Routekaart in Google
Hier kunt u het GPX bestand downloaden deze is gemaakt met RouteYou routeplanner
Route beschrijving
Fietsen naar Praag 2005
Fort Everdingen
Is een onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vernoemd naar het naburige dorp Everdingen. Het fort vormt samen met Fort Honswijk het Lek-acces.
Het torenfort werd gebouwd tussen 1842 en 1847 op de plek waar de Lekdijk en Diefdijk samenkomen. In 1874 werd het torenfort ingrijpend gewijzigd. De bovenste verdieping werd afgebroken en de kwetsbare frontzijde werd grotendeels omgeven door een contrescarpgalerij. Dit is een metersdikke aarden wal met in de basis een bakstenen galerij van twee verdiepingen. Dit bood extra ruimte voor de legering van soldaten en de opslag van materieel. Er was ook een poterne, die de manschappen gebruikten om direct de frontwal te bereiken. In 1877 kwamen twee grondgedekte gebouwen, gebouw A en B, gereed. Deze tellen drie verdiepingen en op de bovenste verdieping stonden kanonnen gestald en op de onderste verdieping lag de munitie opgeslagen. Drie jaar later werd een fortwachterswoning opgeleverd.
Culemborg
De molen De Hoop is een stellingmolen en is in 1854 gebouwd. De molen bevindt zich aan 't Jach 3 in Culemborg.
Aan het begin van de 20e eeuw is de molen onttakeld zodat alleen de molenromp overbleef omdat een stoommachine het werk had overgenomen. Jarenlang is deze romp gebruikt als opslagplaats van Aart Uittenbogert, een handelaar in tweedehands goederen, bijgenaamd Aart de Jood.
Omstreeks 1980 heeft de gemeente Culemborg de molenromp aangekocht om hem te laten restaureren. In 1993 is de molen weer maalvaardig gemaakt met behulp van delen van het binnenwerk van Oranjemolen te Lewedorp. Het gevlucht is voorzien van een schrikdraadinstallatie voor het weren van vogels, in het bijzonder van aalscholvers. De gelaste roeden zijn in 1993 gemaakt door de firma Buurma uit Oudeschans. De binnenroede is 26 meter lang en heeft nummer 283. De buitenroede is 26,10 meter lang en heeft nummer 282.
Op de baard staat:
De initialen HE en NvK zijn van het molenmakerbedrijf Henk Endendijk en de molenmaker Nico van Koerten uit Zwartebroek, die de restauratie in 1993 uitvoe
Stelling zonder buitensluiting
De 6,15 meter lange, gietijzeren bovenas is in 1993 gegoten door de Gieterij Hardingxveld en heeft nummer 51.
De Hoop is uitgerust met twee maalkoppels. Aan de noordzijde een maalkoppel met 16er blauwe stenen en aan de zuidzijde een maalkoppel 16er kunststenen. Alleen het maalkoppel met blauwe stenen is maalvaardig en heeft een regulateur.
De kap heeft een engels kruiwerk dat wordt bediend met een kruiwiel.
De vang, waarmee de molen wordt stilgezet, is een vlaamse vang die wordt bediend met een vangtouw en vangtrommel.
Voor het luien, ophijsen, is er een sleepluiwerk.
Overbrengingen
- De overbrengingsverhoudingen zijn 1 : 7,22 en 1 : 9.
- Het bovenwiel heeft 65 kammen en de bovenschijfloop heeft 30 staven. De koningsspil draait hierdoor 2,17 keer sneller dan de bovenas. De steek, de afstand tussen de staven, is 13,2 cm.
- Het spoorwiel heeft 100 kammen. Het steenrondsel van het maalkoppel met blauwe stenen heeft 24 staven en dat met de kunststenen 30 staven. Het steenrondsel van het maalkoppel met blauwe stenen draait hierdoor 4,17 keer sneller dan de koningsspil en 9 keer sneller dan de bovenas. Het steenrondsel van het maalkoppel met kunststenen draait hierdoor 3,57 keer sneller dan de koningsspil en 7,22 keer sneller dan de bovenas. De steek is 8,9 cm.
De molen is zaterdags van 10:00 tot 16:00 uur te bezoeken en wordt in bedrijf gehouden door vrijwilligers.
Kesteren
Betuwse kersen. Van hoogstam tot heden….
De Betuwe is sinds mensenheugenis bekend als de kersenstreek van Nederland. Wie kent niet de nostalgische beelden van prachtige bloeiende hoogstamboomgaarden of de foto’s van de plukkers die op lange ladders hun hoenderik vol plukken met overheerlijke Betuwse kersen?
De nostalgische hoogstamboomgaarden hebben plaats gemaakt voor moderne laagstam kersenboomgaarden. De ratels, knalapparaten en rammelende metalen bussen met kiezelstenen om de hongerige spreeuwen op afstand te houden zijn vervangen door netten. Ook de rassen zijn veranderd. Rassen als Early Rivers, Varikse Zwarte Inspecteur Löhnis en Merton Premier hebben plaats gemaakt voor Merchant, Kordia, Regina en een groot aantal andere rassen. De nieuwe kersenrassen zijn groter, sappiger en nog lekkerder dan de traditionele rassen.
De Betuwe, het Kersen genietgebied van Nederland
Een ding is echter hetzelfde gebleven. De heerlijke Betuwse kersen zijn bij uitstek een product om eindeloos van te genieten. Dit kan vandaag de dag nog meer dan vroeger in de diverse kramen en stalletjes in de kersenboomgaarden waar de Betuwse kersentelers hun met zorg geteelde echte Betuwse kersen vers van de boom verkopen. Veel boomgaarden met kersenkramen liggen aan populaire wandel- of fietsroutes. In veel gevallen zijn hier niet alleen kersen en kersenproducten te koop, maar kunnen voorbijgangers onder of tussen de kersenbomen even heerlijk tot rust komen en zich de heerlijke Betuwse kersen nóg beter laten smaken. In de tijd dat de Betuwse kersen rijpen, van half juni tot eind juli, is de Betuwe dan ook omgedoopt tot het ‘Kersen genietgebied’ van Nederland. De telers van de echte Betuwse kersen nodigen u van harte uit om te komen genieten van de snoepjes van moeder natuur.
Randwijk
is een dorp in de Nederlandse gemeente Overbetuwe, gelegen ten westen van Heteren en ten noorden van Indoornik in de provincie Gelderland. Op 1 januari 2020 had Randwijk 1.465 inwoners.
Geschiedenis
Randwijk kent een rijke geschiedenis, die teruggaat tot in de Romeinse tijd. Het huidige Randwijk lag aan de noordgrens van het Romeinse Rijk aan de limes. Er zijn aanwijzingen dat de Romeinen in Randwijk een castellum bouwden. De resultaten van recent onderzoek hiernaar zijn nog niet bekend. Volgens archeologen zou er tussen de teruggevonden Romeinse forten in Arnhem-Meinerswijk en Fectio (Vechten) nog een castellum moeten liggen (naast vermoede castella in Kesteren en Maurik (Mannaricium)). De meest logische plek is Randwijk, omdat het strategisch tegenover twee beekdalen in de Veluwe ligt. Bij het huidige Lexkesveer was in de Romeinse tijd een oversteekplaats tussen een belangrijke noord-zuidroute en de limesweg. De locatie ligt ook precies halverwege de route tussen de castella in Kesteren en Arnhem. In de tijd dat de Rijn nog vrij meanderde, lag hier dus een doorwaadbare plaats, die later steeds dieper moet zijn geworden. Dat klopt met de door de Romeinen beschreven klimaatsverandering[bron?]: het is in de Betuwe door de eeuwen heen steeds natter geworden. Vanaf de (vroege) middeleeuwen wordt namelijk nergens vermelding gemaakt van een 'voorde' of 'forde'.
Toen de Romeinen verdwenen, namen de Bataven bezit van het gebied. Nadat de Bataven op hun beurt weer verdwenen waren, werd het land bewoond door Salische Franken en Chamaven, daarna geruime tijd door de Saksen. Dit is nog steeds te horen aan de tongval van de autochtone Betuwnaar.
Graaf Balderik en zijn vrouw Adela van Hamaland schonken in 1003 'tot heil hunner zielen', dat wil zeggen ten behoeve van de abdij die de aartsbisschop Heribert van Keulen voornemens was te stichten in Deutz, "Altinge et Villepo et Reinwigh, sciliet tres curtes nostras". In 1256 werden deze drie hoven, nl. te Eltingen, Velp en Rijnwijk, aan de graaf van Gelre verkocht tegelijk met Wijk (Wick)(bij Duurstede). De naam Randwijk zou een verbastering kunnen zijn van 'Rijnwijk' of in Oudnederlands 'Rinwic' (in Oudduits: Reinwich). Handelscentra aan rivieren of aan de kust droegen vanaf de achtste eeuw vaak in hun naam het achtervoegsel -wic. Een wic is een wijkplaats of haven, een plaats voor de koopman om te overwinteren en zijn goederen op te slaan.
Vanaf 1003 maakte Randwijk deel uit van de Abdij Deutz. In het jaarverslag dat de secretaris van de abt over het jaar 1155-1156 uitbracht, werd geklaagd dat de hofgoederen in Rinwich maar weinig opleverden, omdat ze telkens te lijden hadden van overstromingen: de snoek had daar geen hinder van, het koren des te meer. Er bestaat een oorkonde uit het jaar 1177 waarin graaf Gerard, zoon van Heinric graaf van Gelre, vertelt dat bij een bezoek dat hij aan Utrecht bracht "de burgers ondersteund door de bisschop zelf en de dienstmannen der Utrechtsche kerk, hem ernstig geklaagd hebben over de afpersingen, waaraan de Utrechtsche handelaars bloot stonden in Rinwic." Hier is rond die tijd namelijk een 'stapelplaats' of stapel gevestigd, die overigens niet lang stand heeft gehouden. Er zijn bronnen die erop duiden dat Balderik, die ook graaf in de Betuwe was, hier al in het begin van de 11e eeuw een bestuurscentrum voor de Betuwe had gevestigd, waar een (versterkte) stapelplaats zeker deel van uitgemaakt zal hebben. Hergebruik van (delen van) het castellum- analoog aan bijvoorbeeld Utrecht- valt niet uit te sluiten. Randwijk was voor de vestiging van een stapel bijzonder goed gelegen: het ligt op het punt waar de Rijn het graafschap Gelre verliet. Koopmansgoederen die uit zee aangevoerd werden, konden dus langs de Rijn alleen het graafschap binnenkomen via de stapel van Randwijk. Een ander voordeel: bij Lakemond komt de Oude Lek samen met de Rijn, en ook de communicatie met de Maas (nu via Wijk bij Duurstede langs de Nieuwe Lek) moet dus toen van Randwijk zijn uitgegaan. Wellicht dat de teloorgang van de stapel ook met de (vele) overstromingen te maken heeft gehad. De handelsrol is waarschijnlijk door het hoger gelegen (Nieuw) Wageningen overgenomen.
Tussen Randwijk en Wageningen ligt een eeuwenoude veerverbinding over de Nederrijn: het tegenwoordige Lexkesveer. Deze verbond de Veluwe via de middeleeuwse Holleweg bij Wageningen met Nijmegen.
Een andere vermelding van Randwijk is die van de kerk op een kerkenlijst uit 1395 van de Domfabriek, de administratieve beheerseenheid voor de bouwactiviteiten van de Dom te Utrecht. De Heren van Randwijk speelden een belangrijke rol in de Gelderse adel. De letter d in Randwijk is nog jong, niet ouder dan de tweede helft van de 14de eeuw. De plaats heette vroeger Ranwic, nog vroeger Rinwic, en het geslacht Van Randwijk stamt af van Wilhelmus de Renwic, vermeld in 1299.
Behalve buurtschappen vormden zich spoedig kerspelen (R.K. gemeenten, kerkdorp, parochie), die alles omvatten wat met de kerk en ook de school samenhing. Vaak was de grens van een buurtschap hetzelfde als die van een kerspel, soms omvatte één kerspel meerdere buurtschappen. In 1232 wordt voor het eerst “Insula de Hetere” vermeld. Met insula wordt vermoedelijk “eiland” bedoeld, omdat men in het rivierengebied op hoger gelegen gronden bouwde. Heteren, Randwijk, Indoornik en Lakemond hadden ieder een eigen heer. In de latere Middeleeuwen werd het noodzakelijk dat verschillende zaken centraal geregeld werden, onder andere het dijkwezen, de waterafvoer en de rechtspraak. Bovendien werd de macht van graven en hertogen groter. Toen ontstonden de ambten. Randwijk viel onder het Ambt Over Betuwe, met als zetel Elst. De rechtspraak had een onderverdeling in panderambten of scholambten met aan het hoofd een Scholtus (schout). Het panderambt Heteren omvatte Heteren, Driel en Randwijk.
Tijdens de Franse overheersing wordt de uitdrukking municipaliteit (gemeentebestuur) geïntroduceerd. In de grondwet van 1805 en 1806 werd het land verdeeld in departementen, arrondissementen, cantons en mairien (gemeenten). Het Mairie Heteren behoorde tot het canton Elst, arrondissement Tiel en tot het departement Boven-IJssel. In Randwijk woonden toen 406 inwoners. In 1816 onder koning Willem I werd een reglement uitgevaardigd voor het platteland van de Provincie Gelderland. Er ontstonden hoofdambten, schoutambten en gemeenten. Heteren viel als schoutambt onder de Over-Betuwe met Randwijk als dorp daarbinnen.
In de Tweede Wereldoorlog is er in het najaar van 1944 in de omgeving van Randwijk zwaar gevochten. Randwijk lag midden in het gebied dat door de Amerikanen 'het eiland' werd genoemd tussen de rivieren Nederrijn en Waal met Dodewaard en Opheusden in het westen en Arnhem en Nijmegen in het oosten. In de serie Band of Brothers speelt de aflevering Crossroads in het gebied om Randwijk. Een beroemde actie was de succesvolle aanval van Dick Winters met ongeveer twintig paratroopers op twee Duitse SS Volksgrenadiers-compagnieën (circa 175 soldaten), die volledig werden verrast en verslagen. Op de kruising van de Randwijkse Rijndijk met de weg naar de steenfabriek 'Randwijk' staat een gedenkmonument bij de plaats waar dit gebeurde.
Steenbakkerij Brandwijk in Heteren
Deze omstreeks 1836-1837 door de plaatselijke notarisfamilie Roes als veldovens in produktie genomen STEENBAKKERIJ is na diverse moderniseringen en uitbreidingen thans nog in gebruik als zigzag-vlamoven, "Steenbakkerij Randwijk" genaamd, met een jaarproduktie van negen miljoen machinaal vervaardigde handvorm bakstenen.
Het beschermde complex bestaat uit 5 objecten:
1. Een gesloten STEENOVEN met schoorsteen uit ca. 1926, die in 1977 is omgevormd van een ringoven naar een zigzag-vlamoven.
2. Een groot FABRIEKSGEBOUW, inclusief KLEIVOORBEWERKINGSMACHINE, DROGERIJ en SMALSPOOR, uit het tweede kwart van de twintigste eeuw.
Dit op een verhoging in de Randwijksche uiterwaarden solitair gelegen fabriekscomplex bevindt zich buitendijks aan de zuidoever van de Neder-Rijn. Vanaf de Randwijkse Rijndijk leidt de beduidend lager gelegen Renkumse Veerweg recht naar de steenfabriek. De entree van het fabrieksterrein wordt gemarkeerd door twee in onbruik geraakte open DROOGSCHUREN (zogenaamde haaghutten) aan de linker zijde en een tot kantoor verbouwde naoorlogse bazenwoning annex paardenstalling aan de rechter zijde. De verbouwde voormalige bazenwoning valt buiten de bescherming. Midden op het terrein staat de STEENOVEN met hoge schoorsteen. Het direct op de steenoven aansluitende terrein is in gebruik voor de opslag van de gebakken stenen (het zogenaamde tasveld). Op enige afstand van de oven bevindt zich aan de rivierzijde een derde open DROOGSCHUUR (haaghut). Direct ten zuidwesten van de oven staat een groot FABRIEKSGEBOUW waarin de KLEIVOORBEWERKINGSMACHINE en de DROGERIJ zijn ondergebracht. Hierop sluit in westelijke richting een kleigroeve met SMALSPOOR aan. De grondstof wordt aldus gedolven in de uitgestrekte velden rivierklei in de directe omgeving van deze steenbakkerij.
Het afgraven van de klei in het meest westelijk gelegen deel van het fabrieksterrein is in de twintigste eeuw gemachinaliseerd. Een bovenaan de kleiput gesitueerde moderne graafmachine stort de klei in een kipkar (XXb) die door een locomotief (DIMO, XXc) over een SMALSPOOR naar het fabrieksgebouw wordt vervoerd. Op de spoordijk staat een in onbruik geraakte graafmachine met lier (XXc).
De afgegraven klei ondergaat in het FABRIEKSGEBOUW een voorbereidingsfase die bestaat uit kneden, mengen en persen van deze grondstof. Hiertoe staat in dit gebouw een KLEIVOORBEWERKINGSMACHINE met drie units opgesteld (XXc, afkomstig uit Helden-Panningen). Deze machine voert de klei in de gewenste plastische samenstelling, vermenging en hoeveelheid naar de pers waar de ballen klei in vormen wordt geworpen. Het spoelen, bezanden en onderzetten van de vormbakken maakt eveneens onderdeel uit van dezelfde machine.
De aldus gevormde stenen (zgn. vormelingen) worden afgevoerd naar de achterliggende tunneldrogerij (XXc). In deze kunstmatige DROGERIJ wordt het water uit de stenen verdampt. Oorspronkelijk vond het drogen van de vormelingen plaats in de DROOGSCHUREN. Deze zogenaamde haaghutten zijn houten schuren met pannen daken en rekken in de open wanden. Op het fabrieksterrein zijn drie haaghutten van verschillende lengte bewaard gebleven. De volgende fase in de produktiegang betreft het bakken van de gedroogde vormelingen. Deze steenbakkerij beschikt over een gesloten continu-oven met schoorsteen, die in 1977 is omgevormd van het type ringoven naar het type zigzag-vlamoven. Deze STEENOVEN op rechthoekig grondplan heeft 12 kamers met een meandervormig geknikt rookkanaal. De stookzone verplaatst zich geleidelijk door de kamers. Deze verplaatsing van het vuur wordt geregeld door de trek van de schoorsteen en door het storten van kolen in kleine stookgaten op de stookzolder. Per cyclus worden in deze oven 400.000 stenen gebakken. Na het uitkruien worden de stenen gesorteerd en opgeslagen op het tasrond rondom de steenoven.
Waardering
STEENBAKKERIJ.
- Van architectuurhistorische waarde als typologisch goed en vrijwel compleet voorbeeld van een in oorsprong 19de eeuwse ambachtelijke steenbakkerij die in de loop van de 20ste eeuw is uitgebreid en gedeeltelijk gemachinaliseerd. Het complex wordt gekenmerkt door een uiterst functionele architectuur en doelmatige rangschikking van de afzonderlijke objecten ten opzichte van elkaar op het fabrieksterrein. Voorts bezit de steenbakkerij nog diverse roerende zaken uit uiteenlopende perioden, waarvan enkele nog worden ingezet en andere in stilte het produktieproces illustreren.
- Van stedenbouwkundige waarde als karakteristiek onderdeel van het Gelderse rivierengebied, in casu de uiterwaarden van de Neder-Rijn, alwaar sedert het midden van de 19de eeuw een concentratie van steenfabrieken ontstond. Het complex heeft een markante, geïsoleerde ligging aan de zuidelijke rivieroever en is van veraf reeds herkenbaar aan de hoge schoorsteen en de grote pannen daken. Het complex heeft voorts enige zeldzaamheidswaarde vanwege de gaaf bewaard gebleven aanleg, structuur en relatie met de landschappelijke omgeving.
- Van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een sociaal-economische en geografisch-landschappelijke ontwikkeling, in casu de voor deze regio sedert het midden van de 19de eeuw zeer belangrijke nijverheid van de baksteenfabricage. Het complex geeft bovendien een, inmiddels zeldzaam geworden, goed en compleet beeld van de werking van het produktieproces van een kleinbedrijf.
GelreDome
is een multifunctioneel stadion in Arnhem-Zuid. Het stadion dankt zijn naam aan het vroegere hertogdom Gelre. Sinds 25 maart 1998 is het de thuisbasis van voetbalclub Vitesse. GelreDome was een van de acht stadions tijdens het Europees kampioenschap voetbal 2000. Er werden drie groepswedstrijden gespeeld. Het stadion biedt ook plaats aan evenementen als popconcerten, congressen en beurzen. De capaciteit voor voetbalwedstrijden van Vitesse is 21.248, bij overige voetbalwedstrijden (zoals de Oranje Leeuwinnen) 28.000. Bij de ingebruikname van het stadion was de capaciteit 26.600. Dit werd nog verder verhoogd door aan de west-, noord- en oostzijde onderaan tribunes bij te plaatsen om te voldoen aan de eisen van de UEFA voor Euro 2000 (minimaal 30.000 plaatsen). Een extra tribune onderaan de zuidtribune was niet mogelijk, aangezien het veld onder deze tribune naar binnen en naar buiten schuift. De extra tribune onderaan de noordzijde werd later weer afgebroken. Bij concerten met het podium voor een van de tribunes op de korte zijde is ruimte voor 34.000 bezoekers. De maximale capaciteit is 41.000, waarbij het podium dan in het midden van de zaal staat.
Al sinds de jaren 80 bestonden er plannen voor de bouw van een nieuw stadion voor Vitesse, dat toen nog op Nieuw-Monnikenhuize speelde. Hoofdverantwoordelijken voor deze plannen waren Karel Aalbers, de latere voorzitter van de Arnhemse club en Hans Schraders, de directievoorzitter van GelreDome. Het zou echter tot 1996 duren voor er werd begonnen met de bouw. Op 12 juli 1996 werd de eerste paal in de grond geslagen in een weiland aan de Batavierenweg, ten zuiden van de Rijn. Op diezelfde dag werd de officiële naam voor het komende complex gepresenteerd: GelreDome. Het project had daarvoor al verschillende werknamen gekend, waaronder Eurodrome, Akzodrome (naar het chemieconcern AkzoNobel, dat zich in 1994 echter terugtrok als naamgever) en Het Gelders Stadion.
