachtigd. In 1861 ontstond het Koninkrijk Italië, maar pas ruim vijf jaar later, te weten in oktober 1866, kwam ook Venetië daarbij.