Google routekaart

Routebeschrijving 

GPX bestand

Routeyou Maas Saone Rhone Route
PDF – 2,4 MB 63 downloads
Maas Saone Rhone
Geografische data – 11,6 MB 68 downloads

's-Hertogenbosch 

( uitspraak (info / uitleg)), officieus Den Bosch genoemd, is de hoofdstad van de provincie Noord-Brabant. Tevens is het de hoofdplaats van gemeente 's-Hertogenbosch.

De stad draagt de bijnaam 'Moerasdraak'. Deze naam heeft de stad overgehouden aan haar rol in de Tachtigjarige Oorlog. 's-Hertogenbosch was toen een vestingstad omringd door Moeras zoals Het Bossche Broek en de Moerputten, waardoor de stad 'onneembaar' werd geacht. [2]

De stad ligt aan 4 rivieren, De Maas, De Aa, De Dommel en De Dieze.

In 2019 telde de gemeente 154.220 inwoners en is daarmee de 4e stad van Noord Brabant. ’s-Hertogenbosch vormt met de andere vier grote Brabantse steden en omliggende gebieden metropoolregio Brabantstad. Een gebied met ongeveer 1,8 miljoen inwoners dat sterk georiënteerd is op de voorzieningen en werkgelegenheid in de vijf steden.

In de noordelijke helft van het Hertogdom Brabant lagen in de twaalfde eeuw nog geen grote steden. Om het groeiende hertogdom goed te kunnen besturen was ook een hoofdstad in het noordelijke deel nodig. Rond 1160 werd Den Bosch het bestuurlijk centrum in het noorden van het Hertogdom. In 1184 ontving het stadsrechten van Godfried III.

In de Sint-Janskathedraal zetelt bisdom 's-Hertogenbosch. De stad is (minstens) vanaf 1380 een populair pelgrimsoord door de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch. [3] Als bestuurder van de Meierij, werd ’s-Hertogenbosch een van de vier hoofdsteden van het Hertogdom Brabant.

Na het voltooien van de tweede omwalling, groeide het uit tot de tweede stad (na Utrecht) op het grondgebied van het huidige Nederland. Lange tijd heeft de stad gefunctioneerd als garnizoenstad. De bastions, vestingwerken en het historisch centrum zijn beschermd erfgoed.

Bezienswaardigheden en attracties in ’s-Hertogenbosch zijn het Museumkwartier, de Sint-Janskathedraal, het Zwanenbroedershuis, het Jheronimus Bosch Art Center, Museum Slager, de Moriaan, de Binnendieze, de Parade, het Sportiom, de Brabanthallen, de Drakenfontein, de Bolwoningen, het Bossche Stadhuis en de Vestingwerken van 's-Hertogenbosch.

De stad heeft een Universiteit ‘De Jheronimus Academy of Data Science (JADS)’ en meerdere hogescholen.

De naam Den Bosch is ouder dan de officiële naam 's-Hertogenbosch. Die hertog was de Hertog van Brabant.[4]

De kortere naam Den Bosch wordt in de volksmond veel gebruikt, maar is officieel niet correct. Dit in tegenstelling tot Den Haag, dat officieel wel mag worden gebruikt.

In veel andere talen wordt 's-Hertogenbosch aangeduid met de vertaling daarvan: Bois-le-Duc in het Frans, Boscoducale in het Italiaans, Bolduque in het Spaans en Herzogenbusch in het Duits. De (Neo-)Latijnse naam is Silva Ducis of Buscum Ducis. In carnavalstijd heet de stad Oeteldonk.

Het Genootschap ter bevordering van het gebruik van de naam 's-Hertogenbosch probeert het gebruik van de officiële naam – die op 1 januari 1996 bij wet is vastgelegd – te bevorderen.[5]

Geschiedenis

 Zie Geschiedenis van 's-Hertogenbosch voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Kaart van 's-Hertogenbosch in 1866
Stadsgezicht van 's-Hertogenbosch in 1727
Samenloop van de Dommel en de Aa

's-Hertogenbosch kreeg in 1184 stadsrechten van graaf Godfried III van Leuven, die ook hertog van Neder-Lotharingen was als Godfried VII. Enige tijd daarvoor was het op grondgebied van Orthen ontstaan als een nederzetting van handelaren aan de samenloop van de Aa en de Dommel, die tegenwoordig samenkomen bij de Citadel in de stad. Het was de vierde stad van Hertogdom Brabant.[6] De vroegste vermelding van 's-Hertogenbosch is in een document uit 1196. Het is een van de oudste steden van Nederland. In die tijd was het niet zo gebruikelijk dergelijke rechten expliciet vast te leggen en veel andere (nieuwe) steden in de Nederlanden namen het Bossche geschreven stadsrecht als voorbeeld.[7]

In 1629 werd 's-Hertogenbosch na een beleg veroverd door Frederik Hendrik.

Van 13 april tot en met 17 mei 1809 maakte Lodewijk Napoleon een inspectiereis door het departement Noord-Brabant. Tijdens deze reis bezocht de Hollandse koning 's-Hertogenbosch. Tijdens zijn bezoek toonde hij veel belangstelling voor de infrastructuur, armenzorg, de kerken, cultuur en de nijverheid.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de stad in oktober 1944 door geallieerde troepen bevrijd. nadat de stad bij de opmars van de grondtroepen vanuit het zuiden bij Operatie Market Garden in september 1944 was genegeerd, toen daarbij wel Eindhoven en Nijmegen en daartussengelegen gebieden op de route naar Arnhem werden bevrijd.

In november 2013 werd bij werkzaamheden in een parkeergarage een Neanderthalernederzetting ontdekt die gedateerd wordt tussen 40.000 en 70.000 jaar voor Christus. Wat nu Noord-Brabant is, was toen een kale zandige vlakte, een toendra. Er heerste toen de Würm-ijstijd.

 Geografie en topografie van 's-Hertogenbosch voor het hoofdartikel over het onderwerp.

's-Hertogenbosch ligt op het punt waar de Aa, de Dommel en de Zuid-Willemsvaart samenkomen en de Dieze vormen. Samen met de stadsdelen, wijken en gehuchten Bokhoven, Deuteren, Dieskant, Empel, Engelen, Gewande, Heeseind, Hintham, Kruisstraat, Maliskamp, Meerwijk, Nuland, Orthen, Oud-Empel, Rosmalen en Vinkel vormt het de gemeente 's-Hertogenbosch.

's-Hertogenbosch heeft via de A59 goede verbindingen met Oss, Nijmegen en Arnhem in het oosten en Waalwijk, Tilburg en Breda in het westen. De A2 verbindt de stad met Utrecht en Amsterdam in het noorden en Eindhoven en Maastricht in het zuiden. Via de N279 zijn onder meer Veghel en Helmond in het zuidoosten te bereiken. Ook de Randstad, het Duitse Ruhrgebied, Antwerpen en Maastricht zijn goed bereikbaar geworden. Deze laatste twee verbindingen stammen al uit de tijd van het Hertogdom Brabant.

Rooms-katholiek bolwerk

In figuurlijke zin is de stad een rooms-katholiek bolwerk, waarvan ook vandaag de dag nog alle kenmerken in de kunst en de kerken terug te vinden zijn. De Sint-Janskathedraal, het hoogtepunt van de late Brabantse gotiek is een van de meest karakteristieke gebouwen van de stad. Het is een kerkgebouw met de titel van kathedraal omdat het de zetel is van de bisschop van 's-Hertogenbosch. Het is de grootste kathedraal van Nederland. In de Sint-Jan staat het genadebeeld van Onze Lieve Vrouwe van 's-Hertogenbosch (de Zoete Moeder). Aan het genadebeeld werden diverse 'wonderen' toegeschreven. Hierdoor trokken vele pelgrims al in de middeleeuwen naar 's-Hertogenbosch. Uit opgravingen in 1994-1996 werden zeer veel pelgrimsinsignes gevonden, zowel uit andere pelgrimsoorden, als 's-Hertogenbosch zelf. Diverse barock schilderijen in de kathedraal beelden katholieke verhalen uit, met name door Bossche schilders, zoals Thomas Willeboirts Bosschaert, Abraham Bloemaert en Theodoor van Thulden. Aan de noordzijde van de Sint-Janskathedraal is 'Museum De Bouwloods' gelegen. Een museum wat gericht is op de restauratiewerkzaamheden aan de Sint Jan. Aan de zuidzijde van de Kathedraal ligt het plein 'De Parade'. Op De Parade is het beeld van St. Jan de Evangelist te vinden. Johannes de Evangelist, de Maagd Maria en Johannes de Doper zijn de patroonheiligen van de stad.

's-Hertogenbosch gezien vanaf de westtoren van de Sint-Janskathedraal

 Sint-Janskathedraal

 Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch

 Luchtboogbeelden Sint-Jan

 Museum De Bouwloods

In de binnenstad zijn nog vele andere kerken te vinden.

Andere bezienswaardige gebouwen verbonden aan het geloof:

Venlo (Dialect: Venlo) ( uitspraak (info / uitleg)) is een stad in het noordelijke deel van de Nederlandse provincie Limburg en de stedelijke kern van de gelijknamige gemeente. De stad telt 68.385 inwoners (per 2020, bron: CBS). Samen met de stadsdelen Blerick en Tegelen vormt Venlo een stedelijk gebied in de gemeente. De agglomeratie heeft 86.885 inwoners (per 2017, bron: CBS). Blerick is echter vanouds een afzonderlijk dorp, dat pas tijdens de Tweede Wereldoorlog opgenomen is in de gemeente Venlo. Hetzelfde geldt voor Tegelen, dat in 2001 samen met het dorp Belfeld bij de gemeente is gevoegd. De stad Venlo omvat alleen het gedeelte van de gemeente tussen de A73, de Duitse grens, de A67 en de Maas. Andere kerkdorpen binnen de gemeente Venlo zijn: 't Ven, Hout-Blerick, Boekend, Steyl, Belfeld, Arcen, Velden en Lomm.

Venlo is een handels-, transport- en industriestad. De stad is het centrum voor de wijde omgeving alsmede koopcentrum voor het naburige Duitse Ruhrgebied. De gemeente Venlo grenst direct aan de Duitse districten Kleef en Viersen. Venlo is gelegen aan een bocht in de Maas en heeft een historisch centrum, al heeft de Tweede Wereldoorlog erg veel schade aangericht.

Venlo kent een karakteristiek stadsdialect, dat in grondslag nog wel Limburgs is, maar ook al enkele kenmerken heeft van de Brabants-Limburgse overgangsdialecten. Daarmee vormt het een overgangsdialect. Taalkundig wordt dit overgangsgebied aangeduid als het Noord-Limburgse mich-kwartier. De bewoners koesteren dit Venloos, dat algemeen wordt gebruikt. Mede de rijke carnavalstraditie, die liedjes in het Venloos zeer geliefd heeft gemaakt, houdt het Venloos levend.

Het Tegels onderscheidt zich duidelijk van het Venloos. Ik stond onder een boom bij de school klinkt in het Tegels als ich sjting ónger einen boum beej de sjoeël en in Venloos als ik stónd ónder einen boum beej de schoeël. Het Venloos heeft in Blerick het Blericks verdrongen, dat nu enkel nog te horen is in Hout-Blerick en Boekend. Het Veldense dialect heeft zich in de richting van het Venloos ontwikkeld en staat nu relatief dicht bij het Venloos. Het oude Blericks en Veldens bevonden zich in verschillende opzichten tussen het Tegels en het Venloos: ik stóng ónger einen boum beej de schoeël. Arcen is de noordelijkste plaats waar het Limburgs gesproken wordt; boven Arcen gaan de betoningslijn en de du (dich) / gij -grens Duitsland in. Het Arcens valt nog wel net binnen het mich-gebied, maar het heeft ook al wat meer de klankkleur van het Horster dialect; Arcens: ik stónd ónder ieënen boeëm beej de schoeël. Venlo ligt op een strategische positie, op een belangrijke kruising van wegen bij een oversteekplaats over de Maas. De nederzetting werd al in de vroeg-Romeinse tijd (50 v. Chr.-70 na Chr.) bewoond. Er zijn diverse vondsten van aardewerk, munten en sieraden aangetroffen die wijzen op bewoning door Romeinse militairen en geromaniseerde handelaren. Archeologisch onderzoek in en langs de Maas heeft niet aangetoond dat hier een brug heeft gelegen.[2] Na de derde eeuw blijft de nederzetting bij de huidige binnenstad van Venlo een aantal eeuwen onbewoond. Er zijn geen sporen uit de laat-Romeinse tijd bekend. Wel zijn er sporen van bewoning tot in de zevende eeuw gevonden aan de westzijde van de Maas, in Blerick, langs de noord-zuidverbinding Nijmegen-Maastricht-Tongeren.[3]  In de middeleeuwen was de stad Venlo een belangrijke handelsplaats aan de Maas, zelfs te vergelijken met Duitse plaatsen als KeulenSpiers en Worms. Venlo behoorde tot het Gelderse Overkwartier en in 1481 trad Venlo tot het Hanzeverbond toe. Hoewel het Hanzeverbond toen al over zijn hoogtepunt heen was betekende Venlo's lidmaatschap toch een erkenning als handelsstad.

Het hertogdom Gelre kwam als laatste gewest bij de val van Venlo in 1543 de facto, en bij het Traktaat van Venlo de jure in handen van keizer Karel V, die het met de rest van zijn Nederlandse bezittingen verenigde. Vanaf 1590 was Gelre gesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel en behoorde het zuidelijke, het Overkwartier, tot de Zuidelijke Nederlanden. In de 17e eeuw was Venlo afwisselend Spaans en Staats bezit. De Spaanse Successieoorlog leidde vervolgens tot het Barrièretraktaat, waarbij het Overkwartier tijdens de Vrede van Utrecht in 1713 werd opgedeeld tussen Pruisen, de Oostenrijkse Nederlanden en de Nederlandse Republiek. De stad werd onderdeel van de Republiek en kwam te liggen in het Generaliteitsland Staats-Opper-Gelre.

Heel Staats-Opper-Gelre werd in 1794 door de Fransen veroverd. Na hun vertrek ging Venlo tot de nieuwgevormde provincie Limburg behoren, binnen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Anders dan de rest van Limburg werd Venlo (evenals het gebied van de stad Maastricht) geen lid van de Duitse Bond. Bij de Belgische Opstand koos bijna geheel Limburg, en ook Venlo, de kant van de Belgen maar bij de vredesregeling werd Limburg gesplitst en kwam Venlo bij Nederland. Halverwege de 19de eeuw werden de stadsmuren gesloopt en breidde de stad zich flink uit over de buitengebieden en langs de toegangswegen.

De 21 oudste foto's van Venlo dateren van 1857-1861 en bevinden zich in een album van de militaire arts Petrus Jan van der Grijp dat begin 2020 door het Gemeentearchief Venlo is verworven.[4] 

Kerken

Kloosters

Venlo

 (Dialect: Venlo) ( uitspraak (info / uitleg)) is een stad in het noordelijke deel van de Nederlandse provincie Limburg en de stedelijke kern van de gelijknamige gemeente. De stad telt 68.385 inwoners (per 2020, bron: CBS). Samen met de stadsdelen Blerick en Tegelen vormt Venlo een stedelijk gebied in de gemeente. De agglomeratie heeft 86.885 inwoners (per 2017, bron: CBS). Blerick is echter vanouds een afzonderlijk dorp, dat pas tijdens de Tweede Wereldoorlog opgenomen is in de gemeente Venlo. Hetzelfde geldt voor Tegelen, dat in 2001 samen met het dorp Belfeld bij de gemeente is gevoegd. De stad Venlo omvat alleen het gedeelte van de gemeente tussen de A73, de Duitse grens, de A67 en de Maas. Andere kerkdorpen binnen de gemeente Venlo zijn: 't Ven, Hout-Blerick, Boekend, Steyl, Belfeld, Arcen, Velden en Lomm.

Venlo is een handels-, transport- en industriestad. De stad is het centrum voor de wijde omgeving alsmede koopcentrum voor het naburige Duitse Ruhrgebied. De gemeente Venlo grenst direct aan de Duitse districten Kleef en Viersen. Venlo is gelegen aan een bocht in de Maas en heeft een historisch centrum, al heeft de Tweede Wereldoorlog erg veel schade aangericht.

Venlo kent een karakteristiek stadsdialect, dat in grondslag nog wel Limburgs is, maar ook al enkele kenmerken heeft van de Brabants-Limburgse overgangsdialecten. Daarmee vormt het een overgangsdialect. Taalkundig wordt dit overgangsgebied aangeduid als het Noord-Limburgse mich-kwartier. De bewoners koesteren dit Venloos, dat algemeen wordt gebruikt. Mede de rijke carnavalstraditie, die liedjes in het Venloos zeer geliefd heeft gemaakt, houdt het Venloos levend.

Het Tegels onderscheidt zich duidelijk van het Venloos. Ik stond onder een boom bij de school klinkt in het Tegels als ich sjting ónger einen boum beej de sjoeël en in Venloos als ik stónd ónder einen boum beej de schoeël. Het Venloos heeft in Blerick het Blericks verdrongen, dat nu enkel nog te horen is in Hout-Blerick en Boekend. Het Veldense dialect heeft zich in de richting van het Venloos ontwikkeld en staat nu relatief dicht bij het Venloos. Het oude Blericks en Veldens bevonden zich in verschillende opzichten tussen het Tegels en het Venloos: ik stóng ónger einen boum beej de schoeël. Arcen is de noordelijkste plaats waar het Limburgs gesproken wordt; boven Arcen gaan de betoningslijn en de du (dich) / gij -grens Duitsland in. Het Arcens valt nog wel net binnen het mich-gebied, maar het heeft ook al wat meer de klankkleur van het Horster dialect; Arcens: ik stónd ónder ieënen boeëm beej de schoeël.