Opening
Op 25 maart 1998 werd het 26.600 stoelen tellende stadion met een lichtshow feestelijk geopend. Kort daarna speelde Vitesse er zijn eerste wedstrijd: NAC Breda werd met 4–1 naar huis gestuurd. Op 28 en 29 maart gaf Britse meidengroep de Spice Girls als eerste een concert in Gelredome.
Eerste doelpunten
De eerste wedstrijd in het stadion, Vitesse tegen NAC Breda, werd gewonnen met 4–1. Eerste doelpuntenmaker werd Dejan Curović, die ook al het laatste doelpunt in Nieuw-Monnikenhuize maakte. Hij scoorde na 4 minuten en 45 seconden. In de achttien competitiewedstrijden die daarop volgen bleef de Arnhemse club ongeslagen. Het eerste seizoen kwamen er gemiddeld 21.000 toeschouwers naar de wedstrijden, tegen 8.000 in het vorige stadion. Deze aantallen liepen in de daaropvolgende seizoenen nog verder op, tot 24.000 in 2000.
Financiële crisis
De oorspronkelijke plannen voor het sportcomplex zijn nooit volledig doorontwikkeld. Onder meer de buitenkant onder de Oosttribune en de betonnen hoeken zijn nog niet af. Belangrijkste oorzaak hiervoor is de financiële crisis die zowel Vitesse als GelreDome (die beiden onder een onafhankelijk bestuur vallen) vanaf het begin van het millennium teisterde. In januari 2001 kon GelreDome niet meer voldoen aan haar aflossingsverplichting van een hypothecaire lening van 18 miljoen euro bij een bankenconsortium van ABN AMRO, Rabobank, ING Bank en Westland-Utrecht Hypotheken. GelreDome kreeg tot oktober 2002 de tijd om te betalen, en moest tegelijk een reddingsplan opstellen. Dat plan kwam begin 2002, met een lening van 3,4 miljoen euro bij de gemeente Arnhem en van 4,5 miljoen bij de provincie Gelderland. Het gevaar was echter nog niet geweken, want ook Vitesse kampte met een enorme schuld. Een faillissement van de voetbalclub zou hebben betekend dat het stadion zijn hoofdhuurder kwijtraakte. De tijdelijke redding kwam in 2003, toen een ingewikkeld plan werd gepresenteerd, waarin de gemeente voor 19 miljoen euro het GelreDome en het omliggende grondgebied zou kopen, en Vitesse een lening werd verschaft van 10 miljoen euro. Hoewel het plan al in april was gepresenteerd, duurde het nog een half jaar voordat het werd goedgekeurd.
De kosten voor het onderhoud van het stadion drukten zwaar op de Arnhemse gemeentekas. In 2005 werd dan ook besloten het stadion te koop aan te bieden. Op 13 november 2006 verkreeg projectontwikkelaar Eurocommerce na lange onderhandelingen door de gemeenteraad de rechten om het stadion te kopen. De koop werd in maart 2007 gesloten: voor 16,5 miljoen euro kreeg het bedrijf het stadion en het terrein in de hoeken. Vooral voor Vitesse was dit een opluchting, omdat de projectontwikkelaar de huurprijs tijdelijk (3 jaar) flink verlaagde.
Nieuwe technieken
Bij de opening was GelreDome een van de modernste stadions ter wereld waarbij het van begin af aan de bedoeling was om evenementen en concerten te huisvesten. Elementen die hier een belangrijke rol in speelden waren het schuifdak, het verschuifbare veld en de mogelijkheid om de gehele locatie te verwarmen. Het principe van een schuifdak in combinatie met een verplaatsbaar veld heeft sinds de bouw veel navolging gevonden: onder meer de Veltins-Arena uit 2001 en het University of Phoenix Stadium uit 2006 maken gebruik van hetzelfde systeem. Echter, de Veltins Arena kent geen verwarming/klimaatcontrole.
Complex
Naast de grote zaal (De Dome) met vier tribunes en 8.000m2 evenementenvloer, beschikt GelreDome op de tweede verdieping over een bijna 600 meter lange promenade rond het hele stadion. De promenade is beschikbaar voor verschillende activiteiten, zoals productpresentaties, beurzen, markten, dinerbuffetten en feestelijke bijeenkomsten. Het is mogelijk om een deel van de promenade te huren voor een bijeenkomst. Daarnaast worden de vier ruimtes in de hoeken van de promenade verhuurd. Deze bieden ruimte aan gezelschappen tot 350 personen. In 2012 werd in de hoek noordwest de Amstellounge geopend. Op de vierde en vijfde verdieping telt GelreDome in totaal 49 loges. Een aantal van deze loges wordt verhuurd voor vergaderingen. De loges zijn geschikt voor gezelschappen tot 12 personen.
Het verwarmen van een dergelijk groot complex is in Europa in tegenstelling tot de Verenigde Staten ongebruikelijk. Door een ingenieus systeem bestaande uit een milieuvriendelijke warmte-koude opslag wordt de Dome verwarmd. In de zomer wordt (relatief) koel water uit de bodem gepompt om de locatie te koelen. Dit opgewarmde water wordt vervolgens de bodem in gepompt om vervolgens in de winter gebruikt te worden voor de verwarming van de locatie. Door dit systeem is GelreDome in staat gedurende het hele jaar concerten en evenementen te huisvesten.
Dak
Het dak bestaat uit twee enorme lichtdichte koepels (dome is het Engelse woord voor koepeldak), die desgewenst kunnen worden geopend of gesloten. De 167 meter lange schalen rijden over een op de kopwanden bij de tribunes en op de inhangliggers daartussen gelegde rails. Samen met de Johan Cruijff ArenA is GelreDome het enige stadion in de Benelux waarvan het dak open en dicht kan.
Grasmat
Een ander kenmerk is het verschuifbare veld. Onder de Zuidtribune (die in tegenstelling tot de andere tribunes van staal is gemaakt) zit een gat van 85 meter, waar het veld - dat in een 11.000 ton zware betonnen bak ligt - in zes uur onderdoor schuift naar het naastgelegen terrein. Dit gaat over 16 lange glijbanen, met behulp van een aantal hydraulische systemen. Hierdoor komt er meer zon op het gras, en heeft het niet te lijden onder de vele concerten die er plaatsvinden.
Tribunes
Drie tribunes zijn van beton gemaakt, maar de Zuidtribune is van staal. Er werd voor dit lichtere materiaal gekozen omdat deze zijde boven het gat, waar het veld onderdoor schuift, 'zweeft', en bij een te hoog gewicht zou instorten. Het gevolg is wel dat bij hevige beweging van het publiek de tribune meeveert: bij de openingswedstrijd in 1998 gebeurde dit zelfs in die mate dat er een constructeur bijgeroepen werd. Omdat dit via de omroepinstallatie gebeurde was er enige tijd onrust in het stadion. 22.000 stoeltjes zijn gemaakt van kunststof dat voor 95% uit vermalen oude tuinmeubelen bestaat. Deze meubelen werden in 1997 verzameld onder de Gelderse bevolking.
Tribunenamen
De tribunes in de Gelredome hadden oorspronkelijk geen eigen naam. De zijde waar de fanatieke supporters staan werd de Zuid-tribune genoemd. In 2012 kreeg de zuid tribune een naam en in 2016 de noord-, oost- en westtribunes. Drie van deze namen werden gekozen door Vitesse, één door de supporters van de club.
Theo Bos Zuid-tribune
Theo Bos speelde als verdediger zijn gehele carrière voor Vitesse, in totaal 15 seizoenen. Theo Bos wordt beschouwd als een belangrijk symbool voor zowel Vitesse als van Arnhem. Door zijn rol als speler en trainer droeg hij sterk bij aan de successen van de club. Hij groeide uit tot wel het grootste boegbeeld van de club. Vitesse heeft op 26 juli 2012 bekendgemaakt de Zuid-tribune (tribune van de harde kern van supporters) te vernoemen naar Theo Bos als steun voor hem tijdens zijn ziektebed.[3] Op 28 februari 2013 overleed hij aan de gevolgen van alvleesklierkanker.
Edward Sturing Noord-tribune
Voor de noordtribune, waar het uitvak te vinden is, koos de club de naam van Edward Sturing. De tribune werd daarmee vernoemd naar de voormalig speler en trainer van de club.
Charly Bosveld Oost-tribune
De oosttribune is vernoemd naar Speler van de Eeuw, Henk Charly Bosveld. De Arnhemmer speelde in totaal 7 seizoenen voor Vitesse. Na zijn carrière was hij eigenaar van een sportzaak in Arnhem en actief als hoofdtrainer in het Arnhemse amateurvoetbal. Ook was hij in dienst bij Vitesse als technisch adviseur en intern-trainer. Op 6 augustus 1998 overleed Bosveld plotseling aan een hartinfarct.
Just Göbel West-tribune
De hoofdtribune is vernoemd naar doelman Just Göbel. Göbel was keeper van Vitesse, en groeide uit tot een groot keeper in de periode 1910-1922. Hij werd zowel in Nederland als daarbuiten erg geroemd, en werd diverse malen genoemd als beste keeper in Europa.
Toon Huiberts Businessruimte
De businessruimte in GelreDome, De Galaxy, is vernoemd naar de Arnhemmer Toon Huiberts. De oud-aanvaller speelde 17 seizoenen voor Vitesse. Na zijn voetbalcarrière werd hij teammanager, scout en gastheer van Vitesse. Op 14 april 2005 overleed Huiberts.
Babberich
is een dorpje in de Nederlandse gemeente Zevenaar, gelegen ten zuidoosten daarvan in de landstreek "De Liemers" in Gelderland. Het dorp telt bijna 1.820 inwoners (2020).
De naam van het dorp komt sinds 1358 voor als Babborch, Babbergen en Babbrich en is mogelijk een combinatie van een persoonsnaam 'Babbo' met 'borch' of 'berg'.[2] Net als een groot gedeelte van de huidige Liemers kwam Babberich pas in 1816 bij Nederland. De Hertog van Gelre had deze gebieden ooit in een ver verleden verpand aan de Hertog van Kleef. Ligt Babberich nu op de Nederlands-Duitse grens, zo lag het vroeger op de grens van Frankische en Saksische invloeden, die beide nu nog terug te vinden zijn in taal en cultuur van het dorp en de rest van de Liemers.
De geschiedenis van Babberich wordt gedomineerd door het kasteel "Halsaf" in het Babberichse Bos. Dit kasteel, dat in de middeleeuwen nog een echt kasteel compleet met ophaalbrug was, is in de 18e eeuw afgebroken en vervangen door een huis. Een van de adellijke rechten van Halsaf was de duivenvlucht. Op het landgoed is dan ook nog altijd een witte duiventoren te zien uit 1785. Halsaf en de Babberichse schutterij zijn al sinds de oprichting in 1874 onlosmakelijk met elkaar verbonden. De bewoner van het huis (tot 2004 de familie De Nerée tot Babberich), is president en beschermheer van de schutterij.
Babberich en de rest van de Liemers zijn overwegend rooms-katholiek gebleven doordat ze in de tijd van de Reformatie niet bij de Nederlanden hoorden. Het grensdorp Babberich is tegenwoordig vooral een toeristenplaats. Kasteel Halsaf is recentelijk gerestaureerd door de nieuwe eigenaar. De Rode Zaal van het kasteel doet dienst als trouwlocatie voor de gemeente Zevenaar. Ook is er een Bed and Breakfast gerealiseerd met in totaal vijf kamers. Rondom het dorp liggen verschillende campings in een afwisselend fiets- en wandelgebied. Vooral de Kwartiersedijk is bijzonder pittoresk. In het dorp bevindt zich ook de atmosferische rockband Crescent Moon.[3]
De Galgenberg
is een van de heuvels in het bos- en natuurgebied Montferland in de provincie Gelderland en heeft een hoogte van 66,8 meter. De heuvel ligt juist ten westen van de Drieheuvelenweg, een van de twee verbindingswegen tussen 's-Heerenberg en Zeddam. De heuvel ontleent haar naam aan vroegere tijden, toen de Berghse galg op de top van de heuvel stond. Hiervan is niets meer zichtbaar. Wel is er op een plateautje vlak naast de top een panoramisch uitzicht richting het noorden. Op dit plateau ligt tevens een waterzuiveringsinstallatie.
Stadsmuseum "Das Tor" in de Walkenbrückentor
Het stadsmuseum bevindt zich op een bijzondere historische plek - de Walkenbrückentor. Het maakte deel uit van de middeleeuwse stadsversterkingen, die oorspronkelijk vijf stadspoorten omvatten. Tegenwoordig bestaat alleen nog de Walkenbrückentor. De leeftijd van de poort kan niet exact worden bepaald, maar de vroegst bekende verwijzing naar de poort stamt uit het jaar 1339. In zijn minstens 800 jaar oude geschiedenis diende de poort z. B. als douanegebouw, gevangenis en als appartement. Zelfs als de poort tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd werd, zijn er vandaag nog steeds interessante sporen van dit bewogen verleden te vinden.
Het is sinds 1988 een van de musea van de stad en getuigt niet langer alleen van de geschiedenis van Coesfeld, maar presenteert het ook vanuit verschillende invalshoeken. Het forum van het museum bevindt zich op de begane grond. Hier kunt u een kort overzicht krijgen van de geschiedenis van de stad. Tentoonstellingsruimtes over het nationaal-socialisme en het joodse leven in Coesfeld en de regio zijn te vinden op de eerste verdieping van het museum. Op de tweede verdieping kun je de geschiedenis van Coesfeld tijdens de industrialisatie, de Eerste Wereldoorlog en de bewogen jaren van de naoorlogse periode behandelen. Waarschijnlijk vanaf eind 2020 toont de TOR ook onderwerpen uit de geschiedenis van de stad vanaf de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.
Onder het motto "Geschiedenis tot leven brengen" is er in de toren boven de Walkenbrückentor een "onderzoekslaboratorium" waar schoolklassen zelfstandig en zelfstandig kunnen werken. De TOR als historische plaats is een plaats van leren, onderwijs, herdenking en onderzoek naar de geschiedenis van de regio. Ontdek met ons de veelzijdige geschiedenis van de stad Coesfeld!
Mühlenplatz 3
02541/939 - 3721 en 8469576
E-mail: das.tor@coesfeld.de
Openingstijden:
Za + zo, 14.00 - 17.00 uur
En op afspraak:
Münster
(Nedersaksisch: Mönster, Nederlands: Munster) is een kreisfreie stad in het noordelijk deel van Noordrijn-Westfalen, Duitsland. Het is de hoofdstad van de Regierungsbezirk Münster. Münster telt 314.319 inwoners (31 december 2018)[1] op een oppervlakte van 302,96 km². De stad herbergt de Wilhelms-Universiteit, een van de oudste universiteiten van Duitsland. De stad is officieel in zes Stadtbezirke, stadsdistricten verdeeld. Deze hebben ieder een bij direct kiesrecht gekozen stadsdeelraad van 19 leden. De zes stadsdistricten zijn weer in kleinere wijken, buurten of, in het buitengebied, dorpen, onderverdeeld, volgens bovenstaand kaartje en onderstaande opsomming:
De naam Münster komt van het Latijnse monasterium (klooster) en refereert aan de oprichting van het bisdom Münster door Karel de Grote in 793. De eerste bisschop was Liudger. Tijdens de Middeleeuwen was Münster een bloeiende Hanzestad.
In 1127, 1197 en 1383 woedden in Münster grote stadsbranden.
In het jaar 1382 werd Münster getroffen door de pest waardoor duizenden burgers stierven. In 1383 ging een groot deel van de stad in vlammen op in de ergste stadsbrand sinds 1197. Nog ieder jaar houdt men in Münster de Grosse Prozession als nagedachtenis aan deze twee noodlotsjaren.[6]
In 1534 verjoegen wederdopers de toenmalige bisschop Frans van Waldeck. Toen zij de macht in handen hadden gekregen, verspreidde zich het bericht dat Münster het Nieuwe Jeruzalem was. De nieuwe leider van de stad, Jan Matthijs, stond alleen toe dat gedoopte wedergeborenen zich vestigden in Münster; zij die dat niet waren werden verdreven. De verdreven bisschop stelde een nieuw leger samen met steun van zowel protestanten als katholieken en belegerde de stad. In Münster zelf radicaliseerde de beweging. Jan van Leiden werd uiteindelijk de leider en stelde gemeenschap van goederen en polygamie in. Een jaar later (1535) viel de stad, en hielden de troepen van de bisschop wreed huis. Jan van Leiden werd terechtgesteld. Aan de Lambertuskerk hangt nog steeds de kooi waarin zijn lijk werd tentoongesteld.
De Vrede van Münster en Osnabrück in 1648 maakten van Münster een onafhankelijk bisdom: het gebied bleef hierdoor rooms-katholiek. Een ander belangrijk onderdeel van de Vrede van Münster was de beëindiging van de Tachtigjarige Oorlog en de erkenning van de onafhankelijkheid van Nederland door Spanje. In 1672 viel Münster onder leiding van bisschop Bernhard von Galen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden binnen. In Groningen wordt nog steeds jaarlijks de overwinning op de bisschop van Münster (bijgenaamd "Bommen Berend") herdacht, met het Gronings Ontzet.
In 1802 werd Münster veroverd door de Pruisen en tot hoofdstad van Westfalen gemaakt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de stad grotendeels verwoest door geallieerde bombardementen, maar na de oorlog werd Münster in oude stijl herbouwd.
Op 7 april 2018 werd op een terras in de oude stad een aanslag gepleegd met een bestelwagen. Hierbij kwamen vijf mensen om en vielen er een dertigtal gewonden. Er heerste enige tijd onduidelijkheid over de dader, maar later bleek dat deze zelfmoord pleegde.
Warendorf
is een plaats in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, gelegen in de Kreis Warendorf. De stad telt 37.226 inwoners.[1]
Nordrhein-Westfälisches Landgestüt Warendorf
De plaats Warendorf geniet bij liefhebbers van de paardensport bekendheid door de jaarlijks gehouden hengstenparades van het Nordrhein-Westfälische Landgestüt Warendorf, dat in deze plaats gevestigd is.
Kasteel Holte-Stukenbrock
Spring naar navigatieSpring om te zoeken
33758 Kasteel Holte-StukenbrockWebsite :www.schloss-holte-stukenbrock.deBurgemeester :Hubert Erichlandwehr ( CDU )Locatie van de stad Schloß Holte-Stukenbrock in het district Gütersloh
De stad in zijn huidige grenzen is pas in 1970 ontstaan door het samenvoegen van de twee gemeenten die voorheen deel uitmaakten van het kantoor, Schloß Holte ( Amt Verl ) en Stukenbrock ( Amt Schloß Neuhaus ). De vestiging van het huidige stedelijke gebied in de Westfaalse Baai kan al in 1153 schriftelijk worden vastgelegd.
Geografische locatie [ bewerken | Bewerk bron ]
De stad ligt in de Eemszandvlakte in de oostelijke Westfaalse Baai , aan de oostelijke uitlopers van het Münsterland, dat wordt begrensd door het Teutoburger Woud . Grote delen van het stedelijk gebied behoren tot het natuurgebied Zenne . Het gebied wordt drooggelegd door de zijrivieren van de Eems , de Zenne-beken, waaronder de Menkebach , die uitmondt in de Dalke ten oosten van Gütersloh , de Ölbach , die uitmondt in de Wapelbach ten zuidwesten van Gütersloh , en de Eems zelf, die in de stad ontspringt. Een klein deel van het oostelijk stedelijk gebied (wijken Stukenbrock en vooral Stukenbrock-Senne) behoort tot deMilitair oefenterrein Senne en is daarom slechts beperkt toegankelijk voor het publiek.
De dichtstbijzijnde grotere steden zijn in het noordwesten van Bielefeld 20 km, in het oosten Detmold 20 km, in het westen Gütersloh 26 km en in het zuidoosten Paderborn 27 km.
Geologie
Het Münsterland Basin, waartoe kasteel Holte-Stukenbrock geologisch behoort, heeft ongeveer de vorm van een kom. De diepe ondergrond van het stedelijk gebied bestaat uit een sokkel gemaakt van geplooide rotsen uit de oudheid ( Devoon en Carboon ). In de richting van het oppervlak bevindt zich een stevige rotsbodem , die volledig bestaat uit machtige, tektonisch slechts licht verstoorde kleimergelstenen uit de Middeleeuwen ( Boven Krijt ) en oudere kalkkalklagen. Ze neigen een beetje naar Munster. Ten slotte bestaat de bovenste laag van het gebied uit een overwegend zanderige-siltige-kleiachtige laag los gesteente uit de ijstijd ( Kwartair). Er zijn jonge, soms veenachtige sedimenten van de Eems en zijn zijrivieren en oudere afzettingen uit de ijstijd zoals grondmorene of smeltwaterzand. In het nabije oppervlak is soms veel grondwater aanwezig. Het grondwater van de diepere ondergrond wordt verzilt. [2]
Schloß Holte-Stukenbrock is goed tot zeer geschikt voor het gebruik van geothermische warmtebronnen door middel van een geothermische sonde en warmteterugwinning door warmtepompverwarming (zie de kaart hiernaast). [3]
Uitbreiding en gebruik van het stedelijk gebied
De gemeenschap, geclassificeerd als een grote landelijke gemeenschap, heeft een oppervlakte van 67,42 km². Het overheersende deel bestaat uit landbouwareaal en bosareaal, samen ongeveer 65%, gevolgd door bebouwd gebied en verkeersgebied, samen ongeveer 19%. Het aandeel andere gebieden is uitzonderlijk hoog, rond de 15%. Dit komt vooral door het militaire oefenterrein in de stad. [4] De grootste omvang van noord naar zuid is ongeveer 8,5 km, km in oost-west richting ongeveer 14,9 km.
Periode van nationaal-socialisme
Het hoofdkamp “ Stalag 326 (VI K) Senne ” bevond zich van het voorjaar van 1941 tot 2 april 1945 in het huidige stedelijke gebied . [6] Het behoorde tot het militaire district Münster en werd door de Wehrmacht gebruikt om krijgsgevangenen op te vangen , voornamelijk uit de voormalige Sovjet-Unie . Ook gevangenen uit Frankrijk, Servië, Polen en Italië werden in het westelijke kamp ondergebracht.
In Stalag 326 zijn ongeveer 180.000 gevangenen geregistreerd. Meer gevangenen trokken door het kamp voor werkopdrachten in het Ruhrgebied. Hoeveel gevangenen het slachtoffer zijn geworden van de slechte omstandigheden is niet bekend. Verschillende cijfers schatten het aantal doden tussen de 15.000 en 65.000 die stierven door uitputting en tuberculose .
Op 2 april 1945 werd het kamp bevrijd door oprukkende Amerikaanse tanks. Later, van 1 oktober 1946 tot 31 december 1947, werd op het terrein van het hoofdkamp het Britse interneringskamp Civil Internment Camp 7 onder de naam Eselheide interneringskamp opgezet. De zegevierende machten hielden daar 8.885 mannen vast totdat ze voor de rechter konden worden gebracht.
Religie
Bijna de helft van de bevolking (46,5%, op 31 december 2004) behoort tot een van de katholieke parochies die sinds 1 augustus 2007 deel uitmaken van de pastorale vereniging. Het pastorale netwerk bestaat uit de parochies Sankt Ursula (Schloß Holte), Sankt Joseph (Liemke), Sankt Heinrich (Sende), Sankt Johannes Baptist (Stukenbrock) en Sankt Achatius (Stukenbrock-Senne) en behoort tot het decanaat van Rietberg-Wiedenbrück in het aartsbisdom Paderborn .
De protestantse christenen behoren tot de Evangelische Kerkgemeenschap van Schloß Holte-Stukenbrock. Dit behoort tot de Gütersloh-parochie van de Evangelische Kerk van Westfalen. Het begin van deze gemeenschap ligt in de jaren 1830, toen de vestiging van verschillende commerciële ondernemingen veel protestantse arbeiders en ambtenaren naar Holte Castle lokte. Tot het einde van de Tweede Wereldoorlog woonden er slechts 200 protestantse christenen. Als gevolg van de toestroom van vluchtelingen uit de voormalige Duitse oostelijke regio's steeg het aantal tot 1.400 eind 1945 en tot 2.500 in 1949, zodat in 1950 een zelfstandige parochie werd opgericht. Het aandeel van de protestantse bevolking in de totale bevolking van Schloss Holte-Stukenbrock is 25,0% (per 31 december 2004). Sinds 2000 wordt er om de vijf jaar een oecumenisch stadskerkcongres gehouden. [7]
Oprichting
Kasteel Holte-Stukenbrock bestaat sinds 1 januari 1970 en werd gevormd als onderdeel van de regionale hervorming van Noordrijn-Westfalen met de "Wet op de reorganisatie van de wijk Wiedenbrück en delen van de wijk Bielefeld" van 4 december 1969. [8] De twee tot dusverre officieel aangesloten gemeenten Schloss Holte ( Bureau Verl , Kreis Wiedenbrück , vóór 28 oktober 1964 Gemeenschap "Liemke") [9] en Stukenbrock ( Bureau Schloss Neuhaus , district Paderborn ) werden samengevoegd tot Schloss Holte-Stukenbrock samengevoegd en aanvankelijk opgenomen in de wijk Bielefeld . Delen van de gemeente Sende werden onderdeel van de nieuwe gemeenteopgenomen. Delen van de voormalige gemeente Schloß Holte werden heringedeeld in de nieuw gevormde gemeente Verl. Met de "Wet op de reorganisatie van de gemeenschappen en districten van het reorganisatiegebied Bielefeld ( wet van Bielefeld )" van 24 oktober 1972 werd de gemeente Schloß Holte-Stukenbrock op 1 januari 1973 opgenomen in het nieuw gevormde Gütersloh-district. [10] Sinds 1 januari 2003 heeft Schloß Holte-Stukenbrock stadsrechten. [11]
Bevolkingsontwikkeling
Het volgende overzicht toont de bevolking van de stad Schloß Holte-Stukenbrock en voor 1939, 1950 en 1961 de bevolking van het huidige stedelijke gebied. De cijfers zijn volkstellingen tot 1970 en 1987 [12] en vanaf 1975 officiële updates door het Staatsbureau voor gegevensverwerking en statistiek. [13] De cijfers van 1975 tot 1985 zijn geschatte waarden, de cijfers vanaf 1990 zijn gebaseerd op de resultaten van de volkstelling van 1987. De informatie heeft betrekking op de ingezeten bevolking en vanaf 1985 op de bevolking op de plaats van het hoofdverblijf . 10.280 inwoners wonen in het district Schloß Holte, 4923 in het district Sende en 10.987 in het district Stukenbrock (31 december 2007).
Prinselijk woonpaleis in Detmold
Prinselijk woonpaleis in Detmold
In het centrum van Detmold bevindt zich het Prinselijk Verblijf Kasteel Detmold . Het kasteel vond zijn oorsprong in een oud kasteel , dat voor het eerst werd genoemd in 1366. Sommige muren dateren nog uit deze periode.
Vóór de uitbreiding tot een kasteel was er waarschijnlijk een boerenerf van de bisschop van Paderborn , die werd gerund door een burgemeester , eind 8e of begin 9e eeuw . De uitbreiding tot een waterburcht is waarschijnlijk met de overname van de heerschappij door de edele heren van de Lippe rond 1200, maar uiterlijk met de stichting van de stad Detmold door Bernhard III. in 1263. De muren van de huidige kasteeltoren dateren uit deze periode, terwijl delen van de zuid- en westvleugel werden gebouwd in de 14e eeuw. Het kasteel werd voor het eerst vermeld in documenten in 1366, toen graaf Simon III woonde . af en toe in Detmold. Zijn opvolgers verlieten ook tijdelijk hun hoofdkwartier inLippstadt , om te wonen in de kastelen Blomberg , Brake bij Lemgo en Detmold, gebouwd na of rond 1200 in het gebied van het huidige Lippe-district . In de loop van de Soest-vete in 1447 liet de aartsbisschop van Keulen het kasteel en de stad Detmold plunderen en vernietigen door Boheemse huurlingen . Daarna bouwde Bernhard VII zu Lippe het kasteel en de stad om tot een sterk fort en versterkte het met een machtige wal. In 1468 koos graaf Bernhard VII Detmold als zijn vaste verblijfplaats . Zijn opvolger, Bernhard VIII , benoemde in 1549 de bouwmeester Jörg Unkairaan Detmold, die naam had gemaakt met verschillende renaissancegebouwen in het Wesergebied. Tijdens de bouw van het kasteel Neuhaus bij Paderborn realiseerde hij een viervleugelcomplex en bracht dit concept nu over naar het kasteel Detmold. Zijn typische handschrift is te herkennen aan de twee gevels aan de voorzijde en de twee voorste traptorens. Unkair stierf in 1553 en zijn werk werd voortgezet door de Vlaming Johann Robyn (ook: Jaspero Robijn) met de bouw van de Renaissance galerie op de binnenplaats. [1] Bouwmeester Cord Tönnis voltooide het nieuwe gebouw met de bouw van de poortvleugel. [2]
Aan het begin van de 17e eeuw waren er kleine veranderingen, rond 1620 werd het keukenportaal gebouwd en in 1673 liet graaf Simon Heinrich de achtervleugel uitbreiden - het hele systeem werd in zijn huidige omvang voltooid. Onder graaf Friedrich Adolf werden de twee lange vleugels in 1715 herbouwd en werd het interieur aangepast aan de barokstijl . De kamers kregen plafonds en muren versierd met stucwerk, schilderijen en wandtapijten. Ondanks enkele renovatiewerkzaamheden in de 18e en 19e eeuw, heeft het algehele uiterlijk van het kasteel de staat van het begin van de 18e eeuw behouden.
Het kasteel Detmold is een viervleugelcomplex met trappentorens in de vier hoeken van de binnenplaats en komt dus overeen met het model van Slot Neuhaus bij Paderborn. Deze bouwstijl, kenmerkend voor de zogenaamde Weserrenaissance in Duitsland, ontwikkelde zich vanaf ongeveer 1560 en vond veelvuldig gebruik. Typisch waren de hoge bastions rond het kasteel voor de plaatsing van kanonnen en brede grachten die het kasteel tegen indringers blokkeerden. [2]
De voorgevel van het paleis tegenover het paleispark is, typisch voor de Weserrenaissance, asymmetrisch gestructureerd. Aan de linkerkant rijst de kasteeltoren op, die in de 16e eeuw werd gewijzigd, een onmisbaar onderdeel van een renaissancekasteel, dat symbolisch de continuïteit van de regel moet aangeven.
De ingangsvleugel tussen toren en poort werd ontworpen door de bouwer Cord Tönnis in 1553–1557, terwijl de vleugel rechts van de poort inclusief de twee gevels vóór 1553 werd gebouwd onder leiding van Jörg Unkair. Unkair en Tönnis gaven de voorkeur aan verschillende vormen, die vooral in de gevels te zien zijn .
Aan het begin van de 18e eeuw werden de fronten van de zijvleugels naar de binnenplaats vereenvoudigd. Een uitzondering is de poortvleugel, die in de oorspronkelijke staat bewaard is gebleven, die onder de bovenverdieping is voorzien van een vrijdragende beklede zogenaamde stenen entree. De begane grond is na elkaar opgedeeld door pilasters die eindigen in consoles die de loopbrug erboven ondersteunen. De borstwering is versierd met een wapenfries met de gegraveerde datum 1557. Van links naar rechts tonen de borstweringsgebieden een vrouwenbuste, de wapenschilden van Braunschweig , Schaumburg-Lippe , Mansfeld en graaf Bernhard VIII Zur Lippe, een reliëf van Justitia, het wapen van de vrouw van de graaf, Katharina von Waldeck , ook het wapen van Kleef-Mark , Solms en de landgraaf van Hessen .
Traptorens verrijzen in de vier hoeken van de binnenplaats. Vóór 1550 waren er alleen sluizen van dit type in Paderborn en Dresden, dus de Detmold-viervleugelsluis is een vroeg voorbeeld.Jörg Unkair bouwde de twee oostelijke trappentorens richting de ingang en ze dragen de datering 1550 (rechts) en 1551 (links). De portalen tonen een mengeling van laatgotische en renaissancevormen die typisch zijn voor de 16e eeuw . Hetzelfde geldt voor de trapassen, die blijkbaar een verdere ontwikkeling zijn van gotische trappen. De linker trappentoren bevat een spil, die wordt weergegeven als een boomstam met afgezaagde takken, met bij elke trede een vork.
De westelijke vleugel tegenover de poort draagt het jaartal 1673 en werd gebouwd onder leiding van de Lemgo-bouwmeester Hermann Arndt. Van de twee traptorens dateert de rechter noordelijke toren, gezien vanaf de binnenplaats, uit de bouwperiode van Jörg Unkair (vóór 1653), terwijl de linker toren pas in 1673 samen met de vleugel werd voltooid door Arndt. Tussen de twee torens loopt ook een gang over geprofileerde consoles, maar die is veel eenvoudiger dan de stenen ingang er tegenover. Het smeedijzeren rooster voor de gang en de platte driehoekige gevel, die de hele vleugel een classicistische uitstraling geeft, dateren uit 1845. In de noordwestelijke vleugel bevindt zich het keukenportaal ontworpen door de bouwer Hans Avenhaus in 1620, dat stilistisch renaissance- en barokelementen bevat. De Rode Salon op de eerste verdieping van de noordvleugel is te bereiken via de noordoostelijke trappentoren. De ontvangstruimte, versierd met stucornamenten en plafondschilderingen, is tussen 1700 en 1710 ontworpen door de hofschilder Hans Hinrich Rundt . De schilderijen tonen mythologische figuren en motieven uit de oudheid, bijvoorbeeld Bacchus , Venus , Apollo , Minerva , Parnassus en de negen muzen . De voorouderlijke hal bevindt zich in de noordvleugel en beslaat de volledige breedte van de vleugel. De hal, ingericht door graaf Friedrich Adolf in de 18e eeuw, werd in 1882 opnieuw ontworpen in een uitgebreide nieuwe renaissance door de architect Lorenz Gedon uit München . Daarbij zorgde hij ervoor dat de hedendaagse schilderijen van de heersende graven en prinsen zur Lippe en hun echtgenotes in een uniform formaat werden gesneden en in de lambrisering werden ingebed. Portretten en voorouderlijke galerijen waren erg belangrijk in het feodale tijdperk en waren te vinden in talloze kastelen uit de 16e eeuw. De stamboom werd getoond in de voorouderlijke galerijen om de legitimiteit van de regel te bewijzen. Ook de voorouderlijke hal van kasteel Detmold wijst op deze traditie.
Dit wordt gevolgd door de Elisabethsaal, ingericht tussen 1905 en 1913, met twee portretten van prinses Elisabeth, prinses van Schwarzburg-Rudolstadt, geschilderd in 1853 door Joseph Karl Stieler, en een van prinses Pauline , gemaakt rond 1790 door Karl Christian Kehrer . De weelderige Neurococo-spiegel komt uit de Berlijnse porseleinfabriek en was oorspronkelijk bedoeld om rond 1920 in het gerechtstheater te worden geïnstalleerd.
De twee Empire- kamers uit de tijd van prinses Pauline rond 1807 zijn ingericht met originele meubels en een tafelvitrine met daarin een Parijse theeservies die aan Pauline werd geschonken door keizerin Josefine , de vrouw van Napoleon . In de aangrenzende kleine wandtapijtenkamer hangen twee wandtapijten, die tussen 1700 en 1709 gemaakt zijn naar ontwerpen van Peter Paul Rubens in het Amsterdamse atelier van Johan de Baen en tonen afbeeldingen uit de geschiedenis van de Romeinse consuls Decius Mus . n de jachtkamer, een hoekkamer van de westvleugel, bevindt zich een collectie jachtwapens uit de 17e tot 19e eeuw en jachttrofeeën, evenals een groot formaat portret van Prins Leopold IV, geschilderd door Fritz Mackensen . De kamers van de koning beslaan bijna de hele westvleugel. Op initiatief van graaf Friedrich Adolf werden ze van 1709–1710 voorzien van schoorstenen, kostbare parketvloeren en gestuukte plafonds door M. Camminata en Domenico Egidio Rossi en dankten ze hun naam aan het bezoek van koning Friedrich I van Pruisen in 1711. Op de muren acht wandtapijten van meer dan vier meter hoog met scènes uit de veldslagen van Alexander de Grote , die zich in het atelier van de Brusselse timmerman bevindenJan Frans van der Hecke naar ontwerpen van Charles Le Brun , de hofschilder van Lodewijk XIV , rond 1670. De wandtapijten kwamen waarschijnlijk rond 1680 naar Detmold, werden van 1956 tot 1964 in München gereinigd en gerestaureerd en imponeren met hun uitstekende kleuren en ruimtelijke compositie. In de eerste koningskamer zijn scènes te zien van de slag om Hydaspes en de verovering van koning Porus door Alexander, evenals de ontvangst van Alexander na de slag van Issus in de tent van de Perzische koninginnen. De tweede koningskamer toont de triomfantelijke ontvangst van Alexander in Babylon na de slag bij Arbela en scènes uit de slag bij Arbela. In de daaropvolgende vlaggenkamer bevindt zich het laatste wandtapijt uit deze serie, dat de overwinning van de Macedoniërs bij Arbela en de ontsnapping van Darius laat zien . Hier hangt ook de oudste Lippevlag uit 1651. Drie andere wandtapijten uit de eerste helft van de 18e eeuw verbeelden de parken van het Paleis van Versailles . Een sigaar of kabinet uit 1886 en een grote porseleinen vaas, gemaakt in 1893 door Leopold IV op de Wereldtentoonstelling in Chicagomaken ook deel uit van de inventaris van de vlaggenkamer. De naam verwijst naar de opslag van vlaggen van het Lippe-garnizoen in deze kamer in de 19e eeuw. In de gang is er een prachtige kroonluchter van Boheems glas uit 1730, portretten van leden van het regerende huis Lippe en prominente gasten en een rijk versierde Engelse staande klok van Joshua Seddon uit het begin van de 19e eeuw.
Ongeveer een kwart van de oude binnenstad van Detmold omvat het kasteel met de bijbehorende slotgracht en het kasteelplein. Een oude gravure van de Nederlandse tekenaar en graveur Elias van Lennep uit 1663 laat heel duidelijk zien hoe het kasteel en zijn omgeving er in het midden van de 17e eeuw uitzag. Naast het kasteel zelf met zijn bastions en grachten, waarover op twee plaatsen een ophaalbrug leidde, bevindt zich de melkveehouderij boven het kasteelpleinom te herkennen waar voedsel werd geproduceerd voor de kasteelbewoners. Een smalle ingang, Hasenpforte genaamd, verbond het paleisplein met de Lange Straße, terwijl de toegang tot het paleis werd beveiligd door een ophaalbrug, de paleiswacht, de ommuurde kamer en een overdekte gang. [3]
De vestingwerken van het kasteel met muren en hoekringen zijn tegenwoordig bijna volledig bewaard gebleven, evenals de brede gracht of gracht aan de zuid- en westzijde van het kasteel. De gracht wordt gevoed door een kunstmatige waterloop die als kanaal rond de oude stad loopt en naar het kasteel leidt.
Het huidige paleisplein werd in de tweede helft van de 18e eeuw aangelegd op de plaats van de herenboerderij, die rond 1736 naar de buitenwijken van de stad moest verhuizen naar het nieuw opgerichte Johanettental. Van 1780 tot 1800 werden langgerekte vleugelgebouwen met hoekpaviljoens, voldoende ruimte voor de stallen , een rijbak en koetshuis gebouwd volgens plannen van rijksbouwmeester Christian Teudt . Het bestaande dicasterie-gebouw aan de zuidkant van het plein werd geïntegreerd in de nieuwbouw. De nieuwe gebouwen moesten ook de voorzieningen van het gewestbestuur van Lippe huisvesten, zoals de kanselarij, het streekarchief, de rechtbank en verschillende appartementen voor werknemers. 1951–1953 werd de voormalige manege omgebouwd tot stadhuis van Detmold.[4]
Het eigenlijke paleisplein werd in de eerste helft van de 19e eeuw omgevormd tot een Engels park . Het laatbarokke hoofdportaal aan de Langen Straße vormt met zijn afwisseling van pilaren met stenen vazen en smeedijzeren staven een statig slot van het park. De grote fontein met een verlichte fontein voor het kasteel ontstond rond 1900. De kleine achthoekige fontein in het oostelijke deel van het park komt waarschijnlijk uit het Friedrichstalerpark .
Aan het begin van de 20e eeuw begon de bouw van monumenten. Een bronzen monument voor graaf Ernst zur Lippe-Biesterfeld (1897–1904) staat bij de noordwestelijke ingang vanaf het theaterplein . Bij de achthoekige fontein staat een monument dat de Lipper herdenkt die omkwam in de oorlog van 1866 , evenals de krijgsgevangenen en degenen die werden gedeporteerd uit de Tweede Wereldoorlog . Een portretbuste van Johannes Brahms werd bij het hoofdportaal geplaatst en aan de zijkant van de "kerkboog" bij de doorgang naar het marktplein is een bronzen plaquette die herinnert aan prinses Pauline. Ten slotte is er in de doorgang naar het Rosental een beweegbare metalen sculptuur van de Berlijnse kunstenaar Hein Sinkenuit 1970 en de neogotische bronzen klok die in 1965 werd opgetrokken uit de kruisvormige kerk van de Silezische zusterstad Sagan in Detmold . [4]
Heinsen
is een dorp en gelijknamige gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen. De gemeente maakt deel uit van de Samtgemeinde Bodenwerder-Polle in het Landkreis Holzminden. Heinsen telt 800 inwoners. Heinsen ligt aan de Wezer in het Weserbergland tegenover de Heinsener Klippen. Aan de zijde van Heinsen liggen de Wilmeröder Berg en de Stollen als belangrijke hoogten in het dorpsgebied van Heinsen. De bergen en rotsen rond Heinsen bestaan uit Muschelkalk.
Aan de westrand van Heinsen zijn resten van een nederzetting uit de Nieuwe steentijd gevonden. De oudste vermelding van het dorp dateert uit 832 als Higenhusen, in 1031 werd het dorp Hegenhusen genoemd. Een belangrijke bron van inkomsten was vroeger de scheepvaart over Wezer. Het anker in het gemeentewapen is er een verwijzing naar. Deze schepen vervoerden de kalk uit de heuvels ten westen van Heinsen, waar verschillende kalkovens stonden waar het er plaatse gedolven kalk werd gebrand. in 1788 sloten de Heinsener schippers zich aaneen tot een kalkhandelcompagnie. Van de kalkovens is er één overgebleven. Deze staat bij het dal de Hagensgrund en is in 2002 gerestaureerd. Voor het transport van hout werd er gebruikgemaakt van de vlottechniek.
Heinsen bestond vroeger uit een stroomopwaarts gelegen boven- en een stroomafwaarts gelegen benedendorp. Het bovendorp is later ontstaan en de bevolking bestond uit zogenaamde brinkzitters die hun gronden voor een belangrijk deel aan de overzijde van de Wezer hadden. Het vervoer over de rivier gebeurde met behulp van een zogenaamd "lattenschiff" Direct na de Tweede Wereldoorlog beleefde dit boottype zij in Heinsen zijn laatste bloeitijd en waren er 12 in het dorp aanwezig. Het laatste exemplaar dat in 1991 gebouwd werd voor een riviervisser werd in 2003 een monument voor dit scheepstype bij de Wezerpromenade niet ver van het Heimatsmuseum[3].