Venlo ligt op een strategische positie, op een belangrijke kruising van wegen bij een oversteekplaats over de Maas. De nederzetting werd al in de vroeg-Romeinse tijd (50 v. Chr.-70 na Chr.) bewoond. Er zijn diverse vondsten van aardewerk, munten en sieraden aangetroffen die wijzen op bewoning door Romeinse militairen en geromaniseerde handelaren. Archeologisch onderzoek in en langs de Maas heeft niet aangetoond dat hier een brug heeft gelegen.[2] Na de derde eeuw blijft de nederzetting bij de huidige binnenstad van Venlo een aantal eeuwen onbewoond. Er zijn geen sporen uit de laat-Romeinse tijd bekend. Wel zijn er sporen van bewoning tot in de zevende eeuw gevonden aan de westzijde van de Maas, in Blerick, langs de noord-zuidverbinding Nijmegen-Maastricht-Tongeren.[3]

Middeleeuwen

 
Kaart van Venlo uit 1652 van Joan Blaeu

In de middeleeuwen was de stad Venlo een belangrijke handelsplaats aan de Maas, zelfs te vergelijken met Duitse plaatsen als Keulen, Spiers en Worms. Venlo behoorde tot het Gelderse Overkwartier en in 1481 trad Venlo tot het Hanzeverbond toe. Hoewel het Hanzeverbond toen al over zijn hoogtepunt heen was betekende Venlo's lidmaatschap toch een erkenning als handelsstad.

Nieuwe Tijd

Het hertogdom Gelre kwam als laatste gewest bij de val van Venlo in 1543 de facto, en bij het Traktaat van Venlo de jure in handen van keizer Karel V, die het met de rest van zijn Nederlandse bezittingen verenigde. Vanaf 1590 was Gelre gesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel en behoorde het zuidelijke, het Overkwartier, tot de Zuidelijke Nederlanden. In de 17e eeuw was Venlo afwisselend Spaans en Staats bezit. De Spaanse Successieoorlog leidde vervolgens tot het Barrièretraktaat, waarbij het Overkwartier tijdens de Vrede van Utrecht in 1713 werd opgedeeld tussen Pruisen, de Oostenrijkse Nederlanden en de Nederlandse Republiek. De stad werd onderdeel van de Republiek en kwam te liggen in het Generaliteitsland Staats-Opper-Gelre.

Heel Staats-Opper-Gelre werd in 1794 door de Fransen veroverd. Na hun vertrek ging Venlo tot de nieuwgevormde provincie Limburg behoren, binnen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Anders dan de rest van Limburg werd Venlo (evenals het gebied van de stad Maastricht) geen lid van de Duitse Bond. Bij de Belgische Opstand koos bijna geheel Limburg, en ook Venlo, de kant van de Belgen maar bij de vredesregeling werd Limburg gesplitst en kwam Venlo bij Nederland. Halverwege de 19de eeuw werden de stadsmuren gesloopt en breidde de stad zich flink uit over de buitengebieden en langs de toegangswegen.

De 21 oudste foto's van Venlo dateren van 1857-1861 en bevinden zich in een album van de militaire arts Petrus Jan van der Grijp dat begin 2020 door het Gemeentearchief Venlo is verworven.[4]

Twintigste eeuw

 Zie Bombardementen op Venlo voor het hoofdartikel over dit onderwerp. Zie Bevrijding van Venlo en Blerick voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Op 9 november 1939 vond in Venlo het Venlo-incident plaats, waarbij twee Britse agenten door de Duitse Gestapo werden gevangengenomen.

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog leed Venlo veel schade, mede doordat de frontlinie drie maanden lang door het centrum liep. Tot oktober 1944 was Venlo nauwelijks getroffen door de oorlog maar dat veranderde toen de gevechtsfronten Limburg naderden. Bij hevige geallieerde bombardementen op de strategische Maasbrug en het nabije Duitse vliegveld, werd het stadscentrum deels verwoest en kwamen veel burgers om. De stad werd op 1 maart 1945 bevrijd door de Amerikanen van het 9e Leger tijdens de Operatie Grenade.

Bezienswaardigheden

Het Romerhuis uit circa 1521

Door de bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veel historische gebouwen uit de Venlose binnenstad verdwenen zoals de middeleeuwse woningen nabij de Maasbrug (Kwartelenmarkt), de synagoge en de kloostercomplexen aan de zuidkant. Daarnaast is rond de Tweede Wereldoorlog een aantal (laat)middeleeuwse panden gesloopt. Na een uitgebreid bouwkundig onderzoek blijkt Venlo een aantal huizen met een Middeleeuwse kern te bezitten. Deze zijn verborgen achter merendeels nieuwere gevels en staan voornamelijk in de Gasthuisstraat, de Vleesstraat en in de Lomstraat.

Gasthuisstraat Venlo van bovenaf

Venlo-stad telt ten tijde van dit schrijven 93 rijksmonumenten. In totaal telt de hele gemeente 236 rijksmonumenten en daarnaast telt de gemeente nog 234 gemeentelijke monumenten.

Kerken

Kloosters

De Latijnse School te Venlo met voorgevel uit 1611

Burgerlijke bouwkunst

Verdedigingswerken

Zie: Vestingwerken van Venlo voor het hoofdartikel over dit onderwerp. Slechts enkele kleine stukken van de verdedigingswerken zijn overgebleven: In de tuin van klooster Mariaweide en De Luif bij de Havenkade.

Musea

Roermond

 ( uitspraak (info / uitleg)) (Limburgs: Remunj; Frans: Ruremonde) is een stad in de Nederlandse provincie Limburg. De stad is de zetel van het bisdom Roermond en is de stedelijke kern van de gelijknamige gemeente Roermond. De gemeente had op 1 januari 2021 een inwoneraantal van 58.806. Roermond ligt aan de samenvloeiing van de Roer en de Maas.

Roermond was in de late middeleeuwen een Hanzestad, en een van de vier hoofdsteden van het oude hertogdom Gelre, tweede in omvang en grootste qua handel. Roermond werd in 1130 Ruregemunde genoemd. Het eerste woorddeel verwijst naar de rivier Roer, die genoemd zou zijn naar een Keltisch-Germaanse watergodin "Rura". Het tweede woorddeel lijkt te verwijzen naar de "monding" van de Roer, maar dit is minder waarschijnlijk aangezien de Roer en de Maas tot ±1340 aan de Weerd samenkwamen. Daarna brak de Maas ter hoogte van Beegden door haar oevers en werd de Hambeek, 1 km ten zuidwesten van Roermond, een tweede uitmonding van de Roer in de Maas, waardoor aldus een deltamonding ontstond. Andere verklaringen, nl. dat "monde" zou verwijzen naar een (eventueel versterkte) heuvel, een brug of een Frankische burcht zijn evenmin zeker.

Een in 1968 gevonden Romeinse offersteen wijst op bewoning van de plaats waar nu Roermond ligt in de 3e eeuw. Later ontstond een nederzetting op de zogeheten Christoffelberg of Buitenop, een hoogte ten westen van de huidige Sint-Christoffelkathedraal. Tussen twee Roerarmen ontstond een versterking, ten zuidoosten daarvan een handelsnederzetting.

In 1130 werd voor het eerst schriftelijk gewag gemaakt van Ruremunde, en in de 12e eeuw was er al sprake van een primitieve aarden versterking. In 1213 werd de plaats echter verwoest door keizer Otto IV tijdens zijn strijd tegen de Hohenstaufen. Roermond kwam te behoren tot Opper-Gelre. Swalmen en delen van Dalenbroek horen nu bij de gemeente Roermond, maar maakten indertijd deel uit van het naburige hertogdom Gulik. Tussen de huidige Swalmer-, Bethlehem-, Dionisius-, Lelie- en Paredisstraat werd de herbouw aangepakt en in 1218 werd de Munsterabdij gesticht. In 1232 verkreeg de plaats stadsrechten van graaf Otto II en werd de eerste ommuring aangebracht, waarbij de Christoffelberg buiten de muren kwam te liggen. In 1342 werd de bedding van de Maas verlegd, en deze kwam dichter bij de stad te lopen. De Voorstad Sint-Jacob ontstond tussen Maas en Roer, en aan een Roerarm ontstonden twee dubbele watermolens. Een tweede ommuring kwam midden 14e eeuw tot stand. De Munsterabdij, het in 1317 gestichte Minderbroedersklooster, het in 1376 gestichte Kartuizerklooster en het Begijnhof van 1388 kwamen binnen de ommuring te liggen. De Christoffelberg werd 1388 afgegraven omdat deze slecht te verdedigen bleek. De daar gelegen Sint-Christoffelkerk werd gesloopt en verplaatst naar binnen de ommuring.

Roermond werd in 1547 de hoofdstad van Opper-Gelre. Dankzij de scheepvaart op de Maas kon de stad in 1441 lid worden van de Hanze. Bovendien verwierf ze in 1472 het muntrecht. Opper-Gelre viel in 1543 aan de Habsburgse Nederlanden, aan het einde van de Gelderse Oorlogen. Niet veel later werd de stad getroffen door de stadsbrand van 1554. In 1559 kreeg de stad een bisschopszetel. De Heilige Geestkerk, in de 13e eeuw gebouwd, werd kathedraal. In 1661 werd overigens de Sint-Christoffelkerk tot kathedraal verheven, terwijl de Heilige Geestkerk in 1821 werd gesloopt.

De stad nam geen deel aan de Nederlandse Opstand. Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog arriveerde Willem van Oranje en veroverde Roermond in juli 1572, om de stad weer achter te laten in oktober. Tijdens deze bezetting werd door de soldaten van Willem van Oranje een bloedbad aangericht in het Kartuizerklooster, zie: Martelaren van Roermond. Hierna liet de bevolking Don Frederik zonder verzet zijn intrede doen.

Rond 1613 werden te Roermond 64 van hekserij beschuldigde personen verbrand. Gedurende een maand werden er elke dag twee heksen verbrand.

De Staatse legers beroerden de regio daarna niet meer, tot de Veldtocht langs de Maas van 1632 waarbij de Republiek met gemak Roermond innam. Stadhouder Ernst Casimir van Nassau-Dietz werd tijdens het beleg gedood, toen bij het inspecteren van de loopgraven een musketschot hem in het hoofd trof.

Oostenrijks Gelre in twee delen

Enkele jaren later werd Roermond heroverd door de Spanjaarden. De stadsbrand van 1665 legde opnieuw het grootste deel van de stad in de as, maar herbouw volgde spoedig. Het bleef dan Spaans tot aan de Spaanse Successieoorlog, waarbij Opper-Gelre in 1702 ingenomen werd door Franse troepen, maar daarna nog tot 1716 onder Staats bestuur viel. Door de Vrede van Utrecht (1713) en het nieuwe Barrièretraktaat keerde Roermond terug naar de Zuidelijke Nederlanden die nu in handen kwamen van het aartshertogdom Oostenrijk; het werd toen de hoofdplaats van Oostenrijks-Gelre. Na 1783, onder Keizer Jozef II, werden de kloosters gesloten en werd een begin gemaakt met de sloop van de stadsmuren 

De Eerste Franse Republiek had de stad in 1792-1793 enkele maanden in handen, onder leiding van Francisco de Miranda. De stad was definitief Frans van 1794 tot 1814, en behoorde toen tot het departement Nedermaas. De laatste van de vele kloosters in de stad werden in deze periode opgeheven. In 1801 werd ook het bisdom opgeheven. Na de verdrijving van de Franse troepen werd Roermond in 1815 overgedragen aan het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het werd toen de hoofdplaats van één der drie arrondissementen van de nieuwe provincie Limburg. Bij het uiteenvallen van de jonge staat in 1830 bleef Roermond (als voor de Franse Tijd) Belgisch. Het Verdrag van Londen (1839) maakte Roermond een Nederlandse stad. Tevens bleef het tot 1867 lid van de Duitse Bond.

In 1853 werd het bisdom Roermond opnieuw ingesteld. Roermond werd een kerkelijk centrum waar ook tal van ateliers actief waren die kerkelijke kunstnijverheid vervaardigden. De spoorlijn Venlo-Maastricht van 1865, de Maasbrug van 1867 en de IJzeren Rijn van 1879 zorgden voor economische opbloei en enige industrialisatie. Einde 19e eeuw werd de omwalling geslecht, werd er gebouwd langs de singels en werd de Hamstraat belangrijk als winkelstraat. Na 1914 kwam de woonwijk Roermondse Veld, ten oosten van het station, ontwikkeld en in de jaren 30 volgde de villawijk Roerzicht ten zuiden van de oude stad.

In 1919 kreeg Roermond het eerste Nederlandse vrouwelijke raadslid, Mathilde Haan.

Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog lag Roermond enkele maanden in de frontlijn. De westoever van de Maas was al op 14 november 1944 bevrijd door de verovering van de sluis bij Panheel, en van daaruit werd de stad met artillerie beschoten. De bevolking werd geëvacueerd en de toren van de kathedraal werd door de Duitse bezetter opgeblazen. De stad werd bevrijd op 1 maart 1945 door soldaten van het 9e Amerikaanse Leger onder leiding van generaal-majoor John B. Anderson tijdens de Operatie Grenade.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de gemeente uitgebreid met het grondgebied van Maasniel en Herten. De opkomst van de textielindustrie (onder anderen Van de Kimmenade) maakte (tijdelijk) een einde aan de werkloosheid die hier na de Tweede Wereldoorlog heerste. De inmiddels tot een middelgrote stad uitgegroeide plaats kreeg in 1993 en 1995 te maken met overstromingen, waarbij delen van de bevolking werden geëvacueerd.

Ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog had zo'n 90% van de bebouwing in Roermond schade opgelopen. Onder de algemene leus die in Nederland heerste, "Nederland zal herrijzen", begon de stad aan de herstelwerkzaamheden. Een belangrijke gebeurtenis was het gereedkomen van de tunnel onder het spoor in 1956, waarmee het centrum van de stad met de nieuwe, oostelijk gelegen wijken werd verbonden.[2] Een van die wijken was het Roermondse Veld, en later ontstonden ook de Kemp (zuidoosten) en de villawijk Roer (zuidwesten). Deze grootschalige wijken zorgden voor een snelle bevolkingsgroei, maar hadden als keerzijde dat de aan woningbouw toegekende grond van de gemeente spoedig was volgebouwd. Ook werd in deze periode begonnen met de bouw van de 176-meter hoge radio-TV toren, deze kwam in 1964 gereed (in 2007 ingekort tot 156 m). Met de annexatie van Maasniel in 1959 kreeg de stad nieuwe grond, die zich uitstrekte tot aan de grens met Duitsland; de nieuwe gemeentegrens werd tevens Rijksgrens.[2] Dat de plattelandsgemeente Maasniel bij het stedelijke Roermond werd gevoegd vormde in 1959 de eerste grote herindeling in Nederlands Limburg. De kwestie Maasniel geeft een doorkijk op de ontwikkeling van stad-land relaties in Midden-Limburg.[3]

De groei zette zich voort in de aanleg van een tweetal grote industrieterreinen: in het noorden openden Prinses Beatrix en Prins Claus in 1967 de Willem-Alexanderhaven, genoemd naar hun zoon, omdat het de eerste officiële handeling was die ze na zijn geboorte verrichtten.[2] In het zuidoosten werd het 450 ha grote industrieterrein Heide (nu beter bekend als Heide-Roerstreek) aangelegd, in samenwerking met vier andere Roerstreekgemeenten. Omdat de industriële ontwikkeling gelijk zou moeten lopen met de woningbouw, werd begonnen met de aanleg van de Donderberg. Deze wijk, die op grondgebied van de voormalige gemeente Maasniel werd gebouwd, bestond uit een vijftal grote flats, die samen met de omliggende laagbouw 13.000 bewoners huisvesten.[2] Deze flats waren de eerste hoogbouwprojecten van Roermond. Ook de aanleg van de N280 tussen Roermond en Baexem en de komst van Hema en V&D zorgden voor een impuls in de stad

Met de fusie van Herten in 1991, kreeg Roermond nieuwe uitbreidingsmogelijkheden. Het van oorsprong kleine dorp groeide in 15 jaar uit tot een volwaardig stadsdeel en zal na de voltooiing van de wijk Oolderveste (900 woningen) nagenoeg zijn volgebouwd. De Maasplassen leggen de stad beperkingen op wat betreft uitbreiding in het westen en nu richt de stad zich momenteel op het oostelijk gebied. Men begon de bouw van Tegelarijeveld Oost (200 woningen), waarmee de eerste aanzet tot een dergelijke uitbreiding begon. De stad aast verder al lange tijd op het Leropperveld, een grootschalig natuurgebied tussen Roermond en Lerop, waar ruimte is voor woningbouw. Weerstand van de gemeente Roerdalen, natuurbeschermingsgroepen en politieke belemmeringen zorgden ervoor dat een woningbouwplan (maximaal 3100 woningen) hier voorlopig van de baan is. Verder krijgt de kern Asenray er 2 buurten bij. Een wijk met 251 woningen en een (vedische) wijk met 71 woningen

In de stad zelf bouwde Roermond op een aantal locaties de hoogte in: Ernst Casimirtoren (44 meter), Kazernevoorterrein (45 meter), de omstreden woontoren Toerist (40 meter) en Natalinitoren (61 meter) zijn enkele hoogbouwprojecten die tot 2011 werden gerealiseerd. Er bestaan plannen om het stationsgebied opnieuw in te richten. Voorts is de bouw gestart van woon/cultuurwijk Roerdelta (totaal 770 woningen), Jazz City, Neeldervelt en Sjtadshaof. In 2017 kwam de grote verbouwing van het Laurentius ziekenhuis gereed.

 

Maastricht

 (uitspraak:  /masˈtrɪχt/ (info / uitleg)) (Limburgs: Mestreech /məsˈtʁeːç/; Frans, enigszins verouderd: Maestricht; Waals: Måstraik of Li Trai) is een stad en gemeente in het zuiden van Nederland. Het is de hoofdstad van de provincie Limburg en telt 120.182 inwoners (1 januari 2021, bron: CBS). Het is hiermee de grootste gemeente van de provincie Limburg.

Maastricht is ontstaan bij een doorwaadbare plaats aan de rivier de Maas, waaraan het zijn naam te danken heeft (Maastricht = Mosa Trajectum = doortocht door de Maas). Maastricht is al tweeduizend jaar lang ononderbroken bewoond.[3] De stad heeft een lange en veelbewogen geschiedenis, waarvan de talrijke historische gebouwen en kunstschatten in kerken en musea getuigen. Internationaal kreeg de stad grote naamsbekendheid door het Verdrag van Maastricht (1992), dat de Europese Unie in zijn huidige vorm creëerde en de weg vrijmaakte voor de invoering van de euro als Europese munt.

De stad wordt in de rest van Nederland vaak gezien als "buitenlands", vooral door de perifere ligging vlakbij België en Duitsland, maar ook door het atypische landschap, de Maaslandse huizenbouw, de afwijkende geschiedenis, de ingewikkelde taalsituatie, de dominantie van het katholicisme (vroeger meer dan nu), de sterke nadruk op het gemeenschapsleven (fanfares, carnaval, processies) en de vermeende Bourgondische leefwijze.[4] Maastricht ligt in het zuiden van Nederland. De stad ligt aan de voet van de Sint-Pietersberg, tussen het Plateau van Margraten, het Plateau van Caestert en de Haspengouw, op de plaats waar de rivier de Jeker in de Maas uitmondt. Het centrum van de stad ligt op een hoogte van ca. 50 meter boven NAP. De buitenwijken liggen iets hoger.[5] Het laagst gelegen deel van de gemeente is de rivier de Maas bij Itteren; het hoogste punt is de Sint-Pietersberg (109 m). D'n Observant is met ruim 170 meter weliswaar hoger, maar betreft een kunstmatige heuvel.

De Maas heeft door erosie een breed dal uitgeslepen, waarin gedurende het hele Kwartair rivierklei is afgezet. In het gebied Belvédère waren in de twintigste eeuw enkele steenfabrieken gevestigd die deze rivierklei als grondstof gebruikten voor bakstenen, dakpannen en gresbuizen. Een van deze fabrieken is nog actief. In de hoger gelegen delen van de stad bestaat de deklaag uit löss, een fijnkorrelige grondsoort die geschikt is voor akkerbouw. De beschutte zuidoosthelling van de Cannerberg in het Jekerdal is, mede door zijn ondergrond, geschikt voor wijnbouw.

Maastricht ligt in een gebied waar het Krijt op sommige plaatsen aan de oppervlakte komt, bijvoorbeeld in de omgeving van de Duivelsgrot. Op de Sint-Pietersberg en de Cannerberg maakt men al eeuwen dankbaar gebruik van de aanwezigheid van het makkelijk winbare krijtgesteente, vaak aangeduid met de incorrecte naam mergel. Het in ondergrondse mergelgroeven gewonnen materiaal werd gebruikt als bouwmateriaal en als meststof in de landbouw. Als gevolg van deze vorm van ondergrondse mijnbouw ontstonden honderden kilometers lange gangenstelsels, waarvan er enkele te bezichtigen zijn (Grotten Noord, Zonneberg, Jezuïetenberg). Vanaf begin 20e eeuw vond de mergelwinning plaats in dagbouw ten behoeve van de cementindustrie. De 200 hectare grote ENCI-groeve is het resultaat van deze grootschalige afgravingen. In het Natuurhistorisch Museum Maastricht bevinden zich een groot aantal fossielen afkomstig van de Sint-Pietersberg, waaronder Mosasauriërs, reuzenschildpadden en andere fossielen uit de Krijtzee. mdat Maastricht voor Nederlandse begrippen diep landinwaarts ligt, ondergaat de stad minder de invloed van zee dan de meer westwaarts en noordwaarts gelegen delen van Nederland. Dit brengt met zich mee dat het weer er iets meer kenmerken van een landklimaat heeft dan in dichter bij de kust gelegen gebieden. De winters zijn er vaak iets kouder en sneeuwrijker, de zomers zijn gemiddeld wat warmer. De gemeten verschillen zijn echter klein: gemiddeld ligt de maximumtemperatuur in juli en augustus niet meer dan een halve graad boven die van De Bilt. Maastricht is een van de plaatsen waar de hoogste temperaturen van Nederland worden gemeten. Op 2 juli 2015 werd in deze stad de tot nu toe op een na hoogste maximumtemperatuur geregistreerd sinds het begin der waarnemingen rond 1900, namelijk 38,2 °C.[6]

Maastricht is vanouds gelegen op beide oevers van de rivier de Maas, die al 2000 jaar met elkaar verbonden zijn door een brug. Weinig andere Nederlandse steden hebben een vergelijkbare ontstaansgeschiedenis. Het deel van de historische stad op de oostoever heet Wyck (uitspraak: Wiek). Het andere stadsdeel wordt simpelweg Maastricht genoemd. Na de scheiding van Nederland en België werd pas in 1843 definitief overeenstemming bereikt om een gebied van 2,3 km (1.200 vadem; 1 kanonschot ver) rond Maastricht bij Nederland te voegen. Maastricht en Sint Pieter waren steeds in Nederlandse handen gebleven en vormden tot 1839 een enclave in het door de Belgen bezette Limburg. Zo komt het dat het op de linkeroever gelegen deel van Maastricht Nederlands bleef, terwijl zowel ten zuiden als ten noorden van de stad de linker Maasoever (Grensmaas) bij Belgisch-Limburg hoort.

De stad werd vroeger omgeven door een krans van agrarische dorpen met akkers, weilanden en boomgaarden: Limmel, Amby, Heer, Scharn, Heugem, Oud-Caberg, Wolder en Sint Pieter. Sinds de annexaties van 1920 en 1970 behoren deze dorpen tot de gemeente Maastricht en zijn ze langzamerhand verstedelijkt.[8] Sint Pieter neemt hierbij een aparte plaats in door zijn geïsoleerde ligging tussen Maas en Sint-Pietersberg en de beschermde status van de omgeving. De dorpen Borgharen en Itteren liggen gevoelsmatig vrij ver van de stad en hebben eveneens hun landelijke karakter weten te behouden.

Omdat Maastricht tot 1867 vestingstad was, waren er tot die tijd geen uitbreidingsmogelijkheden buiten de stadsmuren. Ook de vroege industriële ontwikkeling van de stad vond geheel intra muros plaats. De bevolkingsgroei van Maastricht bleef in de 19e eeuw achter bij andere Nederlandse steden. Desalniettemin was de woonsituatie van de meeste arbeiders schrijnend. Omdat pas in 1920 de eerste grote annexatie plaatsvond, vond daarna pas op grote schaal woningbouw plaats buiten de middeleeuwse stad.

Na de Tweede Wereldoorlog heerste er, zoals ook elders in Nederland, woningnood en werden in hoog tempo nieuwbouwwijken gebouwd, aanvankelijk vooral in het westelijk deel van de stad, vanaf de jaren 1980 ook op de oostelijke Maasoever. In het noordwesten en noordoosten ontstonden industrieterreinen (Bosscherveld, Beatrixhaven). In het zuidoosten van de stad verrees vanaf eind jaren 1970 de kantorenwijk Randwyck. De wijk De Heeg was de laatste grote uitbreidingswijk in klassieke zin. Daarna werd gekozen voor herbestemming van verouderde industriegebieden, revitalisatie en verdichting van bestaande stadswijken (inbreiding) en stadsuitbreiding op beperkte schaal. Twee voorbeelden van herbestemming van oude industrieterreinen zijn de centrumwijken Céramique en Sphinxkwartier.

In 2019 woonde ongeveer 85% van de Maastrichtenaren in een buitenwijk. Van de 18.635 centrumbewoners woonde circa 63% op de westelijke Maasoever, waar historisch gezien altijd het zwaartepunt van de nederzetting lag. Over de gehele gemeente bezien, woont tegenwoordig net iets meer dan de helft van de inwoners op de oostelijke Maasoever (61.100 in 2019; tegen 60.445 op de westelijke oever). Die verschuiving is het gevolg van de beperkte ruimte op de westoever (2.438 hectare; circa 40% van de totale oppervlakte). Doordat dit deel van de gemeente ingesloten is door de landsgrens met België, is hier vrijwel geen uitbreiding meer mogelijk.[10]

Sinds de jaren 1990 vergrijst en krimpt de bevolking van Zuid-Limburg door een laag geboortecijfer, een hoog sterftecijfer en soms ook een negatief migratiesaldo. Ook in Maastricht was aan het begin van het derde millennium enkele jaren sprake van bevolkingsdaling. Per saldo is het inwonertal sinds 2000 min of meer gelijk gebleven.[11] De negatieve natuurlijke bevolkingsaanwas wordt enigszins gecompenseerd door de toename van het aantal studenten aan de Universiteit Maastricht. De universiteit en andere opleidingen zorgen er tevens voor dat de Maastrichtse bevolking jonger is dan die van andere Zuid-Limburgse gemeenten. De herkomst van de naam Maastricht is waarschijnlijk terug te leiden tot het Latijnse Mosa Trajectum, "doortocht" of "doorwaadbare plaats in de Maas", een naam die eerst uit de middeleeuwen bekend is. De aanduiding Traiectum-tricht-trecht of -drecht werd ook voor andere plaatsen gebruikt (zoals Utrecht); vandaar de toevoeging van de naam van de rivier.[13] In 1051 werd voor het eerst de naam Masetrieth genoteerd, wat uiteindelijk Maastricht werd.[14]

Lang voor het ontstaan van de stad Maastricht was er al menselijke bewoning in het gebied. Bij opgravingen in de kleigroeve Belvédère werden sporen gevonden van menselijke bewoning uit de Oude Steentijd (circa 250.000 jaar geleden), de oudste archeologische vondsten in Nederland.

Rond het jaar 10 v. Chr. legden de Romeinen de belangrijke heirbaan Keulen-Tongeren aan (later Via Belgica genoemd) die bij Maastricht de Maas kruiste. Bij de Romeinse brug ontstond een nederzetting, waarvan het centrum nabij de huidige Stokstraat lag. Rond 270 na Chr. werd Romeins Maastricht verwoest door invallende Germaanse stammen. Ter bescherming van de brug werd in het jaar 333 na Chr. of kort daarna op de linkeroever het Romeins castellum gebouwd. Langs de uitvalswegen buiten de nederzetting begroeven de Romeinen hun doden. Op een van die begraafplaatsen, het huidige Vrijthof, werd volgens de traditie in het jaar 384 de van oorsprong Armeense missionaris en bisschop van Tongeren Servatius begraven.[15]

Maastricht wordt in schriftelijke bronnen uit de vroege middeleeuwen regelmatig genoemd. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is dat van een voor die tijd redelijk grote, redelijk welvarende stad, die dankzij de aanwezigheid van een bisschopszetel en wellicht een koninklijke palts een zeker machtscentrum binnen het Merovingische en Karolingische rijk vormde. Ondanks het bestaan van een lijst van 21 heilige bisschoppen van Maastricht is er geen zekerheid over de eerste bisschoppen. Wel is duidelijk dat de christelijke godsdienst hier al vroeg geworteld was. In de loop van de 8e eeuw verloor Maastricht de bisschopszetel aan Luik.

Al in de Merovingische tijd was er in Maastricht een tol gevestigd en werden er munten geslagen. In 881 werd de stad door Vikingen geplunderd. In de 9e eeuw was Maastricht, na de diverse delingen van het rijk van Karel de Grote, ingedeeld bij het middenrijk van Neder-Lotharingen. Aan het einde van de 10e eeuw leek Maastricht even hoofdstad van dat rijk te worden. De laatste hertog van Neder-Lotharingen overleed echter in gevangenschap en werd rond het jaar 1000 in de St.-Servaaskerk herbegraven.

De elfde en twaalfde eeuw waren met name voor het kapittel van Sint-Servaas een tijd van grote voorspoed. Rond het jaar 1000 begonnen beide Maastrichtse kapittels – dat van Sint-Servaas en dat van Onze-Lieve-Vrouw – aan een grootscheepse bouwcampagne, waarbij men elkaar kopieerde en trachtte te overtreffen. Deze bouwactiviteit leidde tot een ongekende culturele bloeiperiode in Maastricht en omgeving. De Maaslandse edelsmeedkunst bereikte een hoog niveau en Maastrichtse schilders en beeldhouwers ('metsen') waren actief in grote delen van het Heilige Roomse Rijk. Hendrik van Veldeke schreef een nieuwe vita van Sint-Servaas, een der oudste werken in de Nederlandse literatuur.

In 1204 werd Maastricht door de keizer in leen gegeven aan de hertog van Brabant. Vanaf dat moment had Maastricht twee heren, de (prins-)bisschop van Luik en de hertog van Brabant, het begin van de tweeherigheid van Maastricht. Rond 1400 kwam Brabant, en dus ook een deel van Maastricht, in bezit van de hertog van Bourgondië, Karel de Stoute. Diens opvolgers, waaronder keizer Karel V en Filips II van Spanje, verbleven meermaals in de stad en logeerden dan in het Brabants Gouvernement.

Maastricht heeft nooit stadsrechten in de zin van een stadsbrief gehad; deze ontwikkelden zich geleidelijk door de eeuwen heen. Wel kreeg de stad in 1229 van hertog Hendrik I van Brabant toestemming om de bestaande aarden wal rond de stad te vervangen door een stenen stadsmuur. In 1281 begon de bouw van een nieuwe brug, iets ten noorden van de oude, die enkele jaren eerder was ingestort. In 1284 werd het gezamenlijk beheer vastgelegd in een constitutioneel verdrag, de Alde Caerte genoemd. Na een aantal interpretatiedisputen werd dit in 1356 nog aangevuld met de Doghter Caerte. Deze situatie bleef voortbestaan tot aan de Franse Revolutie. Rond 1375 werd een tweede muur gebouwd. Voor de laat-middeleeuwse economie waren vooral de leerlooierij en de lakenfabricage van betekenis. Maastricht was gedurende de hele middeleeuwen een belangrijk religieus centrum en een pelgrimsoord. Vanaf de dertiende eeuw vestigden zich vele kloosters in de stad.[16]

Maastricht op een gravure van Simon de Bellomonte, 16e eeuw
Fabriekshal Société Céramique, 1887
Panorama vanaf Sint-Servaas, 1893
Duitse troepen bij vernielde Wilhelminabrug, mei 1940
Velddag van de Jeugdstorm in Maastricht, Propagandafilm van de NSB, 1943
Persconferentie in het MECC na de Eurotop van 1991

Vroegmoderne en Franse tijd (1500-1814)

Maastricht behoorde in de zestiende eeuw met zijn vijftien- tot twintigduizend inwoners tot de grotere steden in de Nederlanden. De stad maakte rond 1500 een bescheiden bloeiperiode mee, ook op cultureel gebied. De godsdienstonvrijheid drukte echter zwaar. In 1535 belandden 15 ketterse anabaptisten op de brandstapel op het Vrijthof. Bij de beeldenstorm van 1566 sneuvelden ook in Maastricht beelden en meubilair in kerken en kapellen. In deze jaren kwam de aanvankelijke bloeiperiode tot stilstand en nam de armoede hand over hand toe.

In 1579 heroverde Alexander Farnese, de latere hertog van Parma, Maastricht (Beleg van Maastricht, 1579), waarna de contrareformatie begon. In 1632 veroverde Frederik Hendrik de stad (Beleg van Maastricht, 1632) en kwam Maastricht in handen van de protestantse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Deze nam in het stadsbestuur de plek in van de Brabantse hertog en respecteerde het condominium met Luik. De vredesvoorwaarden gaven gereformeerden en katholieken dezelfde rechten, dus beide kregen godsdienstvrijheid.

Van 1673-78 (Beleg van Maastricht, 1673) en in 1748-49 (Beleg van Maastricht, 1748) stond Maastricht onder Frans bestuur. Tijdens de kortdurende Franse bezettingen werden de protestantse Maastrichtenaren hun gelijke rechten tijdelijk ontnomen.

In de 17e en 18e eeuw was Maastricht een ingeslapen provinciestad. Het garnizoen zorgde voor enig vertier, maar verder werd het leven in de stad gekenmerkt door een conservatieve levenshouding. In de tweede helft van de 18e eeuw was er sprake van een lichte culturele opleving.[17]

Na een mislukte poging in 1793, veroverde de Franse bevelhebber Kléber op 4 november 1794 de vesting Maastricht (Beleg van Maastricht, 1794). De stad werd na het afsluiten van het Haags Verdrag van 16 mei 1795 ingelijfd bij de Franse Republiek, waarmee voorgoed een einde kwam aan de eeuwenoude tweeherigheid. Maastricht werd de hoofdstad van het departement Nedermaas. De erfenis van de Franse Tijd is, over het geheel bezien, geen positieve. Kerken, kapittels en kloosters waren opgeheven, waardevolle inventarissen verkocht of vernield, bibliotheken, archieven en schatkamers geplunderd, en eeuwenoude instellingen die zich bezighielden met de zorg voor zieken, armen en ouden van dagen afgeschaft.[18]  

Op 1 augustus 1814 werd Maastricht hoofdstad van de nieuwe provincie Limburg in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Tijdens de Belgische opstand van 1830 bleef Maastricht, door de vasthoudendheid van garnizoenscommandant Dibbets, onder Nederlands bestuur.

In 1834 begon de jonge ondernemer Petrus Laurentius Regout aan de Boschstraat met de productie op industriële schaal van glas en kristal, twee jaar later gevolgd door de fabricage van aardewerk. De fabrieken van Regout ontwikkelden zich zeer voorspoedig en mede daardoor werd Maastricht in de 19e eeuw een vooraanstaande industriestad. Door de slechte sociale omstandigheden was de kindersterfte hoog en de gemiddelde leeftijd laag. Maastricht was in die tijd een ongezonde, smerige stad met een groot aantal verpauperde inwoners. Het socialisme vond er al vroeg een zekere aanhang, maar nooit op de schaal van de Waalse industriebekkens.

Pas geruime tijd na de opheffing van de vestingstatus in 1867 werden de eerste woonwijken buiten de middeleeuwse stadsmuur aangelegd. Op 1 januari 1920 werden enkele omliggende gemeenten geannexeerd, waardoor de oppervlakte van de gemeente toenam van 415 ha tot 3500 ha.

In 1826 werd de Zuid-Willemsvaart, inclusief de binnenhaven Bassin, geopend voor scheepvaartverkeer. Tussen 1845 en 1850 werd het Kanaal Luik-Maastricht gegraven. De eerste spoorlijn in Maastricht (Aken - Maastricht) werd in 1853 opengesteld. Pas in 1865 werd Maastricht verbonden met het Nederlandse spoorwegnet. Het station van Maastricht werd gebouwd op terreinen die tot dan toe tot de gemeente Meerssen hadden behoord.

Maastricht was in de 19e eeuw een sterk verfranste stad. De stedelijke elite sprak, naast het Maastrichts, Frans, en beheerste nauwelijks het Nederlands. Het onderwijs en verenigingsleven waren tot ver in de 20e eeuw sterk verzuild en grotendeels in handen van katholieke instellingen.

Op de ochtend van 10 mei 1940 blies het Maastrichtse garnizoen de bruggen over de Maas op in een poging de opmars van de Duitsers te vertragen. Na de capitulatie begon de Duitse bezetting, die in Maastricht vier jaren, vier maanden en vier dagen zou duren, tot 14 september 1944. Omdat men in 1943 vreesde dat de stad in de frontlinie zou komen te liggen werd het Sint-Pietersbergplan ontwikkeld, waarbij er een evacuatiecentrum in de Sint-Pietersberg werd ingericht. Geallieerde luchtbombardementen eisten niet alleen veel doden, maar leidden door het wegvallen van een groot areaal aan woningen decennialang tot woningnood. Het grootste verlies leden de Maastrichtse Joden: van de 515 leden van de Joodse gemeente in 1940 bleven er in 1945 nog slechts 145 over.[19]

 

Luik 

(Frans: Liège, voor 1946: Liége; Duits: Lüttich; Waals: Lîdje) is de hoofdstad van de provincie Luik in België. De stad is gelegen aan de Maas, ongeveer 30 km stroomopwaarts van Maastricht. De bijnaam van de stad is La Cité Ardente (De Vurige Stede). Deze naam wordt voor het eerst genoemd in de gelijknamige historische roman van Henri Carton de Wiart uit 1904.

De gemeente Luik telt (1 januari 2019) 197.327 inwoners, waarmee het naar inwonertal de op drie na grootste gemeente in België is. Ongeveer 30.000 inwoners bezitten een buitenlandse nationaliteit. Het hele stedelijke gebied van Luik (met voorsteden als Seraing, Saint-Nicolas, Ans, Herstal en Flémalle) telt ongeveer 600.000 inwoners.

De stad bevindt zich in het gebied waar de hoger gelegen Ardennen overgaan in de heuvelachtige Haspengouw (Frans: Hesbaye), op de plek waar de rivier de Ourthe uitmondt in de Maas. Door de stad stromen thans twee rivierarmen van de Maas, de eigenlijke Maas en de deels kunstmatige Dérivation, waartussen zich het stadsdeel Outremeuse bevindt. Rondom het historische centrum lag nog een rivierarm, die in de 19e eeuw is gedempt, wat te zien is aan het kronkelige verloop van de Boulevard d'Avroy en de Boulevard de la Sauvenière.

De stad wordt omringd door heuvels die in feite onderdeel zijn van het Ardennenplateau, waarin de Maas en andere waterlopen dalen hebben uitgeslepen. De bekendste heuvels zijn de heuvel Sainte-Walburge, waarop zich de citadel van Luik bevindt, de heuvel Publémont of Mont Saint-Martin met de Sint-Maartensbasiliek, en de Cointe-heuvel, waarop zich een monumentaal bouwwerk uit de periode na de Eerste Wereldoorlog bevindt, dat vanuit grote delen van de stad zichtbaar is.

De naam 'Luik' is Germaans van oorsprong en is wellicht reconstrueerbaar als liudik-, van het Germaanse woord liudiz dat 'mensen / volk' betekent (vergelijk het Nederlandse 'lui(den) / lieden' of het Duitse Leute). Daarnaast bestaan er talloze andere theorieën over de herkomst van de naam.[1] De naam is aangetroffen in een groot aantal Middeleeuwse documenten; in het Latijn in de vorm Leodicum of Leodium, en in het Middelnederlands als Ludic, Ludeke en varianten.[2]

Ook het riviertje Légia wordt wel als oorsprong van de naam Luik geduid. Lange tijd werd aangenomen dat Luik pas in de 7e of 8e eeuw gesticht werd door de bisschoppen van Maastricht, maar de opgraving van een omvangrijke Romeinse villa op de place Saint-Lambert in het centrum van de stad, heeft aangetoond dat Luik al eerder een plaats van betekenis was. Wellicht was deze villa in 706 de verblijfplaats van bisschop Lambertus, toen deze te Luik vermoord werd. Hier verrees in elk geval de latere Sint-Lambertuskathedraal en het naastgelegen Paleis van de Prins-bisschoppen. Door de moord op Lambertus en het bedevaarttoerisme als gevolg daarvan, ontwikkelde Luik zich snel tot het nieuwe centrum van het bisdom.

De eerste bloeiperiode van de stad begon eind 10e eeuw onder bisschop Notger. Tijdens zijn bewind en dat van zijn opvolgers Balderik, Waso en Dietwin, werd de Luikse kathedraal herbouwd en werden zeven nieuwe kapittelkerken gesticht. Ook de stichting van de Sint-Jacobsabdij, een benedictijnenabdij, droeg bij tot de uitbouw van de stad. Door de bloei van de Luikse kapittelscholen stond de stad bekend als het "Athene van het Noorden". In de 12e eeuw kwam de Maaslandse kunst tot bloei. Luikse edelsmeedkunst, beeldhouwkunst en geïllumineerde handschriften uit die periode, zoals het doopvont van Reinier van Hoei in de Sint-Bartolomeüskerk, de Vierge de Dom Rupert, het reliekentriptiek van Sainte-Croix en het evangelarium van Arenberg (alle in het Grand Curtius), behoren tot de topwerken van de renaissance van de twaalfde eeuw.

Vele eeuwen lang, tot 1795, werd Luik geregeerd door de Luikse bisschoppen, vanaf 972 prins-bisschoppen genoemd. Het wereldlijk gebied van het prinsbisdom Luik strekte zich uit over het grootste deel van de huidige provincie Luik en de zuidelijke helft van de huidige provincie Namen. Bovendien verwierven de bisschoppen van Luik in 1366 ook het graafschap Loon, dat grotendeels samenvalt met de huidige Belgische provincie Limburg. De hoofdstad Luik was verreweg de grootste van de 23 Goede Steden (Bonnes-Villes) van het prinsdom.

De geschiedenis van Luik wordt gekenmerkt door talloze conflicten tussen het prinsbisdom en de buurlanden (zie o.a. Luiks-Brabantse oorlogen), maar ook tussen de burgers van de stad, de bisschoppen en de adellijke families (zie o.a. de Awans- en Warouxoorlog). Daarbij moesten de prins-bisschoppen diverse malen hun toevlucht zoeken in het naburige Maastricht. De stad kreeg in de 11e eeuw stadsmuren om zich te beschermen en boven op een heuvel verrees een dwangburcht, die in de loop der eeuwen verschillende keren herbouwd is (zie: Citadel van Luik). In 1142 verwoestte een grote brand een aanzienlijk deel van de stad.

Toen de hertogen van Bourgondië – later de Habsburgse koningen van Spanje – allengs de hele Nederlanden onder hun gezag verenigden, bleef het prinsbisdom Luik als onafhankelijke staat daarbuiten, hoewel de Bourgondiërs er wel voor zorgden dat er geen vijandig gezinde prins-bisschoppen werden benoemd. In 1468 werd in het kader van een dergelijke machtsstrijd de stad "getuchtigd" door de Bourgondische hertog Karel de Stoute. Het verzet van de 600 Franchimontezen nam later in de Luikse geschiedschrijving heroïsche vormen aan. Na de verovering van de stad misdroegen de soldaten zich buitensporig, waarbij een kwart van de 20.000 inwoners het leven zou hebben gelaten en de stad grotendeels werd verwoest. Het herstel duurde vele tientallen jaren.

Terwijl in omliggende steden de Reformatie veel aanhang had, wisten de Luikse bisschoppen de hervormingspredikers buiten de stadsmuren te houden. De beeldenstormen van 1566 en 1567 gingen eveneens aan de stad voorbij, maar deze bereikten wel onder meer Hasselt en Maastricht; bisschop Gerard van Groesbeek liet opstanden in deze steden en in Maaseik hardhandig neerslaan. In het najaar van 1568 belegerde Willem van Oranje Luik drie dagen lang zonder succes; zijn troepen plunderden het Luikse platteland. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog trachtten de bisschoppen van Luik neutraal te blijven tussen de strijdende partijen. Tijdens de Negenjarige Oorlog kwamen de troepen van Menno van Coehoorn uit de Nederlandse Republiek de Luikenaars ter hulp; de Fransen slaagden er evenwel in Luik zwaar te beschieten (Franse beschieting van Luik, 1691). Luik had zich vanaf de 16e eeuw ontwikkeld tot een belangrijk centrum van metaalindustrie, met name van wapenindustrie en -handel. Een groot deel van de wapens waarmee in de Tachtigjarige Oorlog strijd werd geleverd, kwam uit Luik. Rijk geworden ondernemers als Jean de Corte (1551-1628) bouwden hun stadspaleizen langs de Maas of elders in de stad (zie Palais Curtius). Het bisschoppelijk paleis en andere gebouwen werden vernieuwd in de stijl van de Luikse renaissance. In de 17e, en meer nog in 18e eeuw bloeiden de kunsten (zie: Luikse barok). In augustus 1789, een maand na de Franse Revolutie, vond de Luikse Omwenteling plaats, waarbij de prins-bisschop werd verdreven. De Luikse Republiek hield slechts stand tot 1795, waarna de stad werd ingelijfd bij Frankrijk. In 1794 verwoestten Luikse burgers samen met Franse revolutionairen, de gotische Sint-Lambertuskathedraal, het gehate symbool van het ancien régime. De lege plaats daarvan vormt de huidige place Saint-Lambert. Bij het herstel van het bisdom in het begin van de 19e eeuw werd de Sint-Pauluskerk verheven tot kathedraal. De Universiteit van Luik (Université de Liège, afgekort: ULg) werd in 1817 gesticht ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I. In de 19e en begin 20e eeuw was Luik en omgeving een belangrijk centrum van mijnbouw en staalindustrie, waardoor de stad tot grote welvaart kwam, wat nog te zien is aan de vele deftige herenhuizen uit die periode. In de eerste helft van de 20e eeuw werden in de stad drie wereldtentoonstellingen georganiseerd: die van 1905 en 1930 en de Exposition internationale de la technique de l'eau de 1939.

In 1887 werd begonnen met de aanleg van de forten rond Luik. De slag om Luik, de eerste veldslag van de Eerste Wereldoorlog, speelde zich van 5 tot en met 15 augustus 1914 af in de fortengordel rondom Luik. De stad lag op de Duitse aanvalsroute door België naar Frankrijk. Weinigen verwachtten dat België tegenover de aanzienlijke Duitse militaire overmacht weerstand zou bieden en om die reden trok het taaie verzet van de Luikse forten wereldwijde aandacht. De Engelse krant The Times schreef: "België heeft zich onsterfelijke roem verworven door het geloof in de onoverwinnelijkheid van de Duitse legers te verpletteren." De Franse regering onderscheidde de stad Luik met het Grootkruis van het Legioen van Eer. Het verzet van de Luikse forten vertraagde de Duitse opmars en beïnvloedde daardoor waarschijnlijk het verloop van de oorlog. Tijdens deze veldslag was Luik ook de eerste stad ter wereld die vanuit de lucht werd gebombardeerd (door een Duitse zeppelin).[3] Ook in de Tweede Wereldoorlog vonden in en nabij Luik hevige gevechten plaats.

De economische malaise van de periode na de Tweede Wereldoorlog was het gevolg van het afgenomen belang van mijnbouw en staalindustrie, de verouderde fabrieken die niet konden concurreren met nieuwe industriegebieden, en de kloof tussen de weinig flexibele vakbonden en werkgevers. Een dieptepunt vormde de algemene staking in de winter van 1960-61. De jarenlange economische teruggang is in de omgeving van Luik zichtbaar in de vorm van verlaten fabriekscomplexen en vervallen arbeidersbuurten. Het centrum van de stad, decennialang geplaagd door leegstand en mislukte megalomane projecten, is opgeknapt, waardoor de stad een toenemend aantal toeristen trekt. Symbolen van de 'herboren' stad zijn het futuristische station Luik-Guillemins, het sterk uitgebreide museum Grand Curtius, de vernieuwde Luikse Opera en de schouwburg Théâtre de Liège.

Op 27 januari 2010 kwamen veertien mensen om toen na een hevige gasexplosie een tweetal appartementengebouwen in de rue Léopold instortten. Op 13 december 2011 werd op de place Saint-Lambert een bloedbad aangericht door een vervroegd vrijgelaten crimineel 

Namen

 (Frans: Namur; Waals: Nameur) is een stad in België, gelegen waar de rivier de Samber in de Maas vloeit. Het is de hoofdstad van het Waals Gewest (Wallonië) en de hoofdstad van de provincie Namen.

De stad ligt ongeveer 65 km ten zuiden van Brussel, aan de samenvloeiing van Samber en Maas en aan de grenzen van Haspengouw, de Condroz en de streek tussen Samber en Maas. Het huidige stadscentrum bevindt zich op de linkeroever van de Samber. De stad telt ruim 110.000 inwoners wat ongeveer een kwart van alle inwoners van de provincie vertegenwoordigt.

In Namen zetelen de regering en het parlement van Wallonië. In Jambes liggen belangrijke gebouwen van het Waals Gewest, waaronder ook het Elysette, de ambtswoning van de minister-president van Wallonië. Met een groot aantal onderwijsinstellingen op alle niveaus – waaronder de Université de Namur (UNamur) – en grote ziekenhuizen vervult Namen een belangrijke verzorgingsfunctie voor de hele Condroz en het Ardense achterland

De vroegste geschiedenis

De eerste menselijke sporen in Namen dateren al van de oude steentijd en zijn gevonden op het Grognon, het stadsdeel aan de voet van de rotspunt waar vandaag de citadel op prijkt. Uit de periode van omstreeks 8000 v.C. zijn heel wat meer sporen teruggevonden, maar een echt sedentaire bevolking zou er maar vanaf 2500 v.C. zijn geweest. Dit betekent evenwel niet de oorsprong van de huidige stad, want in de volgende eeuwen lijkt de plek van het huidige Namen verlaten. Omstreeks het begin van de tijdrekening bestaat er wel een eerder burgerlijke dan militaire nederzetting op de linker Samberoever. Later ontwikkelt zich daar een vicus volgens een dambordpatroon.

Vanaf het einde van de 3de eeuw plooit de stad zich (ten gevolge van migraties en invallen) terug op het Grognon, onder de rotspunt waarop in deze periode een eerste fort zou zijn gebouwd. Van de 6de tot de 8ste eeuw blijft Namen een kleine nederzetting van beperkt belang. Wel breidt Namen zich nu opnieuw uit naar de andere Samberoever.

Hoofdplaats van een middeleeuws graafschap

Stadsuitbreiding en omwallingen

Vooral de rechten van de Luikse prins-bisschop zullen voor eeuwen elke uitbreiding van de grafelijke stad naar de andere Maasoever (het huidige Jambes) verhinderen. Wanneer dan ook omstreeks 1000 de bevolking aandikt, zoekt de stad verder zijn weg op de linker Samberoever. Hier wordt een kapel ter ere van Saint-Rémy opgericht en wordt markt gehouden. Volgens sommigen wordt de stad daardoor eerder een ville sambrienne dan een ville mosane.[1] Aan het eind van de 10e eeuw wordt deze nederzetting op grafelijk initiatief beschermd door een stenen omwalling. Verder naar het oosten ontstaat in 1047 het kapittel van Saint-Aubain, waarrond zich een nieuwe kern ontwikkelt. De graaf verzekert zich daarmee van een eigen kapittel, gezien dat van Notre-Dame op het Grognon gecontroleerd wordt door de prins-bisschop. Deze en andere nieuwe stadsdelen op de linker Samberoever worden gedurende de 11de en 12de eeuw in een nieuwe omwalling opgenomen.

In de latere middeleeuwen breidt Namen verder uit, zodat de oppervlakte van de stad vervijfvoudigt. Vanaf de 12de eeuw wordt gestart met de bouw van de zogenaamde ‘derde omwalling’, die in de 14de en 15de eeuw herbouwd wordt, onder meer ten gevolge van de verwoestende overstromingen van 1409. De stad ontwikkelt zich echter ook buiten deze nieuwe omwalling, onder meer met de Neuveville, waar zich vooral ambachtslui vestigen. Vanaf 1357 wordt daarom begonnen met een ‘vierde’ of grote omwalling. Vanwege de dreiging van Luik en de strategische ligging van Namen, worden de werkzaamheden onder de Bourgondische hertogen een versnelling hoger geschakeld. In 1508 geeft keizer Karel (1500-1558) de werken nog een nieuwe impuls zodat de omwalling uiteindelijk omstreeks 1530 – bijna twee eeuwen na het begin van de bouw ervan – voltooid wordt.

Namen en zijn graaf

Tijdens de Karolingische periode wordt Namen het centrum van het pagus Lomacensis, de voorloper van het graafschap Namen. In 937 vestigt Béranger (ca. 890-946), de ‘eerste’ graaf van Namen, zich op de rots die uittorent boven de samenvloeiing van Samber en Maas. In de 12de eeuw, de Naamse graaf is dan op het toppunt van zijn macht, wordt het kasteel uitgebreid met de kapittelkerk van Saint-Pierre. Het is pas in de volgende eeuw dat het grootste deel van het kasteel – nu met torens, grachten en heel wat bijgebouwen – wordt opgetrokken.

In 1198 sterft de Naamse grafelijke dynastie uit. In de opvolgingsperikelen valt de stad, die dan zo’n vijf- tot zesduizend inwoners moet geteld hebben, ten prooi aan de vlammen. Voortaan is Namen nog slechts de hoofdplaats van een graafschap van tweede rang. Verschillende huizen regeren de stad en het omliggende platteland tot graaf Jan III van Namen in 1421 het graafschap Namen verkoopt aan de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396-1467), die opdracht geeft tot aanpassingen aan het kasteel.

Op bestuurlijk en economisch vlak blijft de rol van de graaf ook na de 12de eeuw voortbestaan, maar tegelijkertijd verwerven de stedelingen ook meer macht. Al gedurende de 12de eeuw is overigens een eerste schepenbank gevormd. Die vestigt zich in de 13de eeuw in een eerste ‘stadhuis’ (cabaret des échevins) met daarvoor een perron te staan, terwijl de toren van de kasteelkerk op de rots dienstdoet als belfort. In de latere middeleeuwen worden in Namen ook enkele nieuwe hospitalen gesticht, vestigen nieuwe religieuze ordes zich in Namen en ontstaan er verschillende begijnhoven.

Economisch groeit Namen uit tot een regionaal economisch centrum, onder meer met de jaarmarkt op de Herbatte, een vlakte ten noordoosten van de stad. Aan het begin van de 15de eeuw telt de stad zo’n 8 000 inwoners, veel minder dan de Vlaamse steden in die tijd. Slagers en bakkers zorgen respectievelijk vanuit hun Vleeshal aan de brug over de Samber (het huidige archeologisch museum) en met hun molens op de Naamse rivieren voor de voedselvoorziening. Daarnaast zijn er langs de Maas enkele steengroeven en is er de leerlooierij en de lakennijverheid. Laatstgenoemde industriële activiteiten voert men meestal uit langs de oevers van de Samber en de Hoyoux (een kleine rivier die in Namen in de Maas uitmondt). 

Een versterkte vroegmoderne stad

Het beleg van Namen in 1695.
Gezicht op de Samber en de wijk rond de kathedraal

Een pion in het Europese machtsspe

In 1477 erft Maria van Bourgondië het graafschap Namen, maar ze overlijdt al in 1482. In 1488 komt Namen in opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk, Maria’s echtgenoot, die de stad laat beschieten. In een uiteindelijke overeenkomst behoudt Namen al zijn privileges, maar moet men wel opdraaien voor de schade aan het kasteel. Al in de jaren 1490 verblijft Filips de Schone, de zoon van Maria en Maximiliaan, enige tijd in Namen en in 1495 wordt hij er in Saint-Aubain ingehuldigd. Na Filips vroege dood in 1506 treedt zijn zoon Karel V aan. Net als zijn vader wordt ook hij ingehuldigd te Namen (1515): de staten hebben voorzien in een nieuwe residentie voor de heer en er worden feesten georganiseerd. Karel is daarmee de laatste (Spaanse) vorst die zijn intrede maakt in de stad aan Samber en Maas. Het duurt tot 1780 wanneer keizer Jozef II, op dat moment ‘incognito’ op reis door de Oostenrijkse Nederlanden, zich aan de poorten van de stad aankondigt als “le comte de Namur”.

Al omstreeks 1540 stuurt Karel militaire ingenieurs naar Namen om de versterkingen verder uit te bouwen. Tijdens de Opstand maakt Don Juan van het Naamse kasteel de uitvalsbasis voor de herovering van de opstandige Nederlanden. Tussen 1578 en de val van Brussel in 1585 wordt de stad de zetel van het koninklijke bestuur in de Nederlanden.

Vooral in de 17de eeuw wordt Namen strategisch een erg belangrijke plaats. In een eeuw waarin de oorlog bijna endemisch is, wordt ook Namen meegesleept in de internationale twisten. Vanaf de jaren 1630 worden stad en kasteel verder versterkt en komen er kazernes. Omstreeks 1666 beschikt Namen al over een omwalling met negen bastions, en ook na die datum gaan de werkzaamheden voort.

In de jaren 1690 ondergaat Namen twee grote belegeringen. In 1692 neemt Lodewijk XIV van Frankrijk Namen in na vijf weken weerstand vanuit het kasteel. Vauban begint met de bouw van kazernes, een militair hospitaal en een arsenaal aan de Samber (dat nog steeds bestaat). In 1695 wordt de stad echter opnieuw belegerd, ditmaal door de troepen van Willem III, stadhouder van Holland en koning van Engeland. Namen gaat nu een Hollands garnizoen huisvesten en de Hollandse Menno van Coehoorn wordt belast met de werkzaamheden aan de omwalling.

In 1695 neemt Maximiliaan II Emanuel van Beieren nog deel aan de geallieerde inname van Namen, maar luttele jaren later kiest hij in de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) de zijde van Filips V (als kleinzoon van Lodewijk XIV de Franse kandidaat voor de Spaanse troon). In 1701 valt Namen daardoor andermaal in Franse handen. Sébastien Le Prestre de Vauban keert terug naar de stad en verkiest uiteindelijk het plan van Georges Prosper van Verboom (die in Spaanse dienst werkt), boven zijn eigen project voor Namen. In 1704 bombarderen troepen van de Republiek de stad opnieuw, maar tot 1711 blijft die onder controle van de Spaanse kroon.

Max Emanuel gaat nu regeren over een kleine en ‘onafhankelijke’ staat gevormd door Namen en Luxemburg. De Beierse keurvorst wordt feestelijk ingehaald in de stad, van waaruit hij nu gaat besturen. Een Raad van State en een Raad van Financiën worden opgericht terwijl Max Emanuel zich vestigt in de oude grafelijke residentie (het huidige gerechtsgebouw). Vanaf 1713 verblijft de Beierse vorst echter niet langer in Namen en met de vrede die een jaar later de Spaanse opvolgingsstrijd beëindigt gaat Namen deel uitmaken van de Oostenrijkse Nederlanden.

Het Barrièretraktaat (1697) bepaalt intussen wel dat er Nederlandse troepen in de stad zullen worden gelegerd: tussen 1715 en 1782 gaat het om duizenden militairen. In de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) wordt Namen andermaal het slachtoffer van een Frans beleg (1746-1748), maar na het Vrede van Aken keren het garnizoen van de Republiek terug. De Nederlanders voeren in de 18de eeuw nog lichte wijzigingen door aan de vesting, maar de toestand blijft grotendeels die van de jaren 1690.

Economie, religie en architectuur

In 1662 wordt Namen bevolkt door zo’n 11 300 inwoners. Naast een klein aantal edelen en een beperkte bestuurlijke elite, vinden we in de stad vooral handelaars en ambachtslui. In het vroegmoderne Namen lijkt op een bepaald moment toch slechts een kwart van de bevolking in sectoren als het leerlooien, de brouwerij of het glasblazen actief. Een van de verklaringen hiervoor is de massale aanwezigheid van clerici in Namen. Al in de 16de eeuw vestigen nieuwe orden, zoals de minderbroeders, zich in de stad. In de 17de eeuw komen daar jezuïeten, benedictijnen, dominicanen, ongeschoeide karmelieten en anderen bij. Deze orden vestigen zich vooral op het terrein tussen de oude middeleeuwse omwalling en de grote omwalling. Aan het eind van de 17de eeuw is het gebied intra muros voor twee derde bezet door religieuze orden en clerici.

In de 16de eeuw moet het oude cabaret des échevins plaats ruimen voor een nieuw gebouw en verdwijnt ook het perron. Stadsgezichten uit die periode tonen Namen als een dichtbebouwde stad rond de samenvloeiing van Samber en Maas, maar meer naar het noorden vindt men ook nog tuinen en boomgaarden. In de 17de eeuw wordt de in barokke stijl een kerk gewijd aan Saint-Loup opgetrokken. De Vleeshal wordt herbouwd en ook het Grand Hôpital, vandaag het Waalse parlementsgebouw, dateert uit deze tijd.

De stad krijgt zijn huidige aanblik pas vanaf 1720 en vooral vanaf 1750. Ter verfraaiing van de stad worden een aantal pompen geplaatst, wat bomen aangeplant en (sier)poorten gebouwd. Heel wat huizen worden opnieuw opgetrokken in steen, terwijl de hogere klassen diverse hôtels (zoals het Hôtel Groesbeeck de Croix) laten bouwen. Diverse nieuwe kerken worden in de steigers gezet, waaronder een nieuwe kathedraal.[2] Terwijl de klokkentoren van de oude gotische Saint-Aubain overeind blijft, ontwerpt de Italiaan Gaetano Matteo Pisoni (1713-1782) een totaal nieuw gebouw, dat centraal komt te liggen in een volledig nieuw ontworpen stadsdeel.

Namen tijdens de revolutietijd

Ten tijde van de Verenigde Nederlandse Staten (1790) speelt Namen korte tijd een rol in de verdediging tegen de Oostenrijkse legers, die verzamelen in Luxemburg. Vrij snel nemen de Oostenrijkers weer bezit van Namen en de Zuidelijke Nederlanden, maar in 1792 worden ze verdreven door een Franse inval. In 1793 keren de Oostenrijkers al terug tot na de Franse overwinning bij Fleurus (1794) Namen opnieuw onder Franse controle komt. Met de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk in 1795 komt een eind aan de feodale rechten. In Namen verdwijnen religieuze ordes en komen oude religieuze instellingen (hospitalen, weeshuizen, ...) nu onder stedelijk beheer. De afbraak van de kathedraal wordt in het vooruitzicht gesteld, maar de pas enkele decennia oude kerk wordt uiteindelijk behouden voor de cultus van de rede. De administratie van het nieuw gecreëerde departement Samber en Maas vestigt zich in het Naamse bisschoppelijke paleis.

Al in 1782-1783 worden in Namen zes kilometer verdedigingsmuren gesloopt, in 1784 wordt ook aan het kasteel geraakt. Dat gebeurt in het kader van een groter Oostenrijks plan om de forten in de Zuidelijke Nederlanden te ontmantelen, zo de neutraliteit te verzekeren en de steden economisch te laten opbloeien. Vanaf 1794 bevelen de Fransen de volledige afbraak van de Naamse vestingen. Het project om promenades aan te leggen binnen en buiten de oude omwalling, dat al dateert van de Oostenrijkse tijd, wordt van onder het stof gehaald.

In 1814 wordt Namen een eerste keer door Pruisische legers bevrijd van de Franse bezetter, maar Napoleon wordt pas in 1815 in Waterloo definitief verslagen. Na Waterloo vluchten sommige Franse troepen via Namen terug naar Frankrijk. De Pruisen belegeren Namen enige tijd en de Fransen kunnen uiteindelijk enige voorsprong uitbouwen vooraleer ze verder trekken. Met de vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), opgevat als bufferstaat tegen een eventueel expansief Frankrijk, krijgt Namen zijn aloude strategische positie terug. Men neemt maatregelen om de verdere aftakeling van de versterkingen, intussen verworden tot ruïne, te verhinderen, bastions worden heropgebouwd en grachten uitgediept. Namen wordt zo een van de sterkste vestingen in de nieuwe staat.

Vanaf 1815 is Namen als hoofdplaats van een eigen provincie vooral een administratief centrum. In 1826 wordt begonnen met de bouw van een nieuw stadhuis in neoklassieke stijl. Als bisschopsstad en met de aanwezigheid van een seminarie en andere religieuze instellingen is er ook een sterke katholieke aanwezigheid. De Naamse economie wordt vooral gevormd door handel en enkele kleine industrieën. Ten tijde van de Franse bezetting profiteert Namen eerst nog van het continentaal stelsel. Er is de faïencerie in Saint-Servais, de Naamse messen zijn befaamd en de stad herbergt meer drukkers dan ooit. Maar na het einde van de blokkade krijgt de stedelijke economie het moeilijker en stijgt de armoede.

Oude Kamer van Koophandel (Bourse de Commerce) op de Place d'Armes
Het Waals Parlement en de Citadel
De Quartier des Brasseurs met de Samber op de voorgrond en de Saint-Loup op de achtergrond

Van provinciehoofdplaats tot regionale hoofdstad

Een negentiende-eeuwse provinciestad

Het uitbreken van een opstand in Brussel eind augustus 1830, leidt in Namen tot enkele opstootjes. Men verzet er zich tegen de troepen van generaal Van Geen, die er nog mee dreigt de stad te bestoken, maar uiteindelijk verlaten de ‘Hollandse’ troepen Namen begin oktober. Namen wordt nu een rustige provinciestad in het nieuwe België. Tot de jaren 1870 zijn de katholieken er aan zet, tussen 1876 en 1890 is er een liberale burgemeester. In 1911 verwerft een liberaal-socialistisch kartel de macht in de stad.

Op ongeveer een eeuw tijd verdubbelt de Naamse bevolking tot 30 000 inwoners.[3] Vanaf de jaren 1870 worden straten aangelegd in Salzinnes, een voorstad die de volgende decennia sterk zal groeien. Net zoals in andere 19de-eeuwse steden wordt ook in Namen de bevolking geteisterd door armoede, slechte huisvesting en hygiëne en bijhorende epidemieën. In de jaren 1840 komen er al enkele initiatieven ter bestrijding van de armoede; onder burgemeester Emile Cuvelier (1879-1890) wordt onderdak geboden aan daklozen en werk gemaakt van een watervoorziening.

Het 19de-eeuwse Namen wordt nooit een groot industrieel centrum; de economische nadruk blijft liggen op de kleine ondernemingen en de nog steeds befaamde Naamse messenmakerij. In 1843 bereikt een eerste spoorweg de stad, gevolgd door nieuwe verbindingen naar Luik, Aarlen, Dinant, Brussel en later ook Tienen in de volgende decennia. Namen groeit zo uit tot een echt spoorwegcentrum tussen de grote industriebekkens van Luik en de Borinage. In 1846 is slechts 5% van de bevolking actief in de nijverheid, maar dat aandeel evolueert twintig jaar later tot 11%, vooral door de ontwikkeling van de glasindustrie.[4] Tegen het eind van de eeuw zullen de Naamse glas- en kristalfabrieken zo’n duizend arbeiders in dienst hebben. In Salzinnes komt er ook een centrale werkplaats van de spoorwegen.

Een verklaring voor het lang uitblijven van industriële ontwikkeling is het feit dat Namen lang ingesloten blijft in een omwalling. Vanaf 1860 zijn de muren niet langer slechts een economisch obstakel, met de vernieuwde oorlogsvoering en het eind van de octrooien, verliezen ze ook hun functie. In de volgende jaren worden muren en poorten neergehaald en boulevards rond de stad aangelegd. Er komt een nieuw station (1864) en een nieuw theatergebouw (1868). Emile Cuvelier heeft in de jaren 1880 grote plannen ter verfraaiing en modernisering van zijn stad. Tegen het eind van de 19de eeuw wordt een trambaan aangelegd en komt de stad in het bezit van de citadel, die ze gaat uitbouwen als toeristische attractie.

Twee wereldoorlogen, Waalse hoofdstad[bewerken | brontekst bewerken]

Al in 1914 wordt het centrum van Namen, met onder meer het stadhuis, zwaar getroffen in de Eerste Wereldoorlog. Na de oorlog begint de herbouw van het centrum (het stadhuis is intussen verhuisd naar het Hôtel Kegeljan in de rue de Fer). In 1934 komt de Bourse de Commerce op de nieuw gevormde place d’Armes klaar.

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog treft een bombardement Namen: er vallen tientallen doden en velen kiezen ervoor de stad te ontvluchten. In 1941, 1943 en vooral 1944 (wanneer een bombardement meer dan 300 slachtoffers maakt) komen er nieuwe luchtaanvallen, vooral op het station en de Maasbruggen. Ook de oude Vleeshal wordt ernstig beschadigd.

In de naoorlogse periode worden steeds meer oude wijken afgebroken, waaronder die op het Grognon (1973). In de naoorlogse geest worden eerder al enkele huizen op de place d’Armes enkele gebouwen afgebroken: ze moeten plaats maken voor een modern grootwarenhuis. Vanaf het eind van de jaren 1970 keert echter het tij en begint men met de restauratie van de aloude rue des Brasseurs. In die periode worden aan de stadsrand ook een nieuw administratief centrum en een nieuwe universitaire campus opgetrokken.

Net voor de Eerste Wereldoorlog wordt Namen de ontmoetingsplaats van de Assemblée walonne, een informeel parlement waarin Jules Destrée een rol speelt. Wanneer de Duitse bezetter enkele jaren later de bestuurlijke scheiding doorvoert, vestigt de Waalse administratie zich in Namen. De instellingen worden ondergebracht in het gerechtshof, scholen en kazernes. Namen is dus al enige tijd een centrum voor de Waalse beweging.

Na de oprichting van het Waals Gewest, worden vanaf de vroege jaren 1970 de eerste regionale instellingen in de stad ondergebracht. In 1978 wordt een akkoord bereikt tussen de burgemeesters van de vier grootste Waalse steden om Namen tot politieke hoofdstad van Wallonië te maken. Hierna verhuizen steeds meer regeringskabinetten naar Namen en in 1979 komt ook het parlement naar Namen. De parlementaire vergadering vestigt zich eerst in een hotel en later in het beursgebouw op de place d’Armes. In 1986 neemt het parlement een decreet aan waarbij Namen officieel wordt uitgeroepen tot hoofdstad van het Waals Gewest. Midden de jaren 1990 wordt een wedstrijd uitgeschreven voor het ontwerp van een nieuw parlementsgebouw en komt er ook een referendum. Na heel wat debat beslist het parlement uiteindelijk te gaan zetelen in het oude Hospice Saint-Gilles. Pas in 2010 wordt decretaal vastgelegd dat Namen de enige vestigingsplaats is van het Waalse Parlement en de Waalse regering.

 

Charleville-Mézières

 is een stad en gemeente in het noordoosten van Frankrijk. Het is de prefectuur van het departement Ardennes. De stad ligt aan de Maas. De stad heeft een teruglopend aantal inwoners. In 1999 woonden er nog 55.490 mensen, dit aantal zakte met bijna 10.000 tot 46.391 in 2018.

Charleville-Mézières is een dubbelstad, bestaande uit de delen Charleville en Mézières. De gemeente Charleville-Mézières ontstond in 1966, toen vijf gemeenten die samen een agglomeratie vormden werden samengevoegd. Deze gemeenten waren: Charleville, Étion, Mézières (voormalige prefectuur), Mohon en Montcy-Saint-Pierre. In 1965 was de gemeente Le Theux al toegevoegd aan Mézières. Mézières is het zuidelijk deel van de stad en Charleville het noordelijk deel van de stad.

Geschiedenis

Mézières is de oudste van de twee steden. Het was in de Gallo-Romeinse tijd bekend als Maceriae. In de middeleeuwen werd Mézières een belangrijk economisch centrum. Vanaf de 16e eeuw werd de stad ook op militair gebied belangrijker en werden de al bestaande vestingwerken gemoderniseerd.

Charleville werd in 1606 gesticht door Carlo I Gonzaga, die als hertog van Rethel over dit gebied heerste, op de plaats waar toen het dorp Arches stond. De nieuwe stad, genoemd naar de hertog, kreeg een plattegrond met rechte straten en een centraal plein, de Place Ducale. Al snel werd Charleville het nieuwe economische centrum van de Ardennen. Tegenwoordig is Charleville ook een belangrijke toeristentrekker, niet alleen vanwege de bijzondere aanleg en de vele fraaie gebouwen, ook de aan Arthur Rimbaud herinnerende plaatsen trekken veel 'Rimbaldiens' ofwel Rimbaudfans naar de door deze dichter zo gehate stad.

Bezienswaardigheden

  • De Place Ducale van Charleville vertoont gelijkenissen met de Place des Vosges in Parijs. Het plein is omringd door 17e-eeuwse paviljoens met arcaden. Tevens ligt hier het stadhuis uit 1843.
  • Le Vieux Moulin in Charleville, thans Museum Rimbaud.
  • Het marionettentheater met het marionettenuurwerk.
  • De basiliek Notre-Dame-d'Espérance van Mézières is gebouwd in een mengeling van gotiek en renaissancestijl. Ze werd opgetrokken tussen 1499 en 1610.
  • Het voormalige stadhuis van Mézières.
  • De restanten van de vestingwerken.

Sedan

 is een Franse stad aan de Maas en een onder-prefectuur van het departement Ardennes.

Geschiedenis

De oudste vermelding van Sedan dateert uit 1259. De graven Van der Marck verwierven de heerlijkheid Sedan in 1424. Later kwam het door huwelijk aan de familie De la Tour d'Auvergne. Van 1547 tot 1642, zowat een eeuw lang, was Sedan een vorstendom onafhankelijk van het koninkrijk Frankrijk.

In 1592 werd er een gereformeerde universiteit gesticht; vanaf die tijd werd Sedan een belangrijke plaats van het Protestantisme. De stad werd in 1642 geannexeerd door Lodewijk XIV.

Tussen 1790 en 1801 was Sedan een bisdom. In de Frans-Pruisische Oorlog werd op 2 september 1870 tijdens de slag bij Sedan de Franse keizer Napoleon III met 91.000 van zijn soldaten gevangengenomen.

70 jaar later, tijdens de Tweede Wereldoorlog, vielen de Duitse troepen het neutrale België binnen en staken in de Operatie Fall Gelb bij Sedan de Maas over, waardoor zij achter de Maginotlinie konden komen.

Bezienswaardig

Bezienswaardig is het kasteel van Sedan, met 35.000 m2 een van de grootste kastelen van Europa. Sinds 1991 onderhoudt Sedan een stedenband met Eisenach in Duitsland.

Verdun

 (Frans: Verdun-sur-Meuse; Duits: Wirten) is een gemeente in het Franse departement Meuse (regio Grand Est) en telt 19.252 inwoners (2008). De plaats maakt deel uit van het arrondissement Verdun. Verdun is een stad aan de Maas, gelegen in de noordoosthoek van Frankrijk. Ze is tevens onderprefectuur van het departement Meuse.

Verdun kreeg een plaats in de Europese geschiedenis vanwege het Verdrag van Verdun, waarbij in 843 het Karolingische rijk werd verdeeld. Verdun kwam bij Midden-Francië en later bij het hertogdom Opper-Lotharingen onder Rooms-Duitse invloed. In de 10e eeuw annexeerde keizer Hendrik de Vogelaar het gebied formeel bij het Heilige Roomse Rijk.

De stad was zowel de zetel van het prinsbisdom Verdun als van de graven van Verdun. In 1134 zette bisschop Adalbero III graaf Reinoud af en hechtte het graafschap Verdun aan bij het bisschoppelijk domein. In 1195 werd de stad door keizer Hendrik IV tot vrije rijksstad verheven. Hierna verlegde de bisschop zijn zetel naar Hattonchâtel.

Verdun in de 17e eeuw, periode van aanhechting bij Frankrijk. Het oude stadsdeel lag op een hoog gelegen rots op de linkeroever van de Maas.

In 1552 werd koning Hendrik II van Frankrijk rijksvicaris (of regent) van de Drie Bisdommen: prinsbisdom Metz, prinsbisdom Toul en prinsbisdom Verdun. Frankrijk bezette deze gebieden gelegen in het Heilig Roomse Rijk. Met het verdrag van Münster (1648) kwamen Verdun, Metz en Toul formeel bij Frankrijk; aan 7 eeuwen bestuur binnen het Heilig Roomse Rijk kwam een einde.

De Slag om Verdun tijdens de Eerste Wereldoorlog kostte aan honderdduizenden soldaten het leven. Verdun heeft sindsdien een nationale rol in de herdenking van de gevallenen in die oorlog. Het Ossuarium van Douaumont in de nabijheid van de stad is het centrum van vrijwel permanente herdenkingsactiviteiten. De stad dankt aan de oorlogsgebeurtenissen haar bijnaam "het slachthuis aan de Maas".[1][2]

Monumenten en bezienswaardigheden

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de oude stad zwaar beschadigd. De stad is hersteld en er zijn een aantal monumenten bewaard gebeleven waaronder:

  • Stadhuis uit 1623, waarin een oorlogsmuseum is gevestigd.
  • Kathedraal Notre-Dame, waarvan de bouw werd begonnen in 1048, met romaanse crypte.
  • Citadel met toren, genaamd Saint Vanne, uit de 12e eeuw.
  • Onderprefectuur van Verdun, voorheen Abdij van Sint-Paul.
  • Cimetière Français du Faubourg Pavé, een Frans militair kerkhof waarop zich ook een Belgisch graf van een soldaat uit 1940 bevindt. Het kerkhof is herkenbaar aan de vijf kanonnen die bij de ingang zijn opgesteld in de vorm van een ster. In het midden van de begraafplaats bevindt zich een groot kruis met daaromheen zeven graven. Hieronder liggen de lichamen van de onbekende soldaten die niet werden weerhouden als 'onbekende soldaat' onder de Triomfboog van Parijs.
  • Bisschoppelijk paleis uit de 18e eeuw.
  • Hôtel de la Princerie, voormalige residentie van de tweede man na de prins-bisschop van Verdun; thans Museum de la Princerie.

 

Auxonne

 is een gemeente in het departement Côte-d'Or in de regio Bourgogne-Franche-Comté in het oosten van Frankrijk . De inwoners van de gemeente staan ​​bekend als Auxonnais of Auxonnaises . [2]

Auxonne is een van de locaties van de verdedigingswerken van Vauban , duidelijk te zien vanaf de treinbrug bij het binnenkomen van het treinstation op de spoorlijn Dijon-Vallorbe . Het was ook de thuisbasis van de Artillerieschool waar Napoleon Bonaparte als luitenant was gestationeerd en van 1788 tot 1791 lessen controleerde. [3]

De gemeente heeft één bloem gekregen van de Nationale Raad van steden en dorpen in bloei in de competitie van steden en dorpen in bloei . [4]

Vanwege een uitzondering in de Franse taal, wordt de naam uitgesproken als [osɔn] [5] (in Aussonne wordt de "x" uitgesproken als "ss"). De huidige spelling van de naam komt voort uit de gewoonte van kopiisten uit de middeleeuwen die de dubbele "s" verving door een kruis dat de uitspraak niet verandert. Dit kruis, gelijkgesteld met "x" in het oudgrieks , werd pas vanaf de 18e eeuw in het Frans uitgesproken als "ks", maar deze wijziging verandert niets aan het gebruik. [6] In de praktijk is de uitspraak van Auxonne echter discutabel, aangezien de inwoners zelf verdeeld zijn tussen een uitspraak van "ks" en "ss": zowel lokale verkozen ambtenaren als aankondigingen van de SNCF behouden de uitspraak "ks".Deze uitspraak heeft de verdienste dat het een homofoon met de gemeente Boven-Garonne van Aussonne vermijdt .

Geografie 

De stad Auxonne ligt aan de rand van het departement Côte-d'Or langs de grens tussen Bourgondië en Franche-Comté, ongeveer 30 km ten zuidoosten van Dijon en 45 km ten westen ten zuidwesten van Besançon . De gemeente is bereikbaar via de D905 vanuit Genlis in het noordwesten, die door de stad loopt en verder zuidoostwaarts naar Sampans gaat . De D24-weg gaat van de stad naar Labergement-lès-Auxonne , de D110A gaat in zuidoostelijke richting naar Rainans , de D208 gaat in oostelijke richting naar Peintre en de D20 gaat in noordoostelijke richting naar Flammerans. Er zijn zeer grote bossen langs de westkant van de gemeente en de stad Auxonne heeft een groot stedelijk gebied met de rest van de landbouwgrond van de gemeente. [8]

De westelijke grens van de gemeente is de rivier de Saône , die naar het zuiden stroomt en uiteindelijk bij Lyon uitkomt bij de Rhône . De gemeente ligt op een hoogte tussen 181 m en 211 m [9] , waardoor het vrijwel immuun is voor overstromingen die de regio tijdens grote overstromingen omhullen.

Geologie 

Auxonne behoort tot een regio die de vlakte van Saône wordt genoemd. De vlakte, met Bresse , is een geomorfologische eenheid van de Bressan-depressie: een uitgebreide ingestorte formatie uit het Mioceen die zich uitstrekt van de Boven-Rijnvlakte en het Rhônebekken. De vlakte van Saône wordt in het noorden begrensd door het plateau van de Boven-Saône, in het westen door de Bourgondische kalksteenrug, in het oosten door de plateaus van de Jura en vervolgens door de Bresse, en ten slotte in het zuiden door de wijngaarden van Beaujolais . De vlakte van Saône daalt van 250 m hoogte in het noorden tot 175 m in het zuidoosten en wordt gedurende meer dan 150 km door de rivier doorkruist van noord naar zuid.

De stad Auxonne ligt specifiek in het alluviale lint genaamd de Val de Saône - een band van enkele kilometers breed die de rivier volgt. De onmiddellijke limiet in het Auxonne-gebied is tien kilometer naar het oosten, waar het Massif de la Serre tot een hoogte van ongeveer 400 meter stijgt .

Klimaat 

Het klimaat van de Val de Saône heeft verschillende tegenstrijdige invloeden, maar is nog steeds een dominant landklimaat. Het wordt echter gekenmerkt door een oceanische invloed die sterk wordt verzwakt door de heuvels van de Morvan die als een barrière fungeren. Er is ook een meridionale invloed in de zomer waardoor de Saône-vallei, een uitbreiding van de Rhônevallei, kan genieten van goede zonneschijn die ook in de late lente en vroege herfst te zien is, waardoor de zomer wordt verlengd. Ten slotte is er de continentale invloed op het klimaat in de Saône-vallei met koude winters en soms late vorst. Mist is gebruikelijk van oktober tot maart (65 tot 70 dagen per jaar). De zomers zijn heet genoeg. Neerslag is goed verdeeld over het hele jaar met zomer en winter relatief minder dan herfst en lente.

Moderne historici het eens over te twijfelen aan de juistheid van de beweringen in de Kroniek van Saint-Pierre de Bèze (de naam van het klooster gesticht door Amalgaire die wordt aangeduid als Amauger in de geschiedenis van Bourgondië [10] in de eerste helft van de) 7e eeuw betreffende de term Assona die verwijst naar Auxonne in de eerste helft van de 7e eeuw.

De eerste drie authentieke instrumenten waarin de naam Auxonne voorkomt, dateren uit 1172, 1173 en 1178.

De eerste twee zijn geassocieerd met graaf Stefanus II van Auxonne (gestorven in 1173) en de derde is in een stier van paus Alexander III . De akte van 1173 was een schenking door de graaf aan het klooster van Saint-Vivant de Vergy. De pauselijke akte van 1178 was een bevestiging van alle bezittingen van de priorij van Saint-Vivant, waaronder de stad Auxonne.

Religieuze rechten van Auxonne dateren van rond 870, de datum van oprichting van hun klooster in de pagus (graafschap) van Amous (of Amaous) in de Jura van Bourgondië (later het graafschap Bourgondië en vervolgens Franche-Comté genoemd ), tien kilometer van de Saône op het land van Agilmar, bisschop van Clermont. De plaats kreeg de naam die het nog steeds heeft: Saint-Vivant-en-Amous (tussen Auxonne en Dole ). De monniken bleven meer dan twintig jaar in Amous; de Noormannen van Hastings verwoestten het klooster toen ze Bourgondië binnenvielen. Graaf Manassès bouwde voor hen een nieuw klooster (circa 895-896) in Frankisch Bourgondië in het graafschap Beauneop de hellingen van de berg Vergy. Terwijl ze in Amous waren, maakten ze het gebied leeg en installeerden ze vissershutten langs de Saône. Volgens een hypothese van sommige historici werden deze hutten de kiem van de toekomstige stad Auxonne. Geïnstalleerd in hun afgelegen regio Vergy, ver van hun moeilijk te verdedigen landerijen, voelden de monniken van Saint-Vivant de behoefte om hun land in Amous ondergeschikt te maken (ongetwijfeld aan Willem IV , graaf van Vienne en Mâcon (overleden in 1155)) om de hebzucht en behouden hun rechten en eigendommen. Volgens een tweede hypothese vestigde de feodale heer een nieuwe stad langs de Saône die de naam Auxonne aannam. Auxonne bevond zich dus in de pagus van Amous.

De verdeling van het Verdrag van Verdun van 843 plaatste Amous in de prijs van Lotharius I en, ondanks de ingewikkelde verdeeldheid die volgde, was dit graafschap het land van het Heilige Roomse Rijk en viel het binnen de invloedssfeer van de graaf van Bourgondië - dat wil zeggen de toekomstige Franche -Comté .

De gehechtheid aan het hertogdom Bourgondië 

De 1826 Wallen aan de zuidkant

In 1172 was de stad in belang gegroeid: graaf Stefanus I van Auxonne, de jongere tak van Burgundy County en zoon van William (overleden in 1157), had zich er gevestigd. Zijn opvolger Stephen II, graaf van Auxonne (overleden in 1241) en zoon van het vorige hoofd van de jongere tak van Bourgondië, was meester van rijke domeinen, ambitieus, machtig en gesteund door de vooraanstaande families van het land, koesterde enkele pretenties om vervang de oudere tak. Hij werkte opvallend. In 1197 profiteerde Stefanus III van de onrust in Duitsland en deed hij afstand van de trouw aan Otto I (overleden 14 januari 1201), en nam hij de Auxonne-eerbetoon aan de hertog van Bourgondië, Odo III , terwijl hij de rechten van Saint-Vivant de Vergy garandeerde. In ruil daarvoor beloofde Odo III hem te helpen in zijn strijd tegen de Palts Auxonne ontsnapte aan de provinciebeweging.

In 1237 was Otto III (overleden 19 juni 1248) het hoofd van het graafschap , zoon en opvolger van Otto I, hertog van Merania (overleden 6 mei 1234). Op 15 juni van dat jaar, in het kader van een ruilovereenkomst gesloten te Saint-Jean-de-Losne tussen John, graaf van Chalon (1190-30 september 1267) (de hoofdpersoon van de overeenkomst en de zoon van Stephen III , lange tijd verbonden met zijn vader en erfgenaam van Beatrice de Chalon (1170-7 april 1227) zijn moeder en Stephen III zelf) en Hugo IV, hertog van Bourgondië , de stad Auxonne en alle bezittingen van Stephen III in het stroomgebied van de Saône werden overgedragen aan de hertog van Bourgondië in ruil voor de baronie van Salinsen tien strategische posities van het hoogste belang in de provincie. Door onder de heerschappij van de hertogen van Bourgondië te komen, werd Auxonne een bruggenhoofd van het hertogdom aan de oostelijke oever van de Saône, op het grondgebied van het Heilige Roomse Rijk, en ontsnapte aan de Germaanse invloed.

Door de aansluiting van Auxonne bij het hertogdom Bourgondië kreeg het de status van grensstad tussen het hertogdom Bourgondië en het graafschap Bourgondië , tussen Franse en Germaanse invloeden die het lot van de stad in de volgende eeuwen zouden bepalen.

Auxonne onder de hertogen van Valois 

Beschut achter zijn wallen die het bleef versterken, was het fort een belangrijke basis voor het lanceren van militaire operaties: het was vanuit Auxonne dat Odo IV in 1336 de dreiging van de binnenkomst van afwijkende provinciebaronnen afwees omdat hij hun wettige soeverein was sinds zijn huwelijk met Jeanne de Frankrijk (1308–1349), erfgenaam van het graafschap. Tussen 1364 en 1369 werd bij het kasteel van Filips de Stoute uit Auxonne gevochten tegen de provinciebaronnen en vrije compagnieën . Aan het begin van de 15e eeuw, met de burgeroorlog die Frankrijk verwoestte, was er constant oorlog rond de muren die de stad dwongen voortdurend alert te blijven. Tussen 1434 en 1444 was er een nieuwe dreiging: groepen inactieve soldaten genaamd Écorcheursomdat ze alles hebben meegenomen. De mensen van Auxonne hielden de wacht op de wallen terwijl de formidabele soldaten het platteland verwoestten. Alsof hun ongeluk niet genoeg was, waren er twee branden met vijf jaar na elkaar op 7 maart 1419 en 15 september 1424 die de stad verwoestten.

Pas in 1444 was er een periode van vrede die duurde tot de komst van Karel de Stoute in 1467.

In 1468, na het Verdrag van Peronne , herleefde de spanning tussen de koning van Frankrijk en de hertog van Bourgondië - Karel de Stoute. De stad probeerde al snel zijn verdediging op orde te brengen. In 1471 leverde het een bijdrage aan de strijd tegen het leger van de Dauphiné dat werd gestuurd door Lodewijk XI en dat het hertogdom doordrong. De avontuurlijke politiek van de vurige hertog leidde uiteindelijk tot de ondergang van zijn dynastie. Bij de dood van de hertog op 5 januari 1477 nam Lodewijk XI het hertogdom onmiddellijk en vrijwel zonder weerstand in beslag. Het koninklijke leger keerde op 1 februari 1477 terug naar Dijon .

De gehechtheid aan het koninkrijk Frankrijk 

De speciale status van de landen van de Outer Saône, die geen domein waren van de aan de kroon gegeven voorrechten, weerhield Lodewijk XI niet van zijn verovering. Maar de Comtois-bevolking kwam in opstand, gevolgd door die van Auxonne. Na twee jaar verzet tegen de indringer en na het bloedbad van Dole op het kasteel van Dole op 25 mei 1479 bleven ze achter zonder steun van Maria van Bourgondië . Auxonne hield 12 dagen stand tijdens de belegering door het koninklijke leger onder leiding van Charles d'Amboise, voordat het op 4 juni 1477 zijn deuren opende voor de Franse indringer. De stad, gehecht aan de kroon van Frankrijk, zou het lot van de monarchie delen.

Het hertogdom Bourgondië en het graafschap Bourgondië waren altijd verenigd, maar deze keer waren onder de kroon van Frankrijk van meester veranderd en hadden nog 14 jaar een gemeenschappelijke bestemming.

Voor politieke doeleinden bevestigde Lodewijk XI plechtig het behoud van alle privileges van de stad om de loyaliteit van zijn nieuwe onderdanen te verzekeren, haastte hij zich om een ​​machtig fort te bouwen, het Chateau d'Auxonne, te Auxonne op kosten van de provincie, dat nog steeds domineert het Iliote-plein, om elke poging tot rebellie te voorkomen.

Karel VIII daagde Lodewijk XI uit toen hij verloofd was met Marguerite , dochter van Maria van Bourgondië en Maximiliaan I van Habsburg , erfgename van het hertogdom Bourgondië, en nadat de bruidsschat van zijn toekomstige echtgenote in het graafschap was aangekomen, verkoos hij met Anne te trouwen. , erfgename van Bretagne, en nam zo het belangrijke hertogdom Bretagne uit het koninkrijk van Frankrijk.

Auxonne wordt grensstad 

Het Verdrag van Senlis (23 mei 1493), ondertekend tussen Karel VIII en Maximiliaan , scheidde opnieuw de twee Bourgognes. Auxonne werd opnieuw een Frans bruggenhoofd op de Keizerlijke Bank en de muren moesten het koninkrijk Frankrijk beschermen tegen pogingen van Habsburg om de " kwestie van Bourgondië " en de Habsburgse aanspraken op Bourgondië met geweld op te lossen .

Er waren al snel spanningen aan de kant van het rijk. Vanaf 1494 laaiden de Italiaanse oorlogen weer op. Opnieuw werden de muren geconsolideerd en de County-deur werd gebouwd in 1503.

Auxonne stoot Imperials

Op 14 januari 1526 het Verdrag van Madrid werd ondertekend, na de slag van Pavia , tussen Frans I en Karel V . De koning van Frankrijk werd gedwongen om onder meer Bourgondië en het graafschap Auxonne te verlaten. De staten van Bourgondië verenigden zich op 8 juni 1526 en weigerden zich af te scheiden van de kroon van Frankrijk. In reactie daarop probeerde de keizer het graafschap Auxonne te veroveren. Voor de muren van de stad vond Lannoy , commandant van de keizerlijke legers, zo'n sterke weerstand van alle mensen die hij moest opgeven.

Henri III verklaart het Auxonne-volk schuldig aan majesteitsschennis 

In 1574 werd Karel van Lotharingen , de jongere broer van Henri I van Guise en Karel, hertog van Mayenne , aan wie de geschiedenis zich eenvoudig onder de naam Mayenne herinnert, hertog en gouverneur van Bourgondië. Als voorvechter van de katholieke zaak breidde hij de religieuze oorlogen uit tot politieke oorlogen. Hij werkte om zijn eigen regering op te richten en voegde het naburige land Lorraine onder de regering van Guise toe aan de Bourgondische provincie. De dood van de hertog van Anjou, de broer van Hendrik III , in 1584 maakte Hendrik van Navarra , een protestant, de vermoedelijke erfgenaam van de kroon die de Katholieke Ligaeen nieuwe activiteit. De burgeroorlog begon opnieuw. Mayenne probeerde de bolwerken van Bourgondië voor zijn graafschap te behouden. Op 2 april 1585 ontving de bevolking van Auxonne een brief van koning Hendrik III waarin ze hen aanbeveelde de veiligheid van hun stad te verzekeren en vooral "de hertog van Mayenne niet te ontvangen".

De mensen van Auxonne, loyaal aan de koning, haastten zich om bevelen uit te voeren. Jean de Saulx-Tavannes, gouverneur van de stad en het kasteel van Auxonne nam aanvankelijk de opgelegde maatregelen en versterkte vervolgens in het geheim het garnizoen van het kasteel, omdat hij vermoedde dat de inwoners van Mayenne samenzweerden om het in plaats daarvan aan hem te leveren. Bijgestaan ​​door Joachim de Rochefort, baron van Pluvault , besloten de magistraten de gouverneur te grijpen. Ze arresteerden hem op Saints 'Day in 1585, toen hij zijn devoties in de kerk deed. De graaf van Charny, een naaste verwant van Jean de Saulx, [11]Luitenant-generaal in Bourgondië keurde deze daad van loyaliteit aan de Kroon goed door de mensen van Auxonne. Toen de koning op de hoogte werd gebracht, prees hij het volk voor hun loyaliteit, maar concessies aan de Leaguers die werden geformaliseerd door de ondertekening van het Verdrag van Nemours op 7 juli 1585 dwongen Hendrik III tot dubbelzinnigheid. Hij vroeg de mensen om Tavannes in de handen van Charny uit te leveren en noemde Claude de Bauffremont , baron van Sennecey bekend om zijn Mayenne-sympathieën, als gouverneur van de stad en het kasteel van Auxonne.

In volkomen verzet en snuivend verraad gaven de mensen van Auxonne Tavannes over aan het graafschap Charny die hem opsloot in zijn kasteel in Pagny, Sennecey weigerde als gouverneur en in zijn plaats de baron van Pluvault bleef claimen. In januari 1586 drukten nieuwe bevelen van de koning zijn ongenoegen uit over deze herhaalde weigeringen. De situatie was moeilijk voor de mensen, maar ze kregen aanmoediging in hun verzet van de toekomstige Henri IV die in Montauban was en stuurden hun een aanmoedigingsbrief op 25 januari 1586. Ondertussen was Tavannes ontsnapt uit zijn gevangenis in Pagny. Het eerste gebruik dat hij maakte van zijn pas gevonden vrijheid was een poging om Auxonne bij verrassing te heroveren. Op 10 februari 1586 verscheen hij voor de muren met tweehonderd strijders. Zijn poging was niet succesvol.

Standbeeld van luitenant Bonaparte door François Jouffroy

Ondanks bevelen en bevelen dat de mensen Sennecey als gouverneur ontvangen, hielden ze nog steeds vast aan Pluvault. Zijn geduld was moe, Hendrik III verklaarde bij brievenoctrooi van 1 mei 1586 het Auxonne-volk schuldig aan majesteitsschennis en beval actie met geweld, zodat dienovereenkomstig regelingen werden getroffen. De Auxonne-mensen waren koppig in hun weigering, maar trouw aan de kroon, en waren klaar voor een confrontatie. Ze weigerden de poorten van de stad te openen voor de graaf van Charny, die in Tillenay huisvesting moest zoeken. Ze stemden ermee in om de poort te openen voor president Jeannin die kwam bemiddelen bij de jonker van Pluvault om Auxonne te redden van de ondergang. Jean Delacroix (of Johannes van het Kruis), een landgenoot van Auxonnais en privésecretaris van Catherine de 'Medici [12]arriveerde met zijn deputatie bij de koning met geloofsbrieven voor Sir Charny die hem de volledige macht gaven om met het volk om te gaan.

De onderhandelingen resulteerden in een akkoord dat op 15 augustus 1586 te Tillenay werd bereikt en ondertekend . Bij het Verdrag werden brieven ingetrokken waarin het volk van Auxonne schuldig werd verklaard aan majesteitsschennis, werd hen gedurende negen jaar vrijgesteld van bijdrage en werd een fooi van 90.000 frank toegekend aan de baron van Pluvault. Dit verdrag werd goedgekeurd door brievenoctrooi van 19 augustus 1586 en op 25 van dezelfde maand werd de baron van Sennecey ontvangen en aangesteld als gouverneur van de stad en het kasteel van Auxonne. Ontvangen door de mensen met het grootste wantrouwen, toonde Sennecey zichzelf als de man voor de baan. [13]

Het Verdrag van Nijmegen 

De stad verloor uiteindelijk zijn benoeming als grensstad met de verovering van het graafschap door Lodewijk XIV, maar het bleef nog steeds een belangrijke plaats zoals aangegeven door de stationering daar van het 511e logistieke regiment.

De stad Auxonne bleef beroemd vanwege twee bezoeken die werden afgelegd door een jonge tweede luitenant in het regiment van La Fere genaamd Napoleon Bonaparte, die later zijn naam in heel Europa bekend zou maken. De wijk Bonaparte behoudt de kamer die hij tijdens een van zijn verblijven bewoonde. Er is ook een klein museum in een toren van het kasteel van Auxonne, zijn vaste plein, zijn schermfolie en voorwerpen die hij tijdens zijn verblijf heeft aangeboden, evenals een van zijn hoeden.

 

Chalon-sur-Saône 

( Franse uitspraak: [ʃa.lɔ.syʁ.son] ) is een gemeente in de Saône-et-Loire afdeling in de regio van de Bourgogne-Franche-Comté in het oosten van Frankrijk .

Het is een onderprefectuur van de afdeling. Het is de grootste stad van het departement; de hoofdstad van het departement is echter de kleinere stad Mâcon .

Chalon-sur-Saône ligt in het zuiden van de regio Bourgogne-Franche-Comté in Frankrijk. Het is gelegen aan de rivier de Saône en was ooit een drukke haven, die fungeerde als distributiepunt voor lokale wijnen die de Saône op en neer werden gestuurd en het Canal du Centre , geopend in 1792.

Eerbetoon aan Nicéphore Niépce

Geschiedenis [

Ancient Times 

Hoewel de site (het oude Cabillonum ) [2] een hoofdstad was van de Aedui en objecten van de La Tène-cultuur hier uit de bedding van de rivier zijn gehaald, wordt de eerste vermelding van Cavillonum gevonden in Commentarii de Bello Gallico (VII, hfst. 42 en 90). De Romeinse stad deed al dienst als rivierhaven en knooppunt van wegverbindingen , van de Via Agrippa en zijroutes. [3] In 354 na Christus stationeerde de Romeinse keizer Constantius II het 7e Romeinse leger in Chalon (toen nog Cabyllona geheten) voor een invasie tegen de broederkoningen, Gundomadus en Vadomarius.van de Alamanni . Omdat ze echter geen voorraden hadden ontvangen, kwamen de Romeinse troepen in opstand en werden door de grote kamerheer Eusebius met geld gepacificeerd . In de late oudheid was de stad zo ingekrompen dat een muur eromheen vijftien hectare omsloot. [4]

Christian Center 

Nadere informatie: oude bisdom Chalon-sur-Saône

Saint Marcellus van Chalons ( Saint Marcel ) zou hier in 179 na Christus zijn gemarteld. Chalon werd een van de feitelijke hoofdsteden van het koninkrijk Bourgondië onder Guntram , koning van 561 tot 592, die hier stierf. [5] Guntram promootte ook de cultus van Sint Marcellus. [6] Het bisdom Chalon-sur-Saône , een suffragan van het aartsbisdom Lyon , werd hier in dezelfde eeuw opgericht en van 644-655 werd hier een kerkconcilie gehouden. [7] Na de Franse Revolutie , in overeenstemming met het Concordaat van 1801, werd het bisdom Chalon samengevoegd met het bisdom Autun , dat de naam gaf aan de nieuwe entiteit.

Moderne ontwikkelingen 

Chalon is in de 19e eeuw vooral bekend als de geboorteplaats van fotografie . De beroemdste inwoner, Nicéphore Niépce , heeft ook een lycée (middelbare school) naar hem vernoemd. Aan de Quai des Messageries in de stad is een museum met een aantal vroege fotografische relikwieën, met meer dan twee miljoen foto's en veel oude voorwerpen zoals camera's en andere apparatuur voor oude en moderne fotografie. Ook te zien zijn Niépce's Pyréolophore uit 1807, waarschijnlijk de eerste verbrandingsmotor ter wereld , plus zijn implementatie uit 1818 van een dandy-paard , waarvoor hij het woord vélocipède bedacht . [8]

Nicéphore Niépce

Een andere beroemde bewoner is Dominique Vivant Denon (1747–1825) die betrokken was bij de oprichting van het Louvre , dat na de Franse Revolutie het voormalige koninklijk paleis ombouwde tot een museum.

De belangrijkste bezienswaardigheden 

  • St. Vincent's Cathedral op de Place Saint-Vincent, met enkele elementen uit de achtste eeuw en een neogotische negentiende-eeuwse façade.
Kathedraal van Chalon
  • Dit stadsplein heeft ook een aantal cafés en een drukke markt op vrijdag en zondag.

 

Mâcon 

is een stad en gemeente in het oosten van Frankrijk. Het is de prefectuur van het departement Saône-et-Loire. De stad ligt op de rechteroever van de Saône. In 2015 woonden er 33.236 mensen.

De stad werd gesticht in de derde eeuw voor Christus in het gebied van de Keltische stam de Haedui. Ze kreeg de naam Matisco. De Romeinen richtten er een legerkamp in.

In de zesde eeuw veroverden de Franken het gebied. In 536 werd Mâcon bisschopszetel en in 585 vond de tweede synode van Mâcon plaats.

In de middeleeuwen was Mâcon de hoofdstad van een graafschap dat behoorde bij het hertogdom Bourgogne.

Tijdens de Honderdjarige Oorlog werd een groot deel van Mâcon verwoest.

Bezienswaardigheden

  • de voormalige kathedraal Saint-Vincent. De kathedraal werd tijdens de Franse Revolutie verwoest. Er resteren nog enkele delen, waaronder het voorportaal en de torens. Tegenwoordig wordt er beeldhouwwerk van de voormalige kathedraal tentoongesteld.
  • de neoklassieke kathedraal Saint-Vincent werd aan het begin van de 19e eeuw gebouwd ter vervanging van de voormalige vernielde kathedraal.
  • het Museum voor Schone Kunsten bevindt zich in het voormalige Ursulinenklooster.
  • het Hôtel de Senecé, zetel van de Académie des sciences, arts et belles-lettres de Mâcon, huisvest op de eerste verdieping het musée Lamartine.
  • het Maison de bois, een houten vakwerkhuis uit de renaissance, versierd met figuratief snijwerk.
  • het Maison du Bailli
  • de kerk Saint-Pierre is neoromaans en werd opgetrokken tussen 1859 en 1865.
  • het Hospice de la Charité werd, als een van de eerste in zijn soort in Frankrijk, in 1621 gesticht door Vincentius a Paulo. Rechts van de hoofdingang bevindt zich een vondelingenluik, een van de zeldzame nog bestaande in Frankrijk.
  • het stadhuis is gehuisvest in het voormalige hôtel de Montrevel (1750) dat bedoeld was als ambtswoning van de president van het Parlement de Bourgogne. De gevel die uitkijkt op de Saône is sober opgetrokken in Louis XVI-stijl.
  • de brug Saint-Laurent is een stenen brug die dateert uit de 11e eeuw.
  • de brug François-Mitterrand (2009)

Villefranche-sur-Saône ( US : / ˌ Î l ( ə ) f ɒ ʃ ʊər s oʊ n / , [2] Frans:  [vilfʁɑʃ syʁ son] ( luister ) ; Francoprovençal : Velafranche ) is een commune in het departement Rhône in het oosten van Frankrijk .

Het ligt 1 mijl (1,6 km) ten westen van de rivier de Saône , en ongeveer 25 kilometer (16 mijl) ten noorden van Lyon . De inwoners van de stad worden Caladois genoemd 

 

Lyon 

(Lyonees: Liyon, verouderd Nederlands/Duits: Leyden) is een stad in het zuidoosten van Frankrijk, gelegen op de plaats waar de rivieren de Rhône en de Saône samenvloeien. De inwoners heten Lyonnais en Lyonnaises.

De leuze van de stad luidt: "Avant, avant, Lion le melhor!" (Vooruit, vooruit, Lyon de beste!)

Lyon is het bestuurscentrum van de regio Auvergne-Rhône-Alpes, de Métropole de Lyon en van het departement Rhône. Het is ook de zetel van de internationale politieorganisatie Interpol. De historische binnenstad staat sinds 1998 op de lijst van Werelderfgoederen van de UNESCO.

Wat inwonertal betreft is Lyon na Parijs en Marseille de derde stad van Frankrijk indien alleen de bevolking geteld wordt die zich intra-muros bevindt, ofwel in de stad zelf woont. Wanneer men de gehele metropoolregio in de berekening meeneemt, is het zelfs de tweede agglomeratie van Frankrijk.[1] Als hoofdstad van de regio Auvergne-Rhône-Alpes, trekt Lyon veel nationale en Europese aandacht en kent de stad een relatief sterke bevolkingsgroei.

Geschiedenis

Lucius Munatius Plancus (?), de stichter van Lugdunum - Gallo-Romeins museum van Fourvière
Lyon in de achttiende eeuw

Lyon werd in 43 v.Chr. door de Romeinen, onder leiding van Lucius Munatius Plancus, gesticht onder de naam Lugdunum als hoofdstad van Gallië. Reeds voor de Romeinen was echter al sprake geweest van een Keltische nederzetting. De rol van regionaal centrum vervulde Lyon gedurende enkele eeuwen, totdat het Romeinse Rijk in verval kwam en ten onder ging.

In 177 na Christus werd in Lyon de latere schutspatroon Blandina als martelaar verbrand.

In 461 veroverden de Bourgondiërs de stad op de Romeinen en werd het de hoofdstad van het koninkrijk Koninkrijk der Bourgondiërs. De Arabieren, die in de achtste eeuw vanuit Spanje Frankrijk binnenvielen, richtten in 725 grote verwoestingen aan in Lyon.

Bij het Verdrag van Verdun werd Lyon toegewezen aan Lotharius I. Later werd het onderdeel van het koninkrijk Arles.

In de elfde eeuw nam het belang van Lyon weer toe, toen de stad door de Katholieke Kerk werd aangewezen als hoofdzetel van de Primaat van Gallië. Met het Verdrag van Vienne (1312) ging Lyon over van het Heilige Roomse Rijk naar het koninkrijk Frankrijk.

Bij de Bartholomeusnacht in 1572 vonden ook in Lyon veel hugenoten de dood.

In de Renaissance beleefde de stad mede dankzij de zijdehandel met Italië en andere landen een bloeiperiode. Ook de bankensector deed het goed, Lyon werd zelfs de belangrijkste stad in Frankrijk op dit gebied. De Bourse werd gebouwd in 1749.

Tijdens de Franse Revolutie was in Zuid-Frankrijk Lyon de belangrijkste verzetshaard tegen de Nationale Conventie. De stad was niet alleen een toevluchtsoord voor de girondijnen die zich van de andere jakobijnen hadden afgescheiden, maar ook voor royalisten. Nadat het jakobijns gezinde stadsbestuur was verjaagd, besloot de Nationale Conventie tot een militair ingrijpen tegen de afvallige stad. Op 9 oktober 1793 werd Lyon na een belegering van 66 dagen door de troepen van de Conventie veroverd. Onder voorzitterschap van Collot d'Herbois en Fouché, leden van de Nationale Conventie, kwam het in het volgende half jaar tot een bloedige vervolging, waarvan totaal 1.962 inwoners het slachtoffer werden. Uiteindelijk beval de Nationale Conventie zelfs dat de gebouwen van alle "vijanden van de revolutie" afgebroken moesten worden. Lyon zou een "Ville sans nom" ("stad zonder naam") moeten zijn. Vooral de gebouwen op het Place Bellecour werden door deze maatregel getroffen. Onder Napoleon Bonaparte vond echter weer herbouw plaats.

In de negentiende eeuw ontwikkelde Lyon zich verder als industriestad en bleef het een centrum van de zijdehandel. In 1831 en 1834 kwamen de zijdewevers, ook wel Canuts genoemd, in opstand tegen de arbeidsvoorwaarden. Het leger greep hierbij hardhandig in.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Lyon een centrum voor het verzet en een toevluchtsoord voor vluchtelingen. Na de Franse overgave aan de Duitsers in juni 1940 kreeg Lyon van maarschalk Philippe Pétain de status van open stad toebedeeld. Tot 1942 was Lyon onbezet gebied en daarnaast vormde het een knooppunt van wegen. Op 26 mei 1944 werd de stad gebombardeerd door de Geallieerden en op 3 september volgde de bevrijding.

Geografie

Administratief is de stad opgedeeld in negen arrondissementen. De stad wordt overheerst door twee heuvels, Fourvière en La Croix-Rousse, die van elkaar gescheiden zijn door een engte van de Saône. In de 19e eeuw werden ze door Michelet respectievelijk "de biddende heuvel" en de "werkende heuvel" genoemd. Op de Fourvière staat de basiliek van Fourvière. De heuvel van Croix-Rousse daarentegen, telt heel wat werkmanshuisjes waar zijde werd bewerkt. De zijde-industrie van Lyon heeft een rijk verleden.

In Vieux-Lyon en Croix-Rousse vindt men talrijke 'traboules', smalle gangetjes, die twee evenwijdig gelegen straten met elkaar verbinden. Die gangen lopen via de binnenplaatsen van woonblokken.

Tussen de rivieren Rhône en Saône, op het zogenaamde 'presqu'île' (schiereiland), bevindt zich de Place Bellecour, het op twee na grootste plein van Frankrijk (na de Place des Quinconces in Bordeaux en de Place de la Concorde in Parijs), met een afmeting van 310 bij 200 meter. Het plein is ook groter dan de pleinen de Zócalo in het Historisch Centrum van Mexico-Stad of het Rode Plein in Moskou. In het midden staat een standbeeld van Lodewijk XIV te paard.

Cultuur

Lyon zelf staat al eeuwen bekend als de hoofdstad van de gastronomie[2] De haute cuisine treft men aan in de gehele voormalige regio Rhône-Alpes en biedt plaats voor zowel de grote eter als de fijnproever, met lokale wijnen zoals de beaujolais en de Côtes du Rhône en verschillende grote namen in de keukens, zoals topkok Paul Bocuse.

Sinds eeuwen geniet Lyon de titels hoofdstad van de gastronomie en stad van de zijde. De gebroeders Lumière vonden in 1895 in Lyon de film uit. Het personage van Guignol (een soort Jan Klaassen) werd in Lyon bedacht door Laurent Mourguet.

Het historische deel van Lyon staat sinds 1998 op de werelderfgoedlijst van UNESCO. De werelderfgoedinschrijving omvat een gebied van 427 hectare en een bufferzone van 324 ha.

In Lyon bevinden zich de volgende bezienswaardigheden:

  • De basiliek Notre-Dame de Fourvière
  • De kathedraal Saint-Jean-Baptiste, gebouwd van 1180 tot 1480 met romaanse en gotische kenmerken. Bezienswaardig is het astronomisch uurwerk
  • De kerk St Nizier, gebouwd in de gotische stijl in de 14e en 15e eeuw
  • De ruïnes van het Romeinse theater en het Gallo-Romeins museum van Fourvière
  • Het gasthuis Hotel Dieu, gebouwd begin 17e eeuw
  • Het voetbalstadion Stade de Gerland
  • Halles de Lyon-Paul Bocuse
  • De Opéra de Lyon
  • Het stadhuis van Lyon uit de 17e eeuw
  • De beurs Palais de la Bourse
  • Het museum Musée des Beaux-Arts, gevestigd in een voormalig 17e-eeuws klooster. Het is het grootste van Frankrijk buiten Parijs.
  • Het Musée des Tissus over de beroemde zijde-industrie in Lyon
  • Het Musée des Arts Décoratifs is sinds 1925 gevestigd in het oude hôtel Lacroix-Laval. De vertoonde voorwerpen en meubels zijn afgestemd op het kader en plattegrond van een typisch patriciërswoning van het classicistisch tijdperk.
  • Het Musée des Confluences, een antropologisch museum en wetenschapscentrum. Ernaast staat de Euronews building uit 2015.
  • Paleis van Justitie
  • In het Parc de la Cerisaie staat het cultureel centrum Villa Gillet.
  • De tientallen bruggen in Lyon over de Rhône en Saône
  • e resten van de antieke ondergrondse galerij, Sarrasinières, zijn niet te bezoeken.

    Fourvière is een heuvel die bepalend is in het stadsbeeld van Lyon. Op de helling en de top van de heuvel zijn enkele van de belangrijkste monumenten van de stad gebouwd.

    Tegen de helling van de Fourvière zijn door de Romeinen twee bouwwerken gebouwd: het Antiek theater van Lugdunum, waarvan de eerste etappe van de bouw begon rond het jaar 15 v.Chr. en ernaast het Odeion van Lugdunum gebouwd, waarmee beide bouwwerken archeologisch gezien een opmerkelijk koppel vormen die uniek is voor Gallië. Deze kolonie, waar tegenwoordig de stad Lyon is gevestigd, heette toentertijd Lugdunum. Sinds de jaren zeventig is er in de heuvel het Gallo-Romeins museum van Fourvière gegraven. Het ligt in de buurt van het theater en odeion. Het museum heeft onder meer een verzameling gegraveerde stenen, beelden, sieraden en gebruiksvoorwerpen uit het begin van onze jaartelling. Ook is er een maquette die een reconstructie toont van de twee genoemde antieke monumenten op de heuvel.

    In 1872 begon men met de bouw van de basiliek Notre-Dame de Fourvière, die 12 jaar in beslag zou nemen. Vervolgens zou het echter nog tot 1964 duren voordat het interieur van de basiliek compleet zou zijn, met mozaïek en glazen sculpturen. De basiliek is tegenwoordig een internationaal bedevaartsoord en ligt op de route naar Santiago de Compostella in Spaans Galicië.

    Vanaf de wijk Saint Jean naar de top van Fourvière liggen de tuinen van Jardins du Rosaire. De tuin heeft religieuze betekenissen en komt uit op de basiliek.[3] Verder ligt er op wandelafstand van de basiliek, ligt de Cimetière de Loyasse. Dit is een oude begraafplaats waar enkele bekende Fransen begraven liggen. Tussen de basiliek en deze begraafplaats ligt het stadspark Parc des Hauteurs, met de oude loopbrug Quatre-Vents.

    De Metalen toren van Fourvière is een toren die veel wegheeft van de Eiffeltoren. De toren is in opdracht van een particulier gebouwd tussen 1892 en 1894 en is ontworpen door de architect I.M. Gay. De toren is echter niet meer voor toeristen opengesteld en doet tegenwoordig dienst als zendmast. Vanaf Fourvière is er uitzicht over de gehele stad Lyon. De heuvel is bereikbaar met de kabeltrein Funiculaire de Lyon.

    Links in de wal zijn twee vensters van het Gallo-Romeins museum te zien.

    Evenementen

    Lyon tijdens het Fête des lumières van 2010 met op de achtergrond de zakenwijk La Part-Dieu en het geïllumineerde cijfer 8 op de "Crayon"

    Lyon staat ook bekend om de twee tweejaarlijkse internationale tentoonstellingen die gewijd zijn aan de hedendaagse kunst en andere thema's zoals dans. Aan de twee evenementen wordt door sommige artiesten maandenlang voor aanvang gewerkt. De komst van de twee evenementen in de stad heeft geleid tot een bijzondere groei van het artistieke leven in de stad.

    Fête des lumières of Les Illuminations (lichtfeest): elk jaar wordt rond het hoogfeest van Maria Onbevlekte Ontvangenis (8 december) een 4-daags lichtfeest gehouden. Dan worden alle kerken, bruggen en de belangrijkste openbare gebouwen sprookjesachtig verlicht, vaak begeleid met muziek. Met dit feest wil de stad Moeder Maria bedanken omdat zij volgens de gelovigen in de 19e eeuw de stad van de pest bevrijd heeft.De Nuits de Fourvière is een jaarlijks cultureel festival op de heuvel Fourvière, voornamelijk in het antieke theater, maar ook in het odeion. Er vinden uitvoeringen plaats van theater, muziek, dans en filmtheater. Het festival vindt gedurende meerdere maanden plaats, in de maanden juni, juli en augustus.

Valence

is een stad in Zuidoost-Frankrijk, en de hoofdstad van het departement Drôme. Een andere naam is Valence-sur-Rhône, om het onderscheid te maken met andere Franse gemeenten met de naam Valence, zoals Valence in Charente en Valence in Tarn-et-Garonne.

Valence ligt aan de linkeroever van de rivier de Rhône, 90 kilometer ten zuiden van Lyon en 110 kilometer ten noorden van Avignon. In 2012 telde de gemeente Valence 62.481 inwoners. De gemeenten Bourg-lès-Valence in het noorden en Guilherand-Granges aan de andere kant van de Rhône in het departement Ardèche zijn echter vergroeid met Valence. Wanneer men deze meetelt bekomt men een inwonersaantal van 94.399 (cijfers 2006).

De industrie in Valence bestaat uit textiel, leer en juwelen en het vormt een handelscentrum voor de regionale landbouw.

Geschiedenis

Valence werd als Valentia gesticht door de Romeinen. De stad is de zetel van het bisdom Valence, sinds de 4e eeuw. In de Middeleeuwen maakte het deel uit van het graafschap Dauphiné, dat deel was van het Heilige Roomse Rijk. Daarna werd het een provinciestad in Frankrijk.

Bezienswaardigheden

Een typische koek van Valence is de Suisse de Valence. Deze heeft de vorm van een Zwitserse wachter van de paus. 

 

Montélimar 

is een gemeente in het Franse departement Drôme (regio Auvergne-Rhône-Alpes) en telt 35.372 inwoners (2011). De plaats maakt deel uit van het arrondissement Nyons.

De stad is bekend vanwege de noga die er geproduceerd wordt.

De 14e etappe van de Ronde van Frankrijk 2006 eindigde in Montélimar.
De 14e etappe van de Ronde van Frankrijk 2016 startte in Montélimar.

De oppervlakte van Montélimar bedraagt 46,8 km², de bevolkingsdichtheid is 755,8 inwoners per km².

De rivieren Roubion en Jabron stromen door de stad om uit te monden in de Rhône die langs de stad stroomt.

Bezienswaardigheden

  • Château des Adhémar - kasteel, Centre d'Art Contemporain
  • Stadspoort Saint Martin
  • De Narbonne toren
  • Het huis "Diane de Poitiers"
  • Musée de la Miniature
  • Musée international des sucreries
  • Base de Loisirs - recreatiegebied

Bédoin

 is een gemeente in het Franse departement Vaucluse (regio Provence-Alpes-Côte d'Azur) en telt 2942 inwoners (2004). De plaats maakt deel uit van het arrondissement Carpentras.

Bédoin is vooral bekend van de wielrenetappes in de Ronde van Frankrijk omdat het de plaats is aan de voet van de Mont Ventoux, voordat de klim wordt ingezet. 

De Mont Ventoux

is misschien wel de meest legendarische berg om met de fiets te beklimmen. In ieder geval de meest beschreven berg. De top van de Mont Ventoux ligt op 1909 meter hoogte.  Op de top van de berg bevindt zich een weerstation met een grote zendmast.

De Mont Ventoux is bekend doordat de beklimming herhaaldelijk is opgenomen in de Tour de France, vanwege de moeilijkheidsgraad en het kale ‘maanlandschap’. Onlosmakelijk met de berg verbonden is de wielrenner Tommy Simpson, die op 13 juli 1967 tijdens de beklimming overleed.

In Bedoin bij de fontein staat het bord van de Ventoux met de hoogtemeters en de afstand. Dit is tevens het startpunt. Vanaf hier vertrek je in oostelijke richting en volg je de D974 naar de top van de Ventoux. Onderweg vind je met regelmaat de bekende Franse wit-gele routepaaltjes met daarop het stijgingspercentage en de afstand tot de top.

de eerste 6 kilometer verlopen geleidelijk met stijgingspercentages rond de 4%. Eenmaal Bedoin uit fiets je door weilanden en bij goed weer zie je aan je linker hand het weerstation op de top van de Ventoux al liggen. Voor je aankomt bij Saint-Esteve, passeer je de dorpjes Les Pousse-Chien, Sainte-Colombe en Les Bruns.

Eenmaal in Saint-Esteve neem je een haarspeldbocht naar links en fiets je het bos in. Je krijgt hier direct 10% voor de kiezen en de klim is nu ‘voor het echie’ begonnen. De volgende 8 kilometer zijn een aaneenschakeling van lange rechte stukken en flauwe bochten met een stijgingspercentage tussen de 9% en 10%. Dus neem de  twee haarspeldbochten die je in het bos tegen komt bij KM 10 & KM 14 zoveel mogelijk buitenom, want dit zijn de enige ‘relax’ momenten dat je geen 9% hoeft weg te trappen.

Warm, windstil, vliegen om je heen, te hard van start gaan: als het op de top niet waait, dan is het bos het zwaarste gedeelte van de klim. Niet alleen fysiek, maar ook mentaal is het bos een uitdaging. Met name de wanhoop of je ooit Chalet Reynardt nog gaat tegenkomen: door de lange rechte stukken met flauwe bochten is het lastig orienteren en lijkt er soms geen einde aan te komen.

Na 9 kilometer ploeteren op 9% vlakt de weg af en kan de spanning dan eindelijk van de benen. Bij helder weer zie je door de struiken heen de weertoren op de top opdoemen en spreidt het karakteristieke kale maanlandschap zich voor je uit. Na 500 meter kom je op een grote parkeerplaats met aan het einde cafe-restaurant

 Le Chalet Reynard. Aan het einde van de parkeerplaats links beginnen de laatste 6 kilometer van de Ventoux.

Vanaf Reynard is het nog 6 kilometer fietsen naar de top van de Ventoux door het welbekende kale maanlandschap. De weg slingert over de flank van de Ventoux, waarbij je het weerstation bij elke bocht dichterbij ziet komen. Het stijgingspercentage van de komende 5 kilometer