In de 20ste eeuw is er een fietsveerverbinding geweest over de Wezer. Deze is aan het van de 20ste eeuw opgeheven. Sinds 2005 vaart er opnieuw een fiets- en personenveer met motoraandrijving die onderhouden wordt door vrijwilligers.
De Liboriuskerk stamt in oorsprong uit de 13e eeuw en is in gebruik bij de plaatselijke Evangelisch-Lutherse gemeente. Aan de kerk was een pastorstraditie verbonden die voor het eerst werd genoemd in 1031/1036[4] en werd opgeheven in het begin van de 21ste eeuw. De toren is van hout en en stamt uit de 16e eeuw. De kerk zelf heeft verschillende aanpassingen ondergaan in de loop der eeuwen. Het uurwerk in de toren slaat om het kwartier. In het dorp staan diverse vakwerkhuizen. Midden in het dorp ligt de vijver de Grundlose die gevoed wordt door een bron die voedselarm en water van een gelijke temperatuur aanvoert. Pal naast het dorp aan de kant van het sportterrein ligt camping Weserbergland.
Door het dorp loopt de Bundesstraße 83.
Huis Lippe-Biesterfeld
Naar navigatie springenNaar zoeken springen
Met het huis Lippe-Biesterfeld worden twee zijtakken van het huis Lippe aangeduid. Tot 1905 bestond er een grafelijke zijtak die na het uitsterven van de tak Lippe-Detmold de hoofdtak werd. In 1916 werd er een nieuwe zijtak met de naam Lippe-Biesterfeld gesticht.
De tak Lippe-Biesterfeld werd gesticht door Joost Herman (1625-1678), jongste zoon van Simon VII van Lippe-Detmold. Van Lippe-Biesterfeld werd later de linie Lippe-Weißenfeld afgescheiden. Beide graafschappen werden in 1763 verkocht aan Lippe-Detmold. Toen in 1895 de geesteszieke vorst Alexander de troon in Lippe besteeg, werd volgens een tot dan geheimgehouden decreet van zijn voorganger en broer Woldemar de zoon van vorst Adolf I George van Schaumburg-Lippe, zijnde Adolf van Schaumburg-Lippe tot regent benoemd.
Er brak tussen de linies Schaumburg-Lippe en Lippe-Biesterfeld over de erfopvolging een dispuut uit, dat door een bemiddelingsraad onder leiding van koning Albert van Saksen werd beslist in het voordeel van de laatste. Adolf werd aldus vervangen door Ernst van Lippe-Biesterfeld, die na zijn dood in 1904 als regent werd opgevolgd door zijn zoon Leopold. Deze besteeg na Alexanders kinderloze dood in 1905 als Leopold IV de troon, maar moest in de Novemberrevolutie van 1918 evenals alle andere Duitse vorsten troonsafstand doen.
Het huidige hoofd van de familie is prins Stephan Leopold zur Lippe (Detmold, 24 mei 1959), kleinzoon van Leopold IV en dus een achterneef van prins Bernhard. Hij bewoont het Residentieslot Detmold. n 1909 werd Armgard von Cramm (1883-1971) morganatisch echtgenote van prins Bernhard van Lippe. Zij werd verheven tot Gräfin von Biesterfeld maar eventuele kinderen werden uitgesloten van de troonsopvolging tenzij het gehele huis Lippe zou uitsterven. Op 24 februari 1916 verhief de vorst Armgard en haar twee zonen tot Prinz(essin) zur Lippe-Biesterfeld. Bij datzelfde decreet werd door de vorst bepaald dat de zonen opvolgingsrechten kregen op de troon van Lippe, weliswaar na alle leden van de hoofdtak van het Huis, maar voor de leden van de zijtak Lippe-Weissenfeld. Daarmee creëerde hij een nieuwe zijtak van het Lippische vorstenhuis.[1][2][3]
In 1937 werd bepaald dat prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld en zijn vrouw prinses Juliana de titels prins en prinses van Lippe-Biesterfeld[4] zouden dragen. De titel werd hierbij vernederlandst. Bernhard en Juliana traden op 7 januari 1937 in het huwelijk. Uit dit huwelijk werden vier dochters geboren, die allen de titel prinses van Lippe-Biesterfeld dragen:
Aangezien de titel slechts in mannelijke lijn overerfbaar is, zal deze met hen uitsterven.
De kinderen van prins Maurits van Oranje-Nassau, van Vollenhoven (1968), oudste zoon van prinses Margriet der Nederlanden, dragen bij Koninklijk Besluit van 26 mei 1998 de geslachtsnaam van Lippe-Biesterfeld van Vollenhoven; met hen begint een nieuwe tak van de familie van Vollenhoven met die naam.[5]
De in 2004 overleden prins-gemaal Bernhard – alias “Schavuit van Oranje” naar een dramaserie over hem uit 2010 – was de echtgenoot van voormalig koningin Juliana en vader van onder meer voormalig koningin Beatrix. Hij trok vaak veel media-aandacht vanwege zijn omstreden gedrag. Wie was prins Bernhard eigenlijk als persoon?
Prins Bernhard kwam regelmatig in opspraak, onder meer vanwege zijn NSDAP-lidmaatschap in de jaren 1930, de huwelijksperikelen ten tijde van onder meer de affaire Greet Hofmans (1956) en de Lockheed-affaire (1976). Anderzijds is Bernhard een veelgeprezen en meermalen onderscheiden man, met name vanwege zijn anti-nazistische opstelling gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Geboorte en jeugd van prins Bernhard
Prins Bernhard, als kleuter, met zijn vader prins Bernhard von Lippe 1914 (cc – Nationaal Archief)Bernhard, Prins van Lippe-Biesterfeld en later Prins der Nederlanden, werd geboren in Jena op 28 of 29 juni 1911, onder de naam Bernhard Friedrich Eberhard Leopold Julius Kurt Carl Gottfried Peter Graf von Biesterfeld. Bernhard groeide, zo beschrijft biografe Annejet Van der Zijl, op in een antisemitische en verarmde familie van adellijke afkomst, die sociaal gekwetst was vanwege verloren aanzien en een agressief antidemocratisch karakter had. De Duitse hoogadel kotste de familie Biesterfeld uit…
Zijn jeugdjaren bracht Bernhard – die in 1916 van zijn vader de titel Prinz zur Lippe-Biesterfeld kreeg – door op het ouderlijk landgoed Wojnowo, in de buurt van de stad Bomst in de provincie Posen (West-Pruisen). Hij kreeg tot zijn twaalfde jaar privéles. Vanaf april 1924 ging Bernhard naar het Pädagogium, een jongenskostschool in de plaats Züllichau. In 1926 belandde hij op het elitaire Arndt-Gymnasium in Berlijn. Daar haalde hij drie jaar later zijn diploma. Vervolgens studeerde hij rechten, onder meer aan de universiteiten van Berlijn en München. In 1935 trad Bernhard in dienst van het chemieconcern IG Farben, waar hij dag in, dag uit met de post bezig was.
Einbeck
is een gemeente en voormalige Hanzestad in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Einbeck maakt als selbständige Gemeinde deel uit van de Landkreis Northeim. De stad telt 30.826 inwoners.[1] Op 1 januari 2013 fuseerden de stad Einbeck en de gemeente Kreiensen.
Het stadsbeeld wordt bepaald door meer dan 150 laatmiddeleeuwse vakwerkhuizen. Einbeck is bekend vanwege zijn bierbrouwerij waar het Einbecker Bier gebrouwen wordt. Op dit bier zijn de bokbieren gebaseerd. De term 'bokbier' is afgeleid van de typering 'Einbecker Bier'.
De stad dankt haar naam aan de aanwezigheid van de Ilme en haar zijbeken, waaronder een met de naam Krummes Wasser waaraan in de 11e eeuw de kern van de stad uit twee oudere dorpjes ontstond. De betekenis van de naam, in 1103 vermeld als Enbiche, is ongeveer: stromende beek. In een van keizer Frederik Barbarossa afkomstig document uit 1158 wordt Einbeck vermeld.
De bloei van de stad begon in de 13e eeuw. In 1252 kreeg Einbeck stadsrechten, in 1260 een stadsommuring. De export van Einbecker bier wordt voor het eerst vermeld in 1351. In 1368 trad Einbeck toe tot de Hanze. In de 14e en 15e eeuw vestigden er zich twee nonnenkloosters en een monnikenklooster. Voor stadsbranden bleef Einbeck niet gespaard; ze hadden plaats in 1540, 1549 en 1826. Veel van de fraaie huizen in het oude centrum zijn kort na de beide 16e-eeuwse stadsbranden gebouwd. Einbeck was vooral vanwege de bierbrouwerijen relatief welvarend. In 1580 werd Einbeck luthers, welke gezindte onder de christenen nog steeds overheerst. In de Dertigjarige Oorlog werd Einbeck in 1632 en 1641 belegerd, ingenomen en zwaar beschadigd.
In 1879 werd de stad aangesloten op het spoorwegnet. Van 1890 tot 1931 was in Einbeck het postorderbedrijf 'Stukenbrok' actief, het handelde in fietsen, motorfietsen en toebehoren. De bedrijfscollectie van deze onderneming leidde tot het ontstaan van een fietsen- en motorenmuseum in Einbeck. In de Tweede Wereldoorlog bleef Einbeck voor zware bombardementen en andere oorlogsschade gespaard. In 1946 moest de stad uitgebreid worden om een groot aantal Duitse vluchtelingen uit het aan Polen toegewezen Silezië te kunnen huisvesten.
- De stad telt ca. 150 deels uit de tijd van de late renaissance daterende vakwerkhuizen. Vele ervan zijn versierd met houtsnijwerk. Met name in de Tiedexer Straße ten westen van de markt en aan het marktplein midden in de stad staan markante gebouwen. Voorbeelden zijn het Brodhaus (1552), de Ratsapotheke (1562) en het waaggebouw (1565).
- Het in 1593 gebouwde raadhuis is een markant monument.
- De evangelisch-lutherse Jakobikirche, een pseudobasiliek uit de 13e eeuw, werd in de 18e eeuw in barokstijl gerenoveerd.
- De 11e-eeuwse voormalige bedevaart- en kloosterkerk, gewijd aan de heilige Alexander van Rome is gebouwd in gotische stijl maar heeft een romaanse crypte. In de kerk is een Heilig-Bloedkapel. De bijbehorende relikwie van het Heilig Bloed is in de 17e eeuw verloren gegaan.
- Vanuit de stad kan men in noordoostelijke richting over de 348 m hoge, beboste Fuchshöhlenberg naar Greene bij Kreiensen wandelen om de kasteelruïne van dat dorp aan de Leine te bezichtigen. De lengte van deze wandeling is ca. 8 km.
- In een in 1899 gebouwde, voormalige graansilo aan de westrand van het oude centrum is het aan voertuigen, vooral motorfietsen en auto's, gewijde museum PS.Speicher gevestigd. Het museum beschikt als een der weinige in West-Europa over een voertuigsimulator waar bezoekers het rijden in een race-auto kunnen ervaren.
- In een uit 1548 daterend, groot vakwerkhuis is het Stadtmuseum Einbeck gevestigd. Er worden voorwerpen die betrekking hebben op de geschiedenis van Einbeck en omgeving getoond. Verder is er een expositie over het ambacht van blauwverver, een belangrijke collectie historische fietsen en een verzameling in de stad geslagen munten. Een deel van het museum is gewijd aan de geschiedenis van het Einbecker bier.
Northeim
is een stad en gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Het is de Kreisstadt van het Landkreis Northeim. De stad telt 29.107 inwoners[1] en heeft de status van selbständige Gemeinde. Naburige steden zijn onder andere Bad Gandersheim, Bodenfelde en Dassel. De stad ligt in het uiterste zuidwesten van Nedersaksen en grenst direct met Nederland aan de gemeente Dinkelland in Overijssel. Dwars door de stad stroomt de Vecht (Duits: Vechte).
Hoewel de stad beschikt over een goed ontwikkeld wegennet van meer dan 500 km, blijkt dat het meest populaire vervoermiddel in Nordhorn de fiets (Nedersaksisch: Fietse) is. De voorliefde voor de fiets heeft geleid tot een uitgestrekt fietspadennetwerk waar met paddenstoelen de diverse richtingen worden bewegwijzerd. Tevens rijdt er een speciale 'Fietsenbus', een reguliere bus met daarachter een aanhanger voor fietsen.
Nordhorn beschikt over een eigen vliegveld, Nordhorn-Lingen, in het stadsdeel Klausheide.
Vanaf juli 2019 kunnen personen vanaf Station Nordhorn weer de trein nemen. Het station ligt aan de Bentheimer Eisenbahn, een spoorlijn tussen Bad Bentheim en het Nederlandse Coevorden. Met zijn 53.500 inwoners was Nordhorn tot 2019 na Herten de tweede grote Duitse stad zonder een spoorverbinding voor personenverkeer. De dichtstbijzijnde stations waren te vinden in Lingen en Bad Bentheim.
De stad ligt in de nabijheid van twee autosnelwegen, de A30 en de A31. Verder is Nordhorn via twee Bundesstraßen, de B403 en de B213, op het landelijke wegennet aangesloten. De stad ligt op het knooppunt van drie kanalen, het Süd-Nordkanaal, het Kanaal Almelo-Nordhorn en het Eems-Vechtkanaal. Door een initiatief van de vereniging Grafship, is in 2005 het Eems-Vechtkanaal weer vrijgegeven voor de scheepvaart. De maximum scheepslengte bedraagt 12 meter. De vrijgave van de beide andere kanalen moet nog plaatsvinden.
De plek waar Nordhorn gesitueerd is, is bewoond vanaf de laatste ijstijd. Er zijn hiervan archeologische vondsten gedaan in Frensdorf, Bookholt, Altendorf, Hesepe en Bakelde.
Vanaf 12 v.Chr. tot 10 n.Chr. ondernamen de Romeinse veldheren Drusus, Tiberius, Germanicus en Varus in totaal 13 veldtochten naar het gebied waar toen nog vrije Germanen woonden. Deze tochten werden ondernomen vanuit het legerkamp bij Xanten. Vermoedelijk gebruikten de Romeinen de Vechtoever en zandpaden langs de moerasgebieden als heerbanen. Deze wegen werden later belangrijke handelsroutes die bijvoorbeeld Brussel, Deventer, Bremen en Hamburg verbonden.
Tegen het einde van de 4e eeuw, met het begin van de Volksverhuizing, drongen de Saksen naar het westen op. Zij verdreven de Tubanten verder westwaarts naar Twente. Na de verovering van het leefgebied van de Saksen door Karel de Grote ontstond de eerste grenslijn tussen de Franken en de Saksen als een binnengrens. Deze grens overleefde grotendeels de geschiedenis en vormt nu nog de grens met Nederland.
De eerste vermelding van Nordhorn dateert uit 900; in een register van het klooster Werden an der Ruhr wordt de plaats vermeld als Northhornon.
Rond het jaar 1180 verwierven de graven van Bentheim het gouwrecht over Nordhorn. Zij bouwden een burcht op een eiland in de Vecht. Op deze plaats lag ook het dorpje Nordhorn, dat in 1379 stadsrechten werd verleend door graaf Bernard I. Tot 1912 waren restanten van de burcht aanwezig. Ze zijn gesloopt om plaats te maken voor de St. Augustinuskerk. Ook het Derde Rijk liet zijn sporen in Nordhorn na. De kleine joodse gemeente werd afgevoerd naar de vernietigingskampen. De Synagoge werd vernietigd, waaraan nu een monument herinnert in de straat waar de Synagoge stond. De oude handelswegen werden door de Duitse Wehrmacht gebruikt om vanuit Nordhorn op 10 mei 1940 Nederland binnen te vallen. Na de oorlog werden vele Heimatvertriebene (vluchtelingen) uit Oost-Pruisen, West-Pruisen en Silezië opgenomen in Nordhorn. De stad groeide hierdoor spoedig naar meer dan 40.000 inwoners.[1]
Mittelbau-Dora
(ook Dora-Mittelbau en Nordhausen-Dora ) was een nazi-concentratiekamp in de buurt van Nordhausen in Thüringen , Duitsland . Het werd in de nazomer van 1943 opgericht als een subkamp van concentratiekamp Buchenwald en leverde slavenarbeid uit vele oostelijke landen die door Duitsland werden bezet (inclusief geëvacueerde overlevenden van oostelijke vernietigingskampen), voor de uitbreiding van de nabijgelegen tunnels in de Kohnstein en voor de fabricage van de V-2. raket en de V-1 vliegende bom . In de zomer van 1944 werd Mittelbauwerd een onafhankelijk concentratiekamp met tal van eigen subkampen . In 1945 werden de meeste van de overlevende gevangenen geëvacueerd door de SS . Op 11 april 1945 bevrijdden Amerikaanse troepen de resterende gevangenen.
De gevangenen in Dora-Mittelbau werden op een wrede en onmenselijke manier behandeld, werkten 14-urige dagen en kregen geen toegang tot basishygiëne, bedden en voldoende rantsoenen. Ongeveer een op de drie van de ongeveer 60.000 gevangenen die naar Dora-Mittelbau werden gestuurd, stierf.
Tegenwoordig herbergt de site een gedenkteken en een museum.
n de vroege zomer van 1943 begon de massaproductie van de A4 (later beter bekend als V-2, V staat voor Vergeltung of vergelding) ballistische raket op de Heeresanstalt Peenemunde op het Baltische eiland Usedom en op de Raxwerke in Wiener Neustadt , Oostenrijk. en bij de Zeppelin-fabriek in Friedrichshafen aan de Bodensee . [1]
Op 18 augustus 1943 beschadigde een bombardement van de Royal Air Force op Peenemünde (" Operatie Hydra ") de faciliteiten ernstig en maakte een einde aan de bouw van V-2's daar. Andere luchtaanvallen hadden de andere twee locaties in juni en augustus beschadigd. Als gevolg hiervan versnelde de nazi-leiding de plannen om militaire bouwwerken te verplaatsen naar gebieden die minder bedreigd worden door geallieerde bommenwerpers. [1] Op 22 augustus 1943 gaf Adolf Hitler SS-leider Heinrich Himmler de opdracht om concentratiekamparbeiders in te zetten voor toekomstige A4 / V-2-productie. [2] Een van de geselecteerde locaties was op de berg die bekend staat als Kohnstein, nabij Nordhausen in Thüringen. Sinds 1936 is de Wirtschaftliche Forschungsgesellschaft (WIFO) (Engels:Economic Research Company ) had daar een ondergronds brandstofdepot voor de Wehrmacht gebouwd . Tegen het einde van de zomer van 1943 was dit bijna voltooid. [1]
Om toezicht te houden op de oprichting en exploitatie van de nieuwe bouwfaciliteit, bereikten Albert Speer , Himmler en Karl Saur de oprichting van Mittelwerk GmbH [ de ] (de naam verwijst naar de locatie van de fabriek in Mitteldeutschland ). Het bestuur bestond uit Hans Kammler , die aan het hoofd stond van Amtsgruppe C bij het SS-Wirtschafts-Verwaltungshauptamt (WVHA) en twee van de bewapeningsmanagers van Speer, Karl Maria Hettlage [ de ] en Gerhard Degenkolb [ de ] , de voormalige gedetacheerd door Commerzbank.. Om de fabriek daadwerkelijk te runnen, werd Albin Sawatzki [ de ] aangesteld , die eerder de leiding had gehad over de productie van de " Tiger I " -tank bij Henschel . De operationele veiligheid van het project stond onder toezicht van SS-Oberstürmbannführer Helmut Bischoff , een voormalig Gestapo- ambtenaar en een medewerker van Kammler. Het oorspronkelijke contract voor Mittelwerk was voor 12.000 raketten, ter waarde van 750 miljoen Reichsmark voor een standaardprijs per eenheid, zodra de productie 5.000 eenheden bereikte, van 50.000 Reichsmark per raket. [3] : 622.768
Vooral voor Kammler werd dit een prestigeproject. [4]
Slechts tien dagen na de aanval op Peenemünde, op 28 augustus 1943, arriveerden de eerste 107 KZ-gevangenen uit Buchenwald met hun SS-bewakers op de Kohnstein. De officiële naam van het nieuwe subkamp van Buchenwald was Arbeitslager Dora . [4] Op 2 september volgden nog eens 1.223 Buchenwald-gevangenen en medio oktober kwamen arbeiders uit Peenemünde. [5] [6] In de maanden die volgden werden er vanuit Buchenwald bijna dagelijks veel meer gevangenen naar het gebied gebracht. Eind september was het aantal arbeiders gestegen tot meer dan 3.000, eind oktober tot 6.800 en tegen Kerstmis 1943 tot meer dan 10.500. Omdat er aanvankelijk geen hutten waren, werden de gevangenen ondergebracht in de tunnels - in speciaal daarvoor bestemde Schlafstollenmet vier niveaus met op elkaar gestapelde bedden. [4]
Er waren geen sanitaire voorzieningen behalve vaten die als latrines dienden. Gevangenen (de meesten van hen uit de Sovjet-Unie, Polen of Frankrijk) stierven door honger, dorst, kou en overwerk. Tijdens de eerste maanden was het meeste werk verricht met zware constructie en transport. Pas in januari 1944, toen de productie van de A4 / V-2 begon, werden de eerste gevangenen overgebracht naar het nieuwe bovengrondse kamp aan de zuidkant van de berg. Velen moesten tot mei 1944 in de tunnels slapen. [4]
In deze eerste maanden, van oktober 1943 tot maart 1944, stierven van de in totaal 17.500 dwangarbeiders bijna 2.900 in Dora. Nog eens 3.000 die ernstig ziek of stervend waren, werden naar de concentratiekampen Lublin-Majdanek en Bergen-Belsen gestuurd. Weinigen van hen hebben het overleefd. [4] Eind 1943 hadden de werkploegen van Dora "het hoogste sterftecijfer in het hele concentratiekampsysteem". [3] : 768
Eind 1943 was de productie begonnen. Op 10 december bezochten Albert Speer en zijn staf de tunnels, observeerden de verschrikkelijke omstandigheden en vonden ze bezaaid met lijken. Sommige medewerkers van Speer waren zo geschokt dat ze een extra verlofperiode moesten opnemen. Een week later schreef Speer aan Kammler, waarin hij hem feliciteerde met zijn succes "door de ondergrondse installatie (...) van zijn ruwe staat twee maanden geleden om te vormen tot een fabriek die zijn gelijke niet kent in Europa en die onovertroffen is, zelfs in vergelijking met Amerikaanse maatstaven. Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn waardering uit te spreken voor deze werkelijk unieke prestatie en om u ook in de toekomst te vragen de heer Degenkolb op deze geweldige manier te steunen. " [3] : 623
Gevangenen kwamen uit bijna alle landen van Europa, velen van hen waren om politieke redenen gearresteerd. Na mei 1944 werden ook joden naar Mittelbau gebracht. Met de ontbinding van het zogenaamde Zigeuner-Familienlager (zigeunerfamiliekamp) in Auschwitz-Birkenau , vervoerde de SS tussen april en augustus 1944 veel Roma en Sinti naar Mittelbau. [7]
De gevangenen waren onderworpen aan extreme wreedheden. Als gevolg hiervan liepen ze vaak verwondingen op, waaronder blijvende invaliditeit en misvorming, en de dood. Ernstige afranselingen waren routine, evenals opzettelijke uithongering, marteling en standrechtelijke executies . [8]
In totaal trokken tussen augustus 1943 en maart 1945 ongeveer 60.000 gevangenen door de kampen in Mittelbau. Het precieze aantal doden is niet vast te stellen. De SS-bestanden telden ongeveer 12.000 doden. Bovendien is in de kampen een onbekend aantal niet-geregistreerde gevangenen omgekomen of vermoord. Ongeveer 5.000 zieken en stervenden werden begin 1944 en in maart 1945 naar Lublin en Bergen-Belsen gestuurd. [9]
Van de doden zijn er ongeveer 350 opgehangen (waaronder 200 voor sabotage). [10] Het aantal executies nam aanzienlijk toe nadat het personeel uit Auschwitz arriveerde: in februari en maart 1945 hing de SS op sommige dagen 30, bij één gelegenheid zelfs 50 gevangenen op. [11]
Op 1 januari 1944 leverde het Mittelwerk zijn eerste drie raketten af, die allemaal ernstige productiefouten vertoonden. [3] : 623 De SS beschouwde de gevangenen die de tunnels in de herfst en winter van 1943/44 hadden uitgebreid als onbruikbaar voor feitelijk productiewerk, omdat ze ofwel te verzwakt waren of niet geschikt waren voor werkzaamheden aan de lopende band. Als gevolg hiervan werden nieuwe gevangenen uit andere concentratiekampen binnengebracht. Vanaf maart 1944 werden de anderen verplaatst naar nieuw gecreëerde subkampen in het gebied rond Nordhausen, waar ze werden gebruikt voor het graven van nieuwe tunnels of het werken op bovengrondse bouwplaatsen. [12]
Eind januari waren 56 raketten geproduceerd. In mei bedroeg de maandelijkse output 400 eenheden. Er waren nog steeds defecten, resulterend in lanceerplatform en explosies in de lucht. De output lag nog ver onder de doelstelling van 1.000 eenheden per maand. [3] : 623 Wernher von Braun bezocht de fabriek in Nordhausen op 25 januari 1944 en opnieuw op 6 mei 1944, [5] toen hij Walter Dornberger , Arthur Rudolph en Albin Sawatzki ontmoette en besprak de noodzaak om nog eens 1.800 geschoolde Franse arbeiders tot slaaf te maken. [6]
Op 8 september 1944 werd de eerste V-2 gebouwd in Mittelbau met succes gelanceerd in Londen. Die maand bereikte de productie 600 eenheden, een tempo dat werd aangehouden tot februari 1945. [3] : 624
Op 31 december 1943 was de bouw van het bovengrondse kamp, op minder dan een kilometer van de ingang van tunnel B, voldoende voltooid om de arbeiders in te trekken. [13] De ondergrondse gedetineerdenverblijven ( Schlafstollen of "slaaptunnels") werden in Mei 1944. [5]
Naast de belangrijkste kamp Dora, de huisvesting van een gemiddelde van 15.000 gevangenen, de belangrijkste subkampen waren Lager Ellrich [ de ] (opgericht 2 mei 1944, gemiddeld rond de 8.000 gevangenen), Lager Harzungen [ de ] (1 april 1944 4.000 gevangenen), Lager Rottleberode [ de ] (13 maart 1944, 1.000 gevangenen) en de SS-bouweenheden III en IV (in totaal ongeveer 3.000 gevangenen, verdeeld over verschillende kleine kampen langs een nieuw aangelegde spoorlijn tussen Nordhausen en Herzberg am Harz. Meer subkampen werden toegevoegd zodra Mittelbau officieel onafhankelijk was. In het voorjaar van 1945 bedroeg het aantal gevangenen meer dan 40.000 in ongeveer 40 kampen. [7]
Vanaf de lente / zomer 1944 werd het kamp het centrum van een eigen subkampensysteem. Oorspronkelijk maakten deze nog deel uit van het Buchenwald-systeem. Met de oprichting van de Jägerstab (Gevechtsstaf), geleid door Speer, als een instelling om toezicht te houden op een impuls voor de productie van gevechtsvliegtuigen en de verplaatsing van militaire productie onder de grond, moesten faciliteiten voor de productie van gevechtsvliegtuigen voor het Junkers- bedrijf worden gecreëerd rond Nordhausen - samen met de nodige infrastructuur. Bovendien, na de oprichting van de Geilenbergstab (genoemd naar Edmund Geilenberg), werd in de zomer van 1944 verzocht om meer ondergrondse constructie voor de Duitse petroleumindustrie. De vraag naar arbeiders voor deze projecten werd bevredigd met concentratiekampgevangenen, maar ook met buitenlandse dwangarbeiders, krijgsgevangenen en opgeroepen Duitsers. [7]
De SS-administratie scheidde Mittelbau-Dora eind september 1944 van Buchenwald en Dora werd het centrum ervan. In feite werd het nieuwe kamp officieel operationeel op 1 november 1944 met 32.471 gevangenen. [6] egen de tijd dat Dora in november 1944 operationeel werd [6], was de neergang van Mittelbau-Dora al begonnen. Nu de subkampen overvol waren en het weer kouder werd, verslechterden de omstandigheden in alle kampen en steeg het sterftecijfer aanzienlijk. Na een piek in maart 1944 op 750, was dit in de zomer gedaald tot 100 tot 150 per maand. Vanaf november trok het weer aan en in december 1944 bedroeg het officiële aantal 570, waarvan 500 stierven bij Lager Ellrich .
Eind 1944 begon de SS met de evacuatie van de gevangenen van Auschwitz en Gross-Rosen voor het oprukkende Rode Leger . Velen van hen werden naar de Mittelbau getransporteerd. In maart 1945 kwamen tot 16.000 gevangenen aan, onder wie vrouwen en kinderen. Hoewel velen stierven tijdens het transport, nam het aantal Joden in Mittelbau toe. Degenen die het overleefden, waren vaak extreem zwak of ziek. Opnieuw steeg het sterftecijfer: tussen januari en begin april 1945 stierven ongeveer 6.000 gevangenen, waarvan ongeveer 3.000 in de Boelcke- Kaserne (een voormalige Luftwaffe-kazerne) in Nordhausen, die na januari 1945 door de SS werd gebruikt als main Sterbelager (kamp voor de stervenden) voor het Mittelbau systeem. [14]Eveneens van januari tot april 1945 werden er minstens 1.700 V-2 en meer dan 6.000 V-1 raketten gebouwd. [15]
Samen met de gevangenen uit Auschwitz arriveerden enkele honderden SS-bewakers die zich bij de staf van Mittelbau voegden, waaronder Richard Baer , die Otto Förschner opvolgde als algemeen commandant van Mittelbau op 1 februari 1945. Baer verving het hoogste personeel door mensen uit Auschwitz. Franz Hössler werd commandant van de Häftlinglager Dora . Eduard Wirths werd de nieuwe Standortarzt . Max Sell [ de ] werd hoofd van de Arbeitseinsatz-Dienststelle die het gebruik van dwangarbeid coördineerde. Hans Schurz [ de ] werd hoofd van dePolitische Abteilung (het plaatselijke Gestapo- kantoor). [11] Op 3 en 4 april 1945 werd Nordhausen in twee golven aangevallen door enkele honderden Lancasters en Mosquitos van nrs. 1 en 8 Groups van het Royal Air Force Bomber Command. Ongeveer 75% van de stad werd verwoest, de middeleeuwse oude stad werd bijzonder hard getroffen. Van de 40.000 inwoners stierven ongeveer 8.800 mensen, 20.000 verloren hun huis. Onder de doden waren ook naar schatting 1.300 - 1.500 Mittelbau-gevangenen, die destijds in de Boelcke-Kaserne waren opgesloten . [6] [16] [17] [18]
Begin april 1945, toen de Amerikaanse troepen oprukten naar de Harz , besloot de SS de meeste kampen in Mittelbau te evacueren. Met grote haast en met veel wreedheid werden de gevangenen gedwongen aan boord van wagons te gaan. Verschillende treinen, elk met duizenden gevangenen, vertrokken tot en met 6 april het gebied naar Bergen-Belsen, Sachsenhausen en Ravensbrück . Anderen werden gedwongen door de heuvels van de Harz naar het noordoosten te lopen. Degenen die deze dodenmarsen niet konden bijhouden, werden standrechtelijk neergeschoten door de bewakers. [19]
De ergste gruweldaad vond plaats bij Gardelegen, bekend als het bloedbad van Gardelegen . Meer dan 1.000 gevangenen uit de subkampen Mittelbau en Neuengamme werden vermoord in een schuur die in brand was gestoken. Degenen die niet levend werden verbrand, werden neergeschoten door SS, Wehrmacht en mannen van de Volkssturm . [19]
Over het geheel genomen, hoewel er geen betrouwbare statistieken over het aantal doden bij deze transporten bestaan, wordt het aantal gedode gevangenen op 8.000 geschat. [19]
Omdat de meeste kampen van het Mittelbau-systeem volledig werden geëvacueerd, waren er niet veel gevangenen meer om door de geallieerden te worden bevrijd. Slechts enkele kleine subkampen, voornamelijk met Italiaanse krijgsgevangenen, werden niet geëvacueerd. [ verduidelijk ] De SS liet ook enkele honderden zieke gevangenen achter in Dora en in de Boelcke-Kaserne . Ze werden vrijgelaten toen Amerikaanse troepen (bestaande uit de 3rd Armored Division , de 104th Infantry Division en de 9th Infantry Division ) op 11 april 1945 Nordhausen bereikten. Ook waren er ongeveer 1.300 omgekomen gevangenen in de kazerne. [9] [20]
Oorlogscorrespondenten maakten foto's en filmpjes van de doden en stervende gevangenen in Dora. Net als de documentatie van nazi-wreedheden in Bergen-Belsen, werden deze over de hele wereld gepubliceerd en werden ze enkele van de bekendste getuigenissen van nazi-misdaden. [20]
De meeste gevangenen die de transporten overleefden, werden half april vrijgelaten in Bergen-Belsen of in andere kampen. Sommigen bleven echter tot begin mei gevangen en werden in Mecklenburg of Oostenrijk vrijgelaten. [20]
In totaal schatten zelfs conservatieve schattingen het aantal mensen dat het niet overleefde om naar Mittelbau-Dora te worden gestuurd op meer dan 20.000. Zo heeft ongeveer een op de drie van degenen die hier vastzaten het niet overleefd. [9]
De Merseburger toverspreuken
zijn twee middeleeuwse toverspreuken. Het zijn de enige bewaard gebleven voorbeelden van Continentaal-Germaanse polytheïstische geloofsbeleving in het Oudhoogduits.
De spreuken zijn genoemd naar de plaats waar ze bewaard zijn gebleven, de Duitse stad Merseburg. Daar werden ze in 1841 door Georg Waitz in de bibliotheek van het Domkapittel ontdekt. Ze staan in een uit Fulda stammend theologisch manuscript uit de 9e/10e eeuw. Ze werden in 1842 voor het eerst gepubliceerd door Jacob Grimm.
De spreuken werden in de 10e eeuw door een geestelijke, wellicht nog in de abdij van Fulda, op een leeg gebleven pagina van een Latijns sacramentarium geschreven. De spreuken zijn geschreven in Karolingische minuskels. Het manuscript bevindt zich in de Domstiftsbibliotheek van Merseburg (Cod. 136 p. 85a). Onder de twee spreuken staat nog een kort Latijns christelijk gebed in een ander handschrift.
Het unieke aan de Merseburger toverspreuken is dat ze hun voorchristelijke oorsprong nog zeer puur weergeven.
Beide spreuken hebben een tweeledige opzet. Na een vertellende inleiding (historiale) die een vroegere gebeurtenis beschrijft volgt de eigenlijke magische bezwering (incantatio). Deze heeft de vorm van een betovering door middel van analogie: (Zoals ooit... zo moet ook nu...). Qua vorm van de versregels zijn de spreuken een overgangswerk – de langverzen vertonen deels stafrijm en deels al eindrijm, dat in de christelijke dichtkunst van de 9e eeuw werd ontwikkeld.
De gebroeders Grimm beschreven de vondst van de spreuken als volgt: "Gelegen tussen Leipzig, Halle, Jena is de welvoorziene bibliotheek van het Domkapittel te Merseburg vaak door geleerden bezocht en benut. Allen zijn aan een codex voorbijgegaan, die hun, wanneer ze hem nader ter hand namen, slechts bekende kerkelijke stukken scheen op te leveren, nu echter, om zijn hele inhoud gewaardeerd, een kleinood zal vormen, waar de meest beroemde bibliotheken niets naast kunnen zetten...".
Vervolgens werden de toverspreuken door de gebroeders Grimm uitgegeven in hun "Über zwei entdeckte Gedichte aus der Zeit des deutschen Heidenthums" (1842). De eerste Merseburger toverspreuk is een verlossingsspreuk. Hij beschrijft hoe een aantal Idisen op het slagveld gevangen krijgers van hun boeien bevrijdt. De eigenlijke magische spreuk wordt gevormd door de laatste zin met "Ontspring de hechtenisbanden, ontloop de vijanden." die de strijders bevrijden moet. Het is niet bekend wie de Idisen zijn, men interpreteert ze vaak als Walkure-achtige vrouwen. Of wellicht zijn de „idisi“ gelijk aan de Disen, godinnen uit de Noordse mythologie, een soort vruchtbaarheidsgodinnen. Daarnaast is een profane betekenis van idisi als edelvrouwen niet uitgesloten; op deze manier gebruikt de dichter van de Oudsaksische Heliand dit woord bijvoorbeeld in een christelijke context. Andere interpretaties zien hen als vrouwen met toverkracht of zelfs als het tegendeel van de Walkuren. Interpretatie
Eens (vgl. "ereis") gingen de Idisen zitten
gingen zitten hier en daar.
sommigen hechtten hechtenis (= bonden vast),
sommigen hielden het leger (vgl. "heir") op,
sommigen plukten
rond ketenen.
Ontspring de hechtenisbanden,
ontloop de vijanden.
De tweede Merseburger toverspreuk gaat over de genezing van een paard door middel van een spreuk.
Het eerste epische deel wordt verschillend geïnterpreteerd afhankelijk van hoe men Phol en Balder/balder leest: enerzijds zien sommigen Phol en Balder beide als eigennamen en als twee verschillende namen voor dezelfde persoon en lezen dat Balders paard gewond raakt. Anderen zien Phol als de naam van het paard van Wodan en balder als een ander woord voor "god" en menen dat Wodans paard verwond raakt. Duidelijk is in elk geval dat op weg naar het bos (zi holza) de voet van een paard gewond raakt. Hierop heffen verscheidene personen een zang aan om de wond te genezen.
Men is het eens over de identificatie van „Uuôdan“ met Wodan en „Frîia“ met Frige, de vrouw van Wodan. Bij de andere namen, Sinhtgund (door Grimm abusievelijk als Sinthgunt gepubliceerd), Sunna/sunna, Volla/volla is het niet eens duidelijk of dit namen van goden zijn, omdat er voor hun vertaling verschillende interpretaties bestaan. Sunna en Volla worden wel gerelateerd aan de Noordse godinnen Sunna en Fulla.
Phol en Wodan
reden naar het bos.
Toen raakte de voet van het veulen van Balder/de god
gewond.
Toen zong Sinhtgunt tot hem (nl. de voet),
Sunna haar zuster;
Toen zong Frija tot hem,
Volla haar zuster;
Toen zong Wodan tot hem,
zoals hij goed kon.
Als botkwetsuur,
als bloedkwetsuur,
als ledemaatkwetsuur:
bot tot bot,
bloed tot bloed,
lid tot ledematen:
als gelijmd laten ze zijn.
Leipzig
is een kreisfreie Stadt in Duitsland gelegen aan de Pleiße. De stad telt 587.857 inwoners (31 december 2018)[1] op een oppervlakte van 297,36 km². Het is na Berlijn de grootste stad van de nieuwe Duitse deelstaten (de voormalige DDR) en de 10e stad van het huidige Duitsland. Van 1949-1990 maakte Leipzig deel uit van het communistische Oost-Duitsland.
Leipzig ligt in het centrum van de Leipziger laagvlakte, het zuidelijkste deel van de Noord-Duitse laagvlakte, en aan de samenloop van de Weiße Elster, Pleiße en Parthe. De rivieren hebben in het stadsgebied vele vertakkingen en vormen daarmee de zogenoemde Leipziger Gewässerknoten. De omgeving van Leipzig is bosarm. In de twintigste eeuw vond er in het gebied een omvangrijke bruinkoolwinning plaats, waardoor er tegenwoordig talrijke meren te vinden zijn.
De stad heeft een omtrek van 128,7 kilometer en een doorsnede in noord-zuidelijke richting van 23,4 km. In oost-westelijke richting bedraagt de doorsnede 21,3 km. In het noorden grenst Leipzig aan de Landkreis Nordsachsen en in het zuiden aan de Landkreis Leipzig. De dichtstbijzijnde grote steden zijn Halle op ongeveer 30 km. ten noordwesten, Maagdenburg op ongeveer 100 km. ten noordnoordwesten, Dresden op circa 100 km. ten zuidoosten, Chemnitz op ongeveer 70 km. zuidzuidoostelijk, Jena op ongeveer 70 km. ten zuidoosten en Erfurt op 100 km. westzuidwestelijk van de stad.
Het hoogteverschil in het stadsgebied bedraagt ongeveer 60 meter. De hogergelegen delen van Leipzig liggen in het zuidoosten en de lagere delen in het noordwesten. Het laagste punt op 97 meter NN bevindt zich in Gundorf aan de Neue Luppe, een zijkanaal van de Weiße Elster. De 159 meter hoge Monarchenhügel en de 163 meter hoge Galgenberg zijn de hoogste natuurlijke punten van de stad.
De stad werd voor het eerst als burcht genoemd in 1015. Als stichtingsdatum geldt het jaar 1165, toen de stad stadsrechten en marktrecht kreeg. Het is vanouds een belangrijke handelsstad. Na de stichting van de universiteit in 1409 werd de stad een centrum van de boekdrukkunst.
De naam Leipzig is afkomstig van het Sorbische Lipsk, wat lindenoord betekent. De Sorben spreken ook vandaag nog van Lipsk, en niet van Leipzig. Ook veel Polen en Tsjechen gebruiken deze naam nog.
In 1212 is door markgraaf Diederik van Meißen een Augustijner klooster, dat naar Sint-Thomas genoemd werd, gesticht. Omdat dit gepaard ging met onteigeningen, kwamen de burgers van Leipzig in opstand. In 1217 werd er een compromis gesloten.
In 1813 vond bij Leipzig de Volkerenslag plaats, waarbij Napoleon werd verslagen door een gecombineerd leger van onder meer Rusland, Oostenrijk en Pruisen. Een eeuw later, in 1913, werd ter gelegenheid van deze slag het 91 meter hoge Völkerschlachtdenkmal opgericht.
De eerste lange-afstandsspoorbaan in Duitsland liep tussen Leipzig en Dresden. Door de industrialisatie in de negentiende eeuw groeide Leipzig sterk. Het hoogste inwoneraantal van 750.000 had Leipzig rond de Tweede Wereldoorlog; het was toen qua grootte de vijfde stad van Duitsland. Na de Tweede Wereldoorlog namen het inwoneraantal en het belang van Leipzig af. Leipzig had anno december 2013 587.857 inwoners.[1]
Op 4 december 1943 werd de stad door de geallieerden gebombardeerd. Bij dit bombardement werd de beroemde Paulijnse Kerk slechts weinig beschadigd. De SED besloot echter, na de oorlog aan de macht gekomen - op aandringen van partijsecretaris Walter Ulbricht (die na een bezoek aan de Opera geen kerkgebouw wilde zien) - deze universiteitskerk op te blazen. Dit gebeurde in 1968 terwijl enkele honderden burgers op het plein in stilte demonstreerden.
Leipzig werd in het najaar van 1989 het nationale symbool van verzet tegen het communistische SED-regime. De zogeheten Montagsdemonstrationen werden een begrip. Op 4 september gingen voor het eerst enkele honderden burgers de straat op, op 25 september waren het er al 5 000 en op 2 oktober 25 000. Cruciaal voor Leipzig en de hele DDR werd de betoging op 9 oktober toen 70 000 mensen de straat opgingen roepend Wir sind das Volk en 8000 man politie en leger klaarstonden om met geweld in te grijpen. Door moedig optreden van een zestal kopstukken van de stad onder wie dirigent Kurt Masur en twee partijbonzen van de lokale SED werd een bloedbad voorkomen. Op 23 oktober demonstreerden 250 000, op 30 oktober 300 000 mensen voor democratie en vrijheid. De grootste betoging in Leipzig was die op 6 november met 500 000 demonstranten. Drie dagen later viel de Muur in Berlijn, hetgeen het einde van de DDR inluidde. Al in de jaren tachtig bezochten burgers de Nicolaaskerk voor de gebedsdiensten op maandagavond.
Leipzig is ook een belangrijk centrum voor uitgeverijen en de daaraan verwante industrie. Ook een afdeling van de Nationale Bibliotheek van Duitsland is in Leipzig gevestigd. Met de bouw van een nieuw beursterrein hoopt de Leipziger Messe weer aan belang te herwinnen. De stad is ook bekend doordat Wilhelm Wundt er een laboratorium vestigde, waar met behulp van instrumenten die oorspronkelijk voor de fysica bedoeld waren, onderzoeken werden gedaan naar psychologische fenomenen. Dit was na Harvard de eerste plaats waar dergelijk onderzoek werd uitgevoerd. De stad Leipzig lag op het kruispunt van twee uit de Romeinse tijd daterende handelswegen: de Via Regia (van Parijs uiteindelijk naar Nowgorod in Rusland) en de Via Imperii (van Rome uiteindelijk naar Bergen in Noorwegen). Dit was zeer gunstig voor de handel. Er bestaat een document dat uit de 12e eeuw dateert dat bevestigt dat er "jaarmarkten in Lipz" plaatsvonden. Als geboorteoorkonde voor stad en Messe geldt "der Stadtbrief" van Markgraaf Otto de Rijke. Historici dateren deze brief tussen 1156 en 1170 [4].
Musea
- Bach-Museum, met in hetzelfde pand het Bach-Archiv
- Mendelssohn-Haus
- Grieg-Begegnungsstätte
- Deutsche Buch- und Schriftmuseum, Duits Boekdrukkunstmuseum
- Egyptisch museum
- Grassimuseum
- Museum der bildenden Künste
- Muziekinstrumentenmuseum
- Stadsgeschiedkundig Museum Leipzig
Luther
Luther was een tegenstander van het celibaat. Hij schreef 'God heeft niet voor niets twee soorten mensen gemaakt.' Zijn standpunt zorgde ervoor dat duizenden monniken en nonnen hun klooster verlieten. Ook in dit nonnenklooster van de cisterciënzers deed Luthers standpunt de ronde. In 1523 hielp hij zelf twaalf nonnen ontsnappen uit het klooster. Eén van hen was de 24-jarige Katharina von Bora, die al sinds haar zesde in een klooster woonde. Een jaar later had Luther voor elke non een geschikte man gevonden, behalve voor Katharina. 'Het is een pittige tante en ze is trots en hoogmoedig. Ik zou niet weten welke duivel haar zou willen.' Onder meer omdat het zijn ouders blij zou maken, trouwde hij op 13 juni 1525 met Katharina. Luther wilde met het huwelijk vooral een voorbeeld stellen, maar uit zijn brieven blijkt dat hij wel degelijk van 'zijn Käthe' hield. In acht jaar kregen ze samen zes kinderen.
Het Nimbschenklooster (Marienthron) is een voormalige cisterciënzerabdij , gelegen direct ten zuiden van Grimma in Saksen aan de Mulde (1243–1536 / 42).
In 1243 richtte de Wettin markgraaf Hendrik de Illustere (1221-1288) waarschijnlijk op Torgau de nonnen convent Marienthron als Seelstiftung zijn onlangs overleden vrouw Constantia van Oostenrijk . Het klooster kreeg een uitgebreide initiële uitrusting: onroerend goed, de twee parochies Altbelgern en Weßnig en de Torgau-kerk, enz. een. van het landgoed Wettin, dat in 1119 ooit bestemd was voor het Benedictijnenklooster Reinhardsbrunn .
Naast de materiële zekerheid slaagde de markgraaf erin het klooster in de wet te verankeren. Dit gebeurde door opname in de cisterciënzerorde (1244), waarbij het mannenklooster cisterciënzerabdij Pforta werd aangewezen als moederklooster voor de nonnen . De monniken van deze abdij zouden in de volgende eeuwen biechtvader worden van de Marienthron-nonnen, de abten van Pforta kregen het recht om de vrouwenabdij te bezoeken , en ze waren ook verantwoordelijk voor pastorale zorg en ondersteuning bij economische kwesties. In 1250 ontvingen de nonnen de privilegiumcommune van de cisterciënzerorde van paus Innocentius IV (1243-1254) , maar de nonnen kregen geen vrijstellingdoor de diocesane bisschop van Merseburg. Dit is bijv. B. is te vinden in een document van de bisschop uit 1279, waarin het lidmaatschap van de Mariale troon tot de cisterciënzerorde werd bevestigd, echter onder voorbehoud van de bisschoppelijke rechten.
Het nonnenklooster is twee keer verhuisd. Rond 1250 vestigde het heiligdom zich in de stad Grimma, de Wettin-stichting vanaf het begin van de 13e eeuw, en werd daar uitgerust met de parochie en het ziekenhuis. De ziekenhuisgebouwen werden waarschijnlijk gebruikt door de nonnen om te blijven en werden tussen 1250 en 1270 herbouwd en uitgebreid. Zelfs vóór 1291 trokken de cisterciënzers naar een nieuw gebouwd klooster in de buurt van Nimbschen en versterkten zo de positie van hun markgraviale landheren uit Wettin in dit gebied.
In de late middeleeuwen, de Zisterze Nimbschen eigendom extensieve bedrijven aan de Elbe en Mulde, maar de oprichting van de monastieke manor had gestagneerd sinds de 14e eeuw, en financiële problemen werd duidelijk tegen het einde van de 15e eeuw. De Wettins als Saksische keurvorsten en vorsten en de abten van Pforta probeerden te hervormen, wat alleen lukte voor zover de gemeenschap van nonnen in de jaren 1520 economisch gezond was ondanks uitgebreide renovatiewerkzaamheden aan de kloostergebouwen aan het begin van de 16e eeuw.
Het religieuze en spirituele leven van de nonnen bleef echter niet onaangetast door de hervormingen. Dit is de enige manier om de penetratie van Reformatie-ideeën in Nimbschen te verklaren. De vlucht van negen nonnen uit de abdij in 1523, waaronder Katharina von Bora , de latere vrouw van Maarten Luther , en Magdalena von Staupitz , is een van de bekende gebeurtenissen uit de laatste fase van de kloostergemeenschap. Van de 40 vrouwen bleven er negen nonnen in het klooster achter toen Margaretha (II.) (1509–1536), de laatste abdis van de Mariale troon, stierf. Het klooster als spiritueel instituut werd toen opgeheven (1536), de zaak werd voortgezet door de kloosterbeheerder tot de keurvorst in 1542Johann Friedrich von Sachsen (1525–1554) pachtte het kloosterbezit.
Tussen 1550 en 1948 het klooster Nimbschen behoorde - evenals de Klosterbuch - als Landesschulgut eigendom van de Prince's School in Grimma , [1] Het bebouwen van de lease-opbrengsten werden gefinancierd op de school voor hoogbegaafde leerlingen uit alle sociale klassen.
De Albrechtsburg
is een laatgotische en vroege renaissancekasteel gebouwd van 1471 tot ongeveer 1495. Het is gelegen in het stadscentrum van Meissen in de Duitse deelstaat Saksen . Het is gelegen op een heuvel boven de rivier de Elbe , grenzend aan de kathedraal van Meissen .
In 929 onderwierp koning Hendrik I van Duitsland de Slavische Glomacze- stam bij het beleg van Gana en bouwde een fort in hun nederzettingsgebied, gelegen op een rots hoog boven de rivier de Elbe . [1] Dit kasteel, genaamd Misnia naar een nabijgelegen kreek, werd de kern van de stad en vanaf 965 de residentie van de markgraven van Meissen , die in 1423 het keurvorstendom Saksen verwierven .
In 1423 werd Frederick I benoemd tot keurvorst van Saksen. Zijn kleinzonen, Ernst en Albrecht , regeerden samen over Saksen en Thüringen van 1464 tot 1485 en gaven de bouwmeester Arnold von Westfalen in 1471 de opdracht om het eerste Duitse paleis te bouwen op de plaats van het oude markgraafelijke kasteel.
Kasteel Albrechtsburg werd nooit echt een centrum van het hof van Wettin. Terwijl de bouw nog gaande was, kwamen de bouwers in 1485 tot een verdeling van hun grondgebied. De gezamenlijke regering van de twee broers werd opgeheven en het land werd in twee delen verdeeld. Albrecht ontving in wezen de markgraafschap Meissen met het nieuw gebouwde kasteel en het latere Thüringer district, zijn broer Ernst de resterende Thüringer gebieden en het hertogdom Saksen met Wittenberg, waaraan de kiezers gebonden waren. Tussen 1495 en 1500 werden de bouwwerkzaamheden tijdens de binnenafwerking in de bovenste noordelijke delen. Het was pas in 1521 dat de zoon van hertog Albrecht, hertog Georg (1500-1539), deze gebieden werden voltooid door Jakob Heilmann. Uit deze periode is het lusribgewelf in de stijl van Benedikt Ried, die in Praag werkte, op de eerste verdieping van het noordoostelijke gebouw en een open haard in de kamer erboven. In die tijd kreeg de beeldhouwer Christoph Walther I ook de opdracht om figuratieve reliëfs te maken voor de balustrades van de Great Staircase Tower, waarvan de frames typische vroegeRenaissance vormen.
Het kasteel werd in 1676 "Albrechtsburg" gedoopt naar een van de eerste heren. Maar het was Albrechts zoon, Georg de Baard , die voor het eerst het kasteel van Albrechtsburg als zijn woonplaats in bezit nam. Tijdens de Dertigjarige Oorlog werd het kasteel zwaar beschadigd. Sindsdien heeft het leeg gestaan.
Pas in het begin van de 18e eeuw kreeg kasteel Albrechtsburg weer meer aandacht, dankzij Augustus II de Sterke , toen hij in 1710 de porseleinfabriek Meissen in het kasteel liet opzetten. Twee jaar eerder Johann Friedrich Böttger en Ehrenfried Walther von Tschirnhaus had Europees porselein uitgevonden. In eerste instantie was Dresden bedoeld als fabriek, maar Augustus de Sterke koos voor het lege kasteel, geïsoleerd vanwege de ligging, omdat het geheim van de porseleinproductie nergens anders zo zeker zou zijn geweest. Op 6 juni 1710, de porseleinfabriek begon zijn operaties in het voormalige prinselijke residentie, dat was om het "witte goud" wereldberoemd maken.
In het midden van de 19e eeuw werd de fabriek verplaatst naar het nieuw gebouwde fabrieksgebouw en stond het kasteel weer leeg. Tussen 1864 en 1870 werden de oude fabrieksgebouwen verwijderd en werd het kasteel architectonisch herbouwd. Het ontbrekende meubilair werd vervangen door uitgebreide schilderijen aan de laatgotische muren. De latere bekende kunstenaar Alexander Linnemann van Frankfurt was ook actief in dit proces, bijvoorbeeld bij het ontwerpen van de nieuwe deuren. Aan het einde van de 19e eeuw werd kasteel Albrechtsburg ook toegankelijk gemaakt voor het publiek en verrukt nog steeds veel bezoekers uit binnen- en buitenland.
Het voormalige kieskasteel verheft zich boven een haakvormig grondplan op een rotsplateau dat steil afloopt naar de Elbe ten noorden van de kathedraal van Meissen . Alle verdiepingen zijn gewelfd, een grote bijzonderheid van de Duitse paleis bouw, die een enorme financiële en design inspanning die nodig is. De hoge onderbouw van het kerngebouw wordt gevolgd door een lage begane grond en twee hoofdverdiepingen openen met ongebruikelijk grote zogenaamde gordijnboogvensters. Een andere verdieping, die ook door de adel werd gebruikt, bevindt zich al in de dakzone en wordt verlicht door de ramen van de Luzernrij .
Het torenachtige karakter van het kasteel van Meissen, dat van alle kanten nog steeds zo opvallend is, is waarschijnlijk een goed berekend beeld van politieke betekenis. Kasteel Albrechtsburg zou niet alleen een woonpaleis worden dat bijzonder comfortabel was om in te wonen, maar ook een onmiskenbaar teken van de steeds sterker wordende territoriale heerschappij van de Wettins, die aan keizerlijk, administratief en economisch belang won. Voor dit doel werd van Arnold von Westfalen waarschijnlijk verwacht dat hij een nieuwe architectuurtaal zou formuleren.
Hoewel de architectonische versiering tot de laatgotische periode behoort, leidt de structuur van de bouwvormen al tot de cultuur van de Europese Renaissance. Het grondplan van kasteel Albrechtsburg, dat al in de vorm van een toren was geproportioneerd, was opgedeeld in afzonderlijke torenfiguren; alle stroken van de gevel hebben de neiging om rechtopstaand rechthoekig van formaat te zijn; in de werking van licht en schaduw presenteert het kerngebouw zich als een kristal met een meervoudig gevouwen oppervlak. Afgezien van de Trappentorenaan de hofzijde ontwikkelt zich echter slechts één gebouw, opgesteld in de centrale zone aan de Elbe-zijde, tot een echte toren; alle andere gebouwen zijn weer met elkaar verbonden door het machtige dak. In de dakzone vormen de lucarnes, hoog rechthoekige dakkapellen die op de dakrandlijn rusten, een krans van torenfiguren die het gebouw omringen. De lucarn in zijn typische vormgeving als raam-erker is afkomstig uit Frankrijk, maar werd slechts in enkele gevallen (bv. In de kastelen van Baugé en Le Rivau) rond 1470 op zo'n systematische en consistente manier gebruikt.
Een andere belangrijke aanpassing van de Franse bouwcultuur in Meissen was het gebruik van de torenhoge trappentoren, zoals die in 1365 als type was geformuleerd met de - later afgebroken - Grote Wenteltrap op de binnenplaats van het Louvre.. De grote hoofdtrap naar het zuiden, die toegang biedt tot de bovenste verdiepingen die voor statige doeleinden worden gebruikt, is een meesterwerk van steenhouwerij met ingewikkeld gebogen treden die rond een open oog in het midden slingeren. De ramen stonden oorspronkelijk open en lieten een verscheidenheid aan uitzichten toe tussen degenen die op de trap liepen en toeschouwers op de binnenplaats. De algemene vorm van de galerij voor de Trappentoren van Meissen en het aangrenzende deel van de gevel heeft echter geen direct Frans model. Op de binnenplaatsgevel in de hoek tussen de noord- en oostvleugel bevindt zich ook een kleinere trappentoren.
In kasteel Albrechtsburg moest de bouwmeester een zeer complex ruimtelijk programma uitvoeren. [2]
Grote delen van de eerste verdieping worden ingenomen door twee grote hallen. Beide hebben aan meerdere zijden royale ramen, hebben twee beuken en zijn gewelfd zoals de andere kamers op de vloer. De centraal gelegen hal waar de hoofdingang van de Grote Traptoren naartoe leidt, was de grote danszaal van het paleis, die af en toe werd gebruikt. Het was niet verwarmbaar en vervulde in het dagelijks leven de functie van een communicatieruimte tussen de omliggende trappenhuizen en kamers, waaronder een kapel.
De Noordzaal daarentegen was de feestzaal (Hofstube), verwarmd door een grote tegelkachel die vroeger in de noordoostelijke hoek was geplaatst, waarin het hele mannelijke hofgezin, inclusief de prinsen, twee keer per dag bijeen zou komen voor de hoofdmaaltijden. . Tussen de twee kamers bevindt zich boven de tussendeur een muzikantengalerij, die naar behoefte beide kamers zou kunnen bedienen.
Rondom deze twee grote kamers zijn drie zelfstandige appartementen gegroepeerd als woon- en kantoorruimtes, elk bestaande uit een ovenverwarmde salon als hoofdkamer en een of meer ondergeschikte kamers als slaap- en opslagruimtes. Het meest uitgebreide architectonische ontwerp is dat van de flat die grenst aan de feestzaal (Hofstube) in het noordoosten. De salon en de onverwarmde bedkamer erboven, die rechtstreeks bereikbaar is via een wandtrap, nemen het gebouw op dat 45 graden gedraaid is ten opzichte van de hoofdraamlijn en stijgt als een toren met drie vrijstaande zijden boven de Elbe vallei. Boven de ingewikkelde en kostbare onderbouw van de kelderverdiepingen heeft de architect hier kamers gecreëerd die een panoramisch uitzicht naar drie zijden mogelijk maken.
Het architectonisch geënsceneerde panoramische uitzicht zelf werd in die tijd al gewaardeerd in de paleisbouw in heel Europa. De multi-view "waaierweergave" in Meissen verschilt echter fundamenteel van de viewgidsen die destijds gebruikelijk waren in Frankrijk of Italië, waar de optische verwijzing naar de omgeving bijna altijd werd geformuleerd in de vorm van een gericht uniform beeld. In de daaropvolgende periode zouden dergelijke ruimtelijke formaties een kenmerkend kenmerk worden van uitgebreide Midden-Europese paleisconstructies in onder meer Wittenberg, Torgau, Neuburg ad Donau of Heidelberg. Het grote noordoostelijke appartement was oorspronkelijk waarschijnlijk bedoeld voor hoge gasten, maar in de loop van de 16e eeuw trokken de vorsten zich daar tijdens de hoofdmaaltijden terug aan een aparte tafel. Op het moment van opbouw afscheiding van de totale maaltijd was alleen gebruikelijk voor de vrouwelijke leden van de rechtbank, de zogenaamde Frauenzimmer. De bouwmeester ontwierp voor hen ook een kamer met drie raamfronten, maar dan op de eerste verdieping, waar deze groep mensen enigszins afgescheiden was van de hoofse activiteiten.
Op de tweede verdieping werd, naast de Frauenzimmertafelstube en twee andere kleinere appartementen aan de zuidkant, het driekamerappartement van de keurvorst ingericht als centrum tussen de Elbe en de binnenplaats. Naast de salon met ramen aan twee kanten als de hoofdontvangstruimte en de meer intieme slaapkamer aan de andere kant, zou de keurvorst een kleine aangrenzende kamer aan de dalzijde hebben. De typologische modellen voor een dergelijke retraitezaal zijn de "estudes" of "cabinets" in Franse kastelen, of de studioli die door Italiaanse humanisten worden gepropageerd. Een beroemd Italiaans exemplaar, bijna gelijktijdig, werd tussen 1472 en 1476 geïnstalleerd in het hertogelijk paleis van Urbino. De kleine kamer van het keurvorstappartement in Meissen is architectonisch ontworpen als een echt pronkstuk en biedt meerdere uitzichten over de Elbe-vallei in verschillende richtingen. Door zijn positie weg van de drukte van de binnenplaats van het paleis, komt het precies overeen met het advies van de invloedrijke Renaissance-theoreticus Leon Battista Alberti (1404-1472) voor de bouw van dergelijke kamers.
De plattegrond van de tweede verdieping wordt op essentiële punten herhaald op de derde verdieping erboven in de Luzernzone. Hier kan men aannemen dat de flat van de Electrice met een interne trap naar de kamers van haar entourage een verdieping hoger in het dak ligt.
De buitengewoon complexe bouwtaak van kasteel Albrechtsburg vereiste de oprichting en voortdurende werking van een grote werkplaats, die onder meester Arnold en zijn naaste studenten een centrum van architectonische ontwikkeling en educatie werd met een bovenregionale uitstraling, zoals voorheen alleen kenmerkend was voor de grote kerk. het bouwen van lodges. Het cellengewelf dat zich in het kasteel van Albrechtsburg ontwikkelde en de gordijnachtige afwerkingen van de hoofdramen werden over een groot gebied gekopieerd; in sommige gevallen werden de vormen die aanvankelijk voor het profane gebied waren gemaakt, later zelfs in heilige gebouwen geïntroduceerd.
Hier wordt een omkering van het traditionele artistieke verloop aangegeven, zoals dat in de loop van de 16e eeuw steeds duidelijker werd. In 1471 kreeg Arnold von Westfalen ook het nieuw opgerichte ambt van soevereine bouwmeester, zodat hij als voormalig vertegenwoordiger van het moderne beroep van hofkunstenaar zijn invloed kon doen gelden onder het dak van de vroegmoderne territoriale staat. dat vormde.
Dresden
( / d r ɛ z d ən / , Duits: [dʁeːsdn̩] ( luister ) ; Bovenste en Nedersorbisch : Drježdźany ) is de hoofdstad van de Duitse staat van Saksen en de tweede grootste stad na Leipzig . Het is de 12de grootste stad van Duitsland, de vierde grootste per gebied (na slechts Berlijn , Hamburg en Keulen ), en de derde meest bevolkte stad in het gebied van de voormaligeOost-Duitsland , volgt alleen ( Oost- ) Berlijn en Leipzig. Het stedelijk gebied van Dresden omvat de steden Freital , Pirna , Radebeul , Meissen en Coswig en heeft ongeveer 790.000 inwoners. [2] Het grootstedelijk gebied van Dresden heeft ongeveer 1,34 miljoen inwoners. [1]
Dresden is na Hamburg de grootste stad aan de rivier de Elbe . [a] Het grootste deel van de stadsbevolking woont in de Elbe-vallei , maar een groot, zij het zeer dunbevolkt gebied van de stad ten oosten van de Elbe ligt in de West Lausitz-heuvels en hooglanden (het meest westelijke deel van de Sudeten ) en dus in Lausitz , terwijl veel stadsdelen ten westen van de Elbe in het voorland van het Ertsgebergte liggen , evenals in de valleien van de rivieren die daar opstijgen en door Dresden stromen, waarvan de langste de Weißeritz en de Lockwitzbach zijn .
De naam van de stad en de namen van de meeste van haar stadsdelen en rivieren zijn van Slavische oorsprong. Dresden is de op een na grootste stad in het Thüringer - Nedersaksische dialectgebied, na Leipzig alleen. Het Sorbische taalgebied begint ten oosten van de stad, in Lausitz.
Dresden heeft een lange geschiedenis als hoofdstad en koninklijke residentie van de keurvorsten en koningen van Saksen , die de stad eeuwenlang van culturele en artistieke pracht voorzagen, en ooit door personele unie de familiezetel van Poolse vorsten was . De stad stond bekend als de Jewel Box vanwege het barokke en rococo stadscentrum. Bij het controversiële Amerikaanse en Britse bombardement op Dresden in de Tweede Wereldoorlog tegen het einde van de oorlog kwamen ongeveer 25.000 mensen om, onder wie velen burgers, en werd het hele stadscentrum verwoest. Na de oorlog hebben restauratiewerken bijgedragen aan de wederopbouw van delen van de historische binnenstad.
Sinds de Duitse hereniging in 1990 is Dresden opnieuw een cultureel, educatief en politiek centrum van Duitsland en Europa geworden. De Technische Universiteit van Dresden is een van de 10 grootste universiteiten in Duitsland en maakt deel uit van het German Universities Excellence Initiative . De economie van Dresden en zijn agglomeratie is een van de meest dynamische in Duitsland en staat op de eerste plaats in Saksen. [4] Het wordt gedomineerd door high-tech branches , vaak "Silicon Saxony" genoemd. Volgens het Hamburgische Weltwirtschaftsinstitut (HWWI) en Berenberg Bank had Dresden in 2019 de zevende beste vooruitzichten voor de toekomst van alle steden in Duitsland. [5]
Dresden is een van de meest bezochte steden van Duitsland met 4,7 miljoen overnachtingen per jaar. [6] [7] Het meest prominente gebouw is de Frauenkirche aan de Neumarkt . Gebouwd in de 18e eeuw, werd de kerk verwoest tijdens de Tweede Wereldoorlog. De overgebleven ruïnes bleven 50 jaar staan als oorlogsmonument, voordat ze tussen 1994 en 2005 werden herbouwd. Andere beroemde bezienswaardigheden zijn de Zwinger , de Semperoper en het kasteel van Dresden . Bovendien herbergt de stad de beroemde Dresden State Art Collections , afkomstig uit de collecties van de Saksische kiezers in de 16e eeuw. De Striezelmarkt van Dresdenis een van de grootste kerstmarkten in Duitsland en wordt beschouwd als de eerste echte kerstmarkt ter wereld. [8] Nabijgelegen bezienswaardigheden zijn onder meer het Nationale Park van Saksisch Zwitserland , het Ertsgebergte en het platteland rond de Elbe-vallei en het kasteel Moritzburg .
Děčín
( Tsjechische uitspraak: [ˈɟɛtʃiːn] ; Duits : Tetschen , 1942–45: Tetschen – Bodenbach ) is een stad in de regio Ústí nad Labem in het noorden van Tsjechië . Het is de grootste gemeente en administratieve zetel van het district Děčín . Van 1938 tot 1945 was het een van de gemeenten in Sudetenland , toen gecontroleerd door nazi-Duitsland.
Děčín ligt in het noordwesten van Bohemen , aan de samenvloeiing van de rivieren Elbe ( Tsjechisch : Labe ) en Ploučnice . De Elbe doorsnijdt de zachte zandstenen bergen van de regio en de stad ligt in de overgangszone tussen Boheems Zwitserland en het Lausitzgebergte in het noorden en de Midden-Boheemse hooglanden in het zuiden. Het bestaat uit twee steden, een aan weerszijden van de rivier de Elbe; het oude centrum van Děčín ligt op de rechteroever, en op de linkeroever is Podmokly (Duits: Bodenbach), die in 1942 werd opgericht tijdens de Duitse bezetting van de Tweede Wereldoorlog. De hoogte van de stad van 135 meter (443 ft) in de riviervallei is een van de laagste in het land.
In de buurt is er een belangrijke grensovergang van de Elbe Valley-spoorlijn op weg naar Dresden in Duitsland . Het station van Děčín ligt op ongeveer 83 minuten per trein ten noorden van Praag . Een parallelle snelweg langs de Elbe over de grens naar Bad Schandau werd in 1938 door de Duitsers aangelegd. Alle vracht die per spoor, over de weg en over water wordt vervoerd, passeert de stad. Producten gemaakt in Děčín zijn onder meer plaatwerk, voedsel, textiel, chemicaliën, zeep, bier en visconserven; in de stad zijn ook drukkerijen en uitgeverijen gevestigd.
Het gebied Děčín (Tetschen) werd in de 9e eeuw bewoond door de Slavische stam van de Děčané , vandaar de naam. In de 10e eeuw lieten de Přemyslid- hertogen van Bohemen een fort bouwen op de linkeroever van de Elbe- doorwaadbare plaats , maar na een overstroming werd het herbouwd op de rechteroever in 1059. [2] Een nederzetting op de handelsroute vanuit het Ertsgebergte in het westen naar de aangrenzende regio Oberlausitz werd voor het eerst vermeld in een akte van 993. Koning Ottokar II van Bohemen(1253-1278) liet de stad Děčín aanleggen als administratief centrum van de omliggende landgoederen na het inschakelen van Duitse kolonisten. De bevolking, geschiedenis en cultuur waren Duits tot hun gedwongen verdrijving in 1945.
Het stond onder de controle van de heren van Wartenberg van 1305 tot 1534, toen het werd gekocht door de rijke Lord Rudolf von Bünau. Deze familie introduceerde het protestantisme in de regio en de stad bloeide; het protestantse geloof werd echter onderdrukt door de Habsburgse koningen in de loop van de contrareformatie , en de Bünaus werden verdreven tijdens de Slag om de Witte Berg in 1620 . In 1628 verkochten ze de stad aan de baronnen van Thun ; [2] het werd tijdens de Dertigjarige Oorlog verschillende keren verwoest .
In de 18e eeuw volgde Tetschen de mode en werd het een kuuroord onder baron Johann Joseph Thun. Hij zocht het gebied af naar een geschikte bron en vond er een in het nabijgelegen dorp Horní Žleb ( Obergrund ) in 1768. Het centrum van een druk handelscentrum was echter niet de ideale plek om een kuuroord te bouwen. Het idee werd uiteindelijk in 1922 laten vallen. In de 21e eeuw is het kuurverleden van de stad grotendeels vergeten.
Om de handel te bevorderen, werd in 1851 de Elbe Valley-spoorlijn voltooid, die de ontwikkeling langs de linkeroever van de rivier stimuleerde. Al snel werd het naburige Bodenbach (Podmokly) groter dan Tetschen en kreeg het stadsrechten in 1901. Na de gedwongen overeenkomst van München uit 1938 werden beide steden geannexeerd door nazi-Duitsland , opgenomen in het Reichsgau Sudetenland en samengevoegd in 1942. Na de Tweede Wereldoorlog werden de De etnische Duitse bevolking werd ontheemd en verdreven op grond van de Overeenkomst van Potsdam uit 1945 en de Beneš-decreten .
In augustus 2002 leidden extreme weersomstandigheden tot grote overstromingen in heel Europa , en ook Děčín werd zwaar getroffen. Het waterpeil steeg van hun gebruikelijke twee meter tot 12 meter; vijf bakken braken los van hun ligplaatsen en dreigden een stadsbrug te breken en naar Dresden te drijven voordat sloopexperts ze met explosieven tot zinken brachten. Op een gegeven moment werden 1.600 mensen geëvacueerd. Het historische centrum en ook veel van de toeristische plekken zijn hoger gelegen, dus ze bleven onbeschadigd, waardoor een deel van de economische basis van de stad behouden bleef. Maar veel lager gelegen gebouwen werden verwoest.
Het kasteel van Děčín is waarschijnlijk de meest populaire toeristische attractie in de stad. Gebouwd op een heuvel nabij het stadscentrum en met uitzicht op de rivier de Labe (Elbe), heeft het kasteel een zeer gevarieerde geschiedenis gehad. In de twaalfde eeuw na Christus werd het gebouwd als een houten fort en in de dertiende eeuw vervangen door een koninklijk stenen kasteel. In de zestiende eeuw werd op de plek een groot paleis uit de Renaissance gebouwd, dat vanaf de zeventiende eeuw in barokstijl zou worden gerenoveerd . Een laatste grote renovatie werd voltooid in 1803. [1] Een ongebruikelijk kenmerk van het kasteel is de lange, rechte ommuurde weg ernaartoe, bekend als de "Lange Rit" ( Dlouhá jízda ).
Caspar David Friedrich verkocht zijn schilderij Cross in the Mountains (Tetschen Altar) uit 1808 aan de Thuns; en Frédéric Chopin schreef zijn Waltz in A-flat major, Op. 34 nr. 1 hier in 1835.
Ooit het huis van Boheemse koningen (gebouwd in opdracht van Premysl-koning Václav III), heeft het kasteel sindsdien gefunctioneerd als het administratieve centrum van de Thuns. Nadat het in 1932 aan de Tsjechoslowaakse staat was overgedragen , werd het tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers bezet als militair garnizoen. Ten slotte werd het bezet door Sovjet- troepen, die vanuit het oosten binnenvielen en de Duitsers verdreven. Ze hielden een garnizoen gedurende de jaren van het communistische regime.
Het Sovjetleger vertrok in 1991 en liet het kasteel in een staat van verval achter. In 2005 voltooide de regering een restauratie van een groot deel van het kasteel en opende het als museum en locatie voor privébijeenkomsten en openbare evenementen. De Thuns hadden de meeste meubels verwijderd nadat ze het kasteel in 1932 aan de Tsjechoslowaakse staat hadden verkocht. Veel van de overgebleven antieke meubels werden geleidelijk gestolen, maar sommige stukken die in andere musea waren bewaard, werden teruggegeven.
In de rivier de Labe (Elbe) nabij de linkeroever staat een basaltsteen van 6 m 2 , die alleen zichtbaar is bij lage waterstanden. Dit is meestal een indicator van droogte in de regio. Het staat bekend als de Hongersteen, omdat vroeger, toen het verscheen, al het bootverkeer op de rivier tot stilstand moest komen vanwege lage waterstanden.
De onderbreking van de handel betekende dat mensen een gebrek aan voedsel en andere voorraden zouden krijgen. De laagste waterstanden zijn sinds 1417 op de steen gemarkeerd en de markeringen vanaf 1616 zijn nog steeds leesbaar. Op de steen staat in het Duits de inscriptie: "Als je me ziet, huil dan" ( Wenn Du mich siehst, dann weine ).
Roudnice nad Labem
( Tsjechische uitspraak: [ˈroudɲɪtsɛ ˈnad labɛm] ; Duits : Raudnitz an der Elbe ) is een stad in de regio Ústí nad Labem in de Tsjechische Republiek . Het heeft ongeveer 13.000 inwoners. Het ligt op de linkeroever van de rivier de Elbe , 40 kilometer (25 mijl) ten noorden van Praag . De stad ligt vlakbij de plaats Říp , de heuvel die verbonden is met de legende van Praotec Čech .
Een stalen verkeersbrug uit het begin van de 20e eeuw overspant de Elbe in Roudnice nad Labem. Zijn middeleeuwse voorganger was de derde oudste stenen brug in Bohemen (na Praag en Písek ) en de eerste brug die beide oevers van de rivier met elkaar verbond. In Roudnice nad Labem staat een kasteel van laatromaanse oorsprong, dat nu is herbouwd in barokke bouwstijl.
Roudnice nad Labem is een van de oudste Tsjechische steden; de oorspronkelijke naam Rúdnik / Rúdnica komt van het roodgekleurde water van een nabijgelegen bron. De eerste verschijningen van de stad in schriftelijke verslagen zijn gedateerd op 1167 en 1176, maar de eerste tekenen van een nederzetting in het gebied zijn uit de prehistorie.
Roudnice nad Labem kreeg tegen het einde van de 12e eeuw het statuut van een stad. In dezelfde periode werd een romaans kasteel gebouwd en werd het het tweede privégebouw van steen in Bohemen.
In 1333 gaf bisschop Jan IV opdracht om een brug over de Elbe te bouwen. Het was de eerste stenen brug over de Elbe en de derde stenen brug in Bohemen. Aan het einde van de 14e eeuw werd de nieuwe stad Roudnice nad Labem (die het huidige Jan van Dražice-plein en Hus-plein omvat) gebouwd en, samen met de oude binnenstad van Roudnice nad Labem, omgeven door muren.
In de 15e eeuw, tijdens de Hussietenoorlogen, was de stad het doelwit van verschillende Hussietenaanvallen. De stad werd veroverd door Jan Žižka in 1421, door Jan Roháč van Dubá in 1425, en door Václav Carda van Petrovice in 1428. Na de Hussietenoorlogen werd de stad verschillende keren verkocht; werd uiteindelijk eigendom van Zdeněk Václav Popel van Lobkowicz in 1603. Tijdens zijn bewind werd de stad herbouwd en uitgebreid. Tijdens de Dertigjarige Oorlog werd de stad Roudnice nad Labem in 1634 en 1639 afgebrand en verwoest door het Zweedse leger.
In de 19e eeuw werd Roudnice nad Labem het industriële en economische centrum van de regio Podřipský, dankzij verschillende nieuwe fabrieken en de spoorlijn van Praag naar Dresden. Tot 1918 maakte Roudnice - Raudnitz deel uit van de Oostenrijkse monarchie (na het compromis van 1867 ), in het gelijknamige district, een van de 94 Bezirkshauptmannschaften in Bohemen . [2] In september 1850 werd een postkantoor geopend, Raudnitz genaamd . [3]
De eerste voetbalwedstrijd in het Oostenrijks-Hongaarse rijk en in de Tsjechische landen vond plaats op het eilandje midden in de rivier de Labe, gelegen binnen de stadsgrenzen, in 1887. [4] In 1910 werd de oude stenen brug omgebouwd tot een nieuwe stalen verkeersbrug. Hetzelfde eiland, dat recentelijk Ostrov Claudie Stublera werd genoemd, is het onderwerp van een bekroonde poëziebundel getiteld 'Obcházení ostrova', geschreven door de plaatselijke dichter Milan Děžinský, die de Magnesia Litera Moleskine Litera for Poetry-prijs won voor zijn werk. Hij benadrukte ook dat de traditionele naam van het eiland niet echt bekend is. [5]
Kasteel in Roudnice nad Labem
Het kasteel van Roudnice werd in de 12e eeuw gebouwd door bisschop Bretislav III , de neef van de Tsjechische koning Vladislaus II , ter bescherming van een belangrijke handelsroute van Praag naar Oberlausitz langs de Elbe . Het kasteelcomplex omvatte verschillende boerderijgebouwen, beschermd door een versterkte muur; het kasteel zelf had muren van twee meter dik, en wachttorens in elke hoek. Halverwege de 14e eeuw werd het herbouwd in gotische stijl en werd het een populaire zomerresidentie voor Praagse bisschoppen. Er wordt gezegd dat Jan Hus daar tot priester werd gewijd. [ nodig citaat ]
In 1421 verkocht de katholieke kerk het kasteel aan Jan Smiřický , die het opnieuw renoveerde. Koning George van Poděbrady veroverde Roudnice van Smiřický in 1467. Het kwam in handen van Willem van Rosenberg , de opperburger en een van de rijkste mannen in Bohemen. Na de dood van Rožumberk trouwde zijn weduwe Polyxena Pernštejn met Zdenek Vojtěch van Lobkowicz , bondskanselier van het Tsjechische koninkrijk en later 1e prins Lobkowicz, waarmee hij Roudnice in het bezit van de familie Lobkowicz bracht. In 1652 begon hun zoon Václav Eusebius , 2de Prins Lobkowicz, aan een ambitieus project om het kasteel om te vormen tot een vroegbarok paleis. Van 1657 tot de Tweede WereldoorlogDe bibliotheek van de Lobkowicz-collectie werd bewaard in het kasteel van Roudnice, waardoor de bibliotheek de naam Roudnice Lobkowicz-bibliotheek kreeg .
Paleis in Roudnice nad Labem
Václav Eusebius van Lobkowicz huurde twee Italiaanse architecten, Francesco Caratti en Antonio della Porta, in om het kasteel van Roudnice volledig te renoveren. Tussen 1652 en 1684 hebben ze het grootste deel van de oorspronkelijke structuur gesloopt, waardoor een barokke residentie met 200 kamers ontstond met een klokkentoren, een kapel versierd met uitgebreide fresco's, een theater en grote formele tuinen. Gedurende twee en een halve eeuw diende Roudnice als opslagplaats voor de collecties kunstwerken, religieuze voorwerpen, muziekinstrumenten en boeken en manuscripten van de familie Lobkowicz.
Het paleis werd in 1948 door de communistische regering geconfisqueerd; Het Tsjechoslowaakse Volksleger gebruikte het gebouw voor de militaire muziekschool Vít Nejedlý en ook voor administratieve kantoren. Na 1989 werd het paleis gerestaureerd aan de familie Lobkowicz, die het paleis bleef verhuren aan de school tot het in 2008 werd gesloten. In 2009 onderging het paleis een ingrijpende renovatie en in 2012 werd het opengesteld voor het publiek.
Veltrusy
(Duits: Weltrus) is een Tsjechische stad in de regio Midden-Bohemen, en maakt deel uit van het district Mělník. Veltrusy telt 1753 inwoners.
Romantische landschappen, luie stroming van de rivier de Moldau, woeste uiterwaardenbossen, pittoreske eeuwenoude bomen in verborgen weiden, gouden graanvelden en schijnbaar vergeten hutten met beelden en paviljoens waar de tijd heeft stilgestaan - ze verbergen zich allemaal in het park van het kasteel van Chateau Veltrusy , een van de grootste kasteelparken van het land. Historische utiliteitsgebouwen en het hoofdgebouw van het kasteel bieden bezoekers, ondanks een veeleisende reconstructie, een scala aan mogelijkheden om te ontdekken en te ontspannen.
Klecany
(Duits: Groß Kletzan) is een Tsjechische stad in de regio Midden-Bohemen, en maakt deel uit van het district Praha-východ. Klecany telt 2175 inwoners (2006).
Praag
( / p r ɑː ɡ / ; Tsjechisch : Praha [ˈPraɦa] ( luister ) , Duits : Prag , Latijn : Praga ) is de hoofdstad en grootste stad van Tsjechië , de 13e grootste stad van de Europese Unie [9] en de historische hoofdstad van Bohemen . Praag,gelegen aan de rivier de Moldau , herbergt ongeveer 1,3 miljoen mensen, terwijl het grootstedelijk gebied naar schatting 2,7 miljoen inwoners heeft. [4] De stad heeft een gematigd zeeklimaat, met relatief warme zomers en kille winters.
Praag is een politiek, cultureel en economisch centrum van Midden-Europa, compleet met een rijke geschiedenis. Praag, gesticht tijdens de romaanse tijd en bloeide door de gotiek , renaissance en barok , was de hoofdstad van het koninkrijk Bohemen en de belangrijkste residentie van verschillende heilige Romeinse keizers , met name van Karel IV (r. 1346-1378). [10] Het was een belangrijke stad voor de Habsburgse monarchie en haar Oostenrijks-Hongaarse rijk . De stad speelde een belangrijke rol in de Boheemse en protestantse Reformatie , de Dertigjarige Oorlogen in de geschiedenis van de 20e eeuw als hoofdstad van Tsjecho-Slowakije tussen de wereldoorlogen en het naoorlogse communistische tijdperk. [11]
Praag herbergt een aantal bekende culturele attracties, waarvan er vele het geweld en de vernietiging van het 20e-eeuwse Europa hebben overleefd. De belangrijkste bezienswaardigheden zijn de Praagse Burcht , de Karelsbrug , het Oude Stadsplein met de astronomische klok van Praag , de Joodse wijk , de Petřín- heuvel en Vyšehrad . Sinds 1992 staat het uitgebreide historische centrum van Praag op de Werelderfgoedlijst van UNESCO .
De stad heeft meer dan tien grote musea, evenals tal van theaters, galerijen, bioscopen en andere historische tentoonstellingen. Een uitgebreid modern openbaar vervoersysteem verbindt de stad. Het is de thuisbasis van een breed scala aan openbare en particuliere scholen, waaronder de Karelsuniversiteit in Praag, de oudste universiteit van Centraal-Europa . [12]
Praag is geclassificeerd als een "Alpha-" global city volgens GaWC studies [13] en de zesde plaats in de Tripadvisor wereld lijst van de beste bestemmingen in 2016. [14] In 2019 werd de stad gerangschikt als 69 meest leefbare stad ter wereld door Mercer. [15] In hetzelfde jaar rangschikte de PICSA Index de stad als 13e meest leefbare stad ter wereld. [16] Door zijn rijke geschiedenis is het een populaire toeristenbestemming en vanaf 2017 ontvangt de stad jaarlijks meer dan 8,5 miljoen internationale bezoekers. In 2017 stond Praag vermeld als de vijfde meest bezochte Europese stad, na Londen , Parijs en Romeen Istanbul . [17] Tijdens de duizend jaar van zijn bestaan groeide Praag van een nederzetting die zich uitstrekte van de Praagse Burcht in het noorden tot het fort van Vyšehrad in het zuiden, en werd het de hoofdstad van een modern Europees land.v
De regio werd al in het paleolithicum bewoond . [18] De joodse kroniekschrijver David Solomon Ganz , die Cyriacus Spangenberg citeerde , beweerde dat de stad werd gesticht als Boihaem in c. 1306 voor Christus door een oude koning, Boyya. [19]
Rond de vijfde en vierde eeuw voor Christus verscheen een Keltische stam in het gebied, die later nederzettingen vestigde, waaronder een oppidum in Závist, een huidige buitenwijk van Praag, en de regio Bohemen noemde, wat "thuis van het Boii-volk" betekent. [18] [20] In de vorige eeuw voor Christus werden de Kelten langzaam verdreven door Germaanse stammen ( Marcomannen , Quadi , Longobarden en mogelijk de Suebi ), waardoor sommigen de zetel van de Marcomannenkoning , Maroboduus , in het zuiden van Praag plaatsten. de buitenwijk die nu Závist heet. [21] [19]Rond het gebied waar het huidige Praag staat, vermeldde de 2e-eeuwse kaart, getekend door Ptolemaios , een Germaanse stad genaamd Casurgis . [22]
Aan het einde van de 5e eeuw na Christus, tijdens de grote migratieperiode na de ineenstorting van het West-Romeinse rijk , trokken de Germaanse stammen die in Bohemen woonden naar het westen en, waarschijnlijk in de 6e eeuw, vestigden de Slavische stammen (Venedi) zich in de Centraal-Boheemse regio. In de volgende drie eeuwen bouwden de Tsjechische stammen verschillende versterkte nederzettingen in het gebied, met name in de Šárka-vallei , Butovice en Levý Hradec . [18]
De bouw van wat bekend kwam te staan als de Praagse Burcht begon tegen het einde van de 9e eeuw, waarmee een versterkte nederzetting werd uitgebreid die op de plek bestond sinds het jaar 800. [23] Het eerste metselwerk onder de Praagse Burcht dateert uit het jaar 885 op de laatste. [24] Het andere prominente fort van Praag, het Přemyslid-fort Vyšehrad , werd gesticht in de 10e eeuw, zo'n 70 jaar later dan de Praagse Burcht. [25] De Praagse Burcht wordt gedomineerd door de kathedraal , die in 1344 met de bouw begon, maar pas in de 20e eeuw werd voltooid. [26]
De legendarische oorsprong van Praag schrijft de stichting toe aan de 8e-eeuwse Tsjechische hertogin en profetes Libuše en haar echtgenoot, Přemysl , oprichter van de Přemyslid-dynastie . Volgens de legende kwam Libuše uit op een rotsachtige klif hoog boven de Moldau en profeteerde hij: "Ik zie een grote stad waarvan de glorie de sterren zal raken." Ze gaf opdracht om op de plek een kasteel en een stad genaamd Praha te bouwen. [18]
De regio werd de zetel van de hertogen en later koningen van Bohemen . Onder de heilige Romeinse keizer Otto II werd het gebied in 973 een bisdom . [27] Tot Praag in 1344 tot aartsbisdom werd verheven , viel het onder de jurisdictie van het aartsbisdom Mainz . [28]
Praag was een belangrijke handelsplaats waar kooplieden uit heel Europa zich vestigden, waaronder veel Joden, zoals in 965 werd herinnerd door de Spaans-Joodse koopman en reiziger Abraham ben Jacob . [29] De oude nieuwe synagoge van 1270 staat nog steeds in de stad. Praag was ook ooit de thuisbasis van een belangrijke slavenmarkt . [30]
Op de plaats van de doorwaadbare plaats in de rivier de Moldau liet koning Vladislaus I de eerste brug bouwen in 1170, de Judithbrug (Juditin most), genoemd ter ere van zijn vrouw Judith van Thüringen . [31] Deze brug werd verwoest door een overstroming in 1342, maar enkele van de originele funderingsstenen van die brug blijven in de rivier. Het werd herbouwd en kreeg de naam Karelsbrug. [31]
In 1257, onder koning Ottokar II , werd Malá Strana ("Kleine wijk") gesticht in Praag op de plaats van een ouder dorp in wat het gebied Hradčany (Praagse Burcht) zou worden . [32] Dit was het district van het Duitse volk, dat het recht had om de wet autonoom toe te passen, op grond van de rechten van Magdeburg . [33] De nieuwe wijk lag aan de oever tegenover de Staré Město ("Oude Stad"), die de status van stadsdeel had en werd begrensd door een rij muren en vestingwerken.
Het tijdperk van Charles IV
Praag bloeide tijdens het 14e-eeuwse bewind (1346–1378) van keizer Karel IV en de koning van Bohemen van de nieuwe Luxemburgse dynastie . Als koning van Bohemen en keizer van het Heilige Roomse Rijk veranderde hij Praag in een keizerlijke hoofdstad en het was in die tijd door het gebied de derde grootste stad van Europa (na Rome en Constantinopel ).
Karel IV gaf opdracht tot de bouw van de Nieuwe Stad (Nové Město) naast de Oude Stad en legde het ontwerp zelf uit. De Karelsbrug, ter vervanging van de Judithbrug die vlak voor zijn regering door de overstroming was verwoest, werd gebouwd om de districten op de oostelijke oever te verbinden met de Malá Strana en het kasteelgebied. Op 9 juli 1357 om 05.31 uur legde Karel IV persoonlijk de eerste steen voor de Karelsbrug. Het exacte tijdstip van het leggen van de eerste steen is bekend omdat het palindroomnummer 135797531 in de brugtoren van de oude stad is uitgehouwen, nadat het door de koninklijke astrologen en numerologen was gekozen als het beste moment om met de bouw van de brug te beginnen. [34] In 1347 richtte hij Charles University op, dat nog steeds de oudste universiteit van Centraal-Europa is.
Hij begon met de bouw van de gotische Sint-Vituskathedraal , op de grootste binnenplaats van de Praagse Burcht, op de plaats van de romaanse rotonde daar. Praag werd verheven tot aartsbisdom in 1344, [35] het jaar waarin de kathedraal werd begonnen.
De stad had een munt en was een handelscentrum voor Duitse en Italiaanse bankiers en kooplieden. De sociale orde werd echter meer turbulent als gevolg van de toenemende macht van de ambachtslieden 's gilden het toenemend aantal armen (zich vaak verscheurd door interne ruzies), en.
De Hongermuur, een forse vestingmuur ten zuiden van Malá Strana en het kasteelgebied, werd gebouwd tijdens een hongersnood in de jaren 1360. Het werk zou door Karel IV zijn besteld als een middel om de arbeiders en hun gezinnen te voorzien van werkgelegenheid en voedsel.
Karel IV stierf in 1378. Tijdens het bewind van zijn zoon, koning Wenceslaus IV (1378–1419), volgde een periode van intense onrust. Tijdens Pasen 1389 kondigden leden van de Praagse geestelijkheid aan dat Joden de gastheer (eucharistische wafel) hadden ontheiligd en de geestelijkheid moedigde menigten aan om de Joodse wijk te plunderen, te plunderen en in brand te steken. Bijna de gehele Joodse bevolking van Praag (3.000 mensen) werd vermoord.
Jan Hus , een theoloog en rector aan de Karelsuniversiteit, predikte in Praag. In 1402 begon hij preken te houden in de Bethlehemkapel . Geïnspireerd door John Wycliffe , concentreerden deze preken zich op wat werd gezien als radicale hervormingen van een corrupte kerk. Omdat Hus te gevaarlijk was geworden voor het politieke en religieuze establishment, werd hij opgeroepen voor het Concilie van Konstanz , berecht wegens ketterij en in 1415 op de brandstapel in Constanz verbrand .
Vier jaar later beleefde Praag zijn eerste defenestratie , toen het volk in opstand kwam onder het bevel van de Praagse priester Jan Želivský . De dood van Hus, in combinatie met het Tsjechische proto-nationalisme en het proto-protestantisme , had de Hussietenoorlogen aangespoord . Boerenopstandelingen onder leiding van generaal Jan Žižka , samen met Hussieten-troepen uit Praag, versloegen keizer Sigismund in de Slag om de Vítkov-heuvel in 1420.
Tijdens de Hussietenoorlogen, toen de stad Praag werd aangevallen door "kruisvaarders" en huursoldaten, vocht de stadsmilitie dapper onder de Praagse vlag. Deze zwaluwstaartvaandel is ongeveer 4 bij 6 voet (1,2 bij 1,8 meter), met een rood veld besprenkeld met kleine witte fleurs-de-lis en een zilveren oud stadswapen in het midden. De woorden "PÁN BŮH POMOC NAŠE" (De Heer is onze Hulp) verschenen boven het wapenschild, met een Hussietenkelk in het midden bovenaan. Bij de zwaluwstaartjes is een halvemaanvormige gouden zon met uitstekende stralen.
Een van deze banieren werd veroverd door Zweedse troepen in de Slag om Praag (1648) , toen ze de westelijke oever van de rivier de Moldau veroverden en van de oostelijke oever werden afgewezen, plaatsten ze het in het Koninklijk Militair Museum in Stockholm ; hoewel deze vlag nog steeds bestaat, is hij in zeer slechte staat. Ze namen ook de Codex Gigas en de Codex Argenteus . Het vroegste bewijs geeft aan dat een gonfalon met een gemeentelijke lading erop al in 1419 werd gebruikt voor de oude stad. Aangezien deze vlag van de stadsmilitie in gebruik was vóór 1477 en tijdens de Hussietenoorlogen, is het de oudste nog bewaarde stadsvlag van Bohemen. .
In de volgende twee eeuwen versterkte Praag zijn rol als handelsstad. Veel opmerkelijke gotische gebouwen [39] [40] werden opgetrokken en de Vladislavzaal van de Praagse Burcht werd toegevoegd.
In 1526 kozen de Boheemse landgoederen Ferdinand I van het Huis Habsburg . Het vurige katholicisme van haar leden bracht hen met elkaar in conflict in Bohemen, en vervolgens in Praag, waar protestantse ideeën aan populariteit begonnen te winnen. [41] Deze problemen waren niet bij uitstek aanwezig onder de heilige Romeinse keizer Rudolf II , die in 1576 tot koning van Bohemen werd gekozen, die Praag als zijn thuis koos. Hij woonde in de Praagse Burcht, waar zijn hof niet alleen astrologen en goochelaars verwelkomde, maar ook wetenschappers, muzikanten en kunstenaars. Rudolf was ook een kunstliefhebber en Praag werd de hoofdstad van de Europese cultuur. Dit was een welvarende periode voor de stad: beroemde mensen die er in die tijd woonden zijn onder meer de astronomen Tycho Brahe enJohannes Kepler , de schilder Arcimboldo , de alchemisten Edward Kelley en John Dee , de dichter Elizabeth Jane Weston en anderen.
In 1618 lokte de beroemde tweede defenestratie van Praag de Dertigjarige Oorlog uit , een bijzonder moeilijke periode voor Praag en Bohemen. Ferdinand II van Habsburg werd afgezet, en zijn plaats als koning van Bohemen werd ingenomen door Frederick V, keurvorst Palatine ; zijn leger werd echter verpletterd in de Slag om de Witte Berg (1620), niet ver van de stad. Hierop volgde in 1621 een executie van 27 Tsjechische protestantse leiders (betrokken bij de opstand) op het Oude Stadsplein en de verbanning van vele anderen. Praag werd met geweld teruggebracht tot het rooms-katholicisme, gevolgd door de rest van de Tsjechische landen. De stad leed vervolgens tijdens de oorlog onder een aanval door keurvorstelijk Saksen(1631) en tijdens de Slag om Praag (1648) . [42] Praag begon met een gestage achteruitgang, waardoor de bevolking van de 60.000 die het in de jaren voor de oorlog had teruggebracht tot 20.000. In de tweede helft van de 17e eeuw begon de bevolking van Praag weer te groeien. Joden waren sinds het einde van de 10e eeuw in Praag en tegen 1708 vormden ze ongeveer een kwart van de Praagse bevolking. [43]
In 1689 verwoestte een grote brand Praag, maar dit leidde tot een renovatie en heropbouw van de stad. In 1713-1714 werd Praag voor de laatste keer getroffen door een grote pestepidemie , waarbij 12.000 tot 13.000 mensen omkwamen . [44]
In 1744 viel Frederik de Grote van Pruisen Bohemen binnen. Hij nam Praag in na een zware en langdurige belegering waarbij een groot deel van de stad werd verwoest. [45] In 1757 verwoestte het Pruisische bombardement [45] meer dan een kwart van de stad en werd de Sint-Vituskathedraal zwaar beschadigd. Een maand later werd Frederik de Grote echter verslagen en gedwongen zich terug te trekken uit Bohemen.
De economie van Praag bleef verbeteren tijdens de 18e eeuw. De bevolking groeide in 1771 tot 80.000 inwoners. Veel rijke kooplieden en edelen versterkten de stad met een groot aantal paleizen, kerken en tuinen vol kunst en muziek , waardoor een barokke stad ontstond die tot op de dag van vandaag over de hele wereld bekend is.
In 1784, in het kader van Jozef II , de vier gemeenten van Malá Strana, Nove Mesto, Staré Město, en Hradčany werden samengevoegd tot één geheel. De Joodse wijk, genaamd Josefov , werd pas in 1850. Inclusief de industriële revolutie een sterk effect in Praag hadden, zoals fabrieken zou kunnen profiteren van de kolenmijnen en hardware van de nabijgelegen regio. Een eerste buitenwijk, Karlín , werd opgericht in 1817 en twintig jaar later bedroeg de bevolking meer dan 100.000.
De revoluties in Europa in 1848 raakten ook Praag, maar werden fel onderdrukt. In de volgende jaren, de Tsjechische Nationale Revival begon zijn opkomst, totdat hij kreeg de meerderheid in de gemeenteraad in 1861. Praag had een Duitstalige meerderheid in 1848, maar in 1880 het aantal Duitstaligen was gedaald tot 14% (42.000 ), en in 1910 tot 6,7% (37.000), als gevolg van een enorme toename van de totale bevolking van de stad veroorzaakt door de toestroom van Tsjechen uit de rest van Bohemen en Moravië en ook door de terugkeer van het belang van de sociale status van de Tsjechische taal. De Eerste Wereldoorlog eindigde met de nederlaag van het Oostenrijks-Hongaarse rijk en de oprichting van Tsjecho-Slowakije. Praag werd gekozen als hoofdstad en de Praagse Burcht als zetel van president Tomáš Garrigue Masaryk . In die tijd was Praag een echte Europese hoofdstad met een sterk ontwikkelde industrie. In 1930 was de bevolking gestegen tot 850.000.
Hitler beval het Duitse leger op 15 maart 1939 Praag binnen te komen en riep vanuit de Praagse Burcht Bohemen en Moravië uit tot een Duits protectoraat . Praag was het grootste deel van zijn geschiedenis een multi-etnische stad [46] met een belangrijke Tsjechische, Duitse en (meestal Duitstalige) Joodse bevolking. [47] Vanaf 1939, toen het land werd bezet door nazi-Duitsland , nam Hitler de Praagse Burcht over. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de meeste Joden door de Duitsers gedeporteerd en vermoord . In 1942 was Praag getuige van de moord op een van de machtigste mannen van nazi-Duitsland - Reinhard Heydrich - tijdensOperatie Anthropoid , uitgevoerd door Tsjechoslowaakse nationale helden Jozef Gabčík en Jan Kubiš . Hitler beval bloedige represailles. [48]
In februari 1945 leed Praag aan verschillende bombardementen door de Amerikaanse luchtmacht . 701 mensen werden gedood, meer dan 1.000 mensen raakten gewond en sommige gebouwen, fabrieken en historische monumenten ( Emmaus-klooster , Faust-huis , Vinohrady-synagoge ) werden vernietigd. [49] Veel historische gebouwen in Praag ontsnapten echter aan de vernietiging van de oorlog en de schade was klein vergeleken met de totale vernietiging van veel andere steden in die tijd. Volgens Amerikaanse piloten was dit het gevolg van een navigatiefout. In maart was een opzettelijke inval gericht op militaire fabrieken in Praag, waarbij ongeveer 370 mensen om het leven kwamen. [50]
Op 5 mei 1945, twee dagen voordat Duitsland capituleerde, vond er een opstand tegen Duitsland plaats. Enkele duizenden Tsjechen werden gedood in vier dagen van bloedige straatgevechten, waarbij aan beide zijden veel wreedheden waren gepleegd. Bij het aanbreken van de dag op 9 mei nam het 3e Stootleger van het Rode Leger de stad vrijwel zonder tegenstand in. De meerderheid (ongeveer 50.000 mensen) van de Duitse bevolking van Praag vluchtte of werd verdreven door de Beneš-decreten in de nasleep van de oorlog.
Cold War [ bewerken ]
Hoofd artikel: Geschiedenis van Tsjecho-Slowakije (1948-1989)
Praag was een stad op het grondgebied van militaire en politieke controle van de Sovjet-Unie (zie IJzeren Gordijn ). Het grootste Stalin-monument werd in 1955 op de Letná- heuvel onthuld en in 1962 verwoest. Het 4e Tsjechoslowaakse schrijverscongres dat in juni 1967 in de stad werd gehouden, nam een sterke positie in tegen het regime. [51] Op 31 oktober 1967 demonstreerden studenten in Strahov . Dit spoorde de nieuwe secretaris van de Tsjechoslowaakse Communistische Partij , Alexander Dubček , aan om een nieuw akkoord af te kondigen in het leven van zijn stad en land, waarmee het kortstondige seizoen van het " socialisme met een menselijk gezicht " begon . Het was dePraagse Lente , die gericht was op de renovatie van instellingen op democratische wijze. De andere lidstaten van het Warschaupact , met uitzondering van Roemenië en Albanië , reageerden met de invasie van Tsjechoslowakije en de hoofdstad op 21 augustus 1968 door tanks en onderdrukten elke poging tot hervorming. Jan Palach en Jan Zajíc pleegden zelfmoord door zelfverbranding in januari en februari 1969 om te protesteren tegen de " normalisatie " van het land.
Na de fluwelen revolutie [ bewerken ]
In 1989, nadat de oproerpolitie een vreedzame studentendemonstratie had teruggeslagen, verdrong de Fluwelen Revolutie de straten van Praag, en de hoofdstad van Tsjecho-Slowakije profiteerde enorm van de nieuwe stemming. In 1993, na de Velvet Divorce , werd Praag de hoofdstad van het nieuwe Tsjechië. Vanaf 1995 werd in Praag in grote hoeveelheden begonnen met het bouwen van hoge gebouwen. Eind jaren negentig werd Praag opnieuw een belangrijk cultureel centrum van Europa en werd het met name beïnvloed door globalisering . [52] In 2000 vond in Praag een topontmoeting van het IMF en de Wereldbank plaats en vonden hier antiglobaliseringsrellen plaats. In 2002 had Praag er last vanwijdverbreide overstromingen die gebouwen en het ondergrondse transportsysteem hebben beschadigd.
Praag lanceerde een bod voor de Olympische Zomerspelen van 2016 , [53] , maar niet in geslaagd om de kandidaat-stad het maken shortlist . In juni 2009, als gevolg van de financiële druk van de wereldwijde recessie, kozen de Praagse functionarissen er ook voor om het geplande bod van de stad voor de Olympische Zomerspelen van 2020 te annuleren . [54]
Bruggen over de rivier de Moldau, gezien vanaf Letná
De Tsjechische naam Praha is afgeleid van een oud Slavisch woord, práh , wat " doorwaadbare plaats " of " snelle " betekent, verwijzend naar de oorsprong van de stad op een kruispunt van de rivier de Moldau. [55] Dezelfde etymologie wordt geassocieerd met het Praga-district van Warschau . [56]
Een andere kijk op de oorsprong van de naam is ook gerelateerd aan het Tsjechische woord práh (in de betekenis van een drempel ) en een legendarische etymologie verbindt de naam van de stad met prinses Libuše , profetes en echtgenote van de mythische stichter van de Přemyslid-dynastie . Ze zou de stad hebben bevolen "te bouwen waar een man een drempel van zijn huis houwt". De Tsjechische práh zou dus kunnen worden opgevat als een verwijzing naar stroomversnellingen of doorwaadbare plaatsen in de rivier, waarvan de rand had kunnen dienen als een middel om de rivier te doorwaden - en zo een "drempel" naar het kasteel vormde.
Een andere afleiding van de naam Praha wordt gesuggereerd van na prazě , de oorspronkelijke term voor de leisteenheuvelrots waarop het oorspronkelijke kasteel werd gebouwd. In die tijd was het kasteel omgeven door bossen, die de negen heuvels van de toekomstige stad bedekten - de oude stad aan de overkant van de rivier, evenals de kleine stad onder het bestaande kasteel, verscheen pas later. [ nodig citaat ]
De Engelse spelling van de naam van de stad is ontleend aan het Frans . In de 19e en het begin van de 20e eeuw werd het in het Engels uitgesproken als rijm op "vaag": het werd zo uitgesproken door Lady Diana Cooper (geboren in 1892) op Desert Island Discs in 1969 [57] , en het is geschreven om te rijmen op "vaag" "in een vers van The Beleaguered City van Longfellow (1839) en ook in de limerick There was an Old Lady of Prague van Edward Lear (1846).
Praag wordt ook wel de "stad met honderd torenspitsen " genoemd , gebaseerd op een telling door de 19e-eeuwse wiskundige Bernard Bolzano ; De huidige telling wordt door de Praagse Informatiedienst geschat op 500. [58] Bijnamen voor Praag omvatten ook: de Gouden Stad, de Moeder der Steden en het Hart van Europa. [59]
Spaanse Synagoge
Roma
Na de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw tijdelijk gebruikt als opslagplaats van zaken van de Joodse gemeenschap, zoals inventarissen van gesloten synagogen. In 1955 kwam het gebouw in handen van het Joods Museum, waarna het van 1958 tot 1959 van binnen grondig werd gerestaureerd. In de jaren zeventig werd het gebouw verwaarloost en in 1982 werd het definitief gesloten. Een complete restauratie kwam er na de Fluwelen Revolutie en in 1998 werd het gebouw in zijn oude glorie opnieuw opgeleverd. Tegenwoordig is het gebouw onderdeel van het Joods Museum in Praag. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de geschiedenis van Tsjechische en Moravische Joden van de 18e eeuw tot 1945. Een deel van de collectie bestaat uit zilveren voorwerpen uit Tsjechië en Moravië.
Týnkerk
In de 11e eeuw stond er op de plaats van de huidige Týnkerk een romaanse kerk, die in 1256 werd vervangen door een vroeggotische kerk. De bouw van de huidige kerk begon in de 14e eeuw in laatgotische stijl. Aan het begin van de 15e eeuw was de bouw bijna gereed, alleen de torens, het frontaal en het dak ontbraken nog. Rond 1450 was het dak van de kerk gereed, enige tijd later waren ook het frontaal en de noordelijke toren gebouwd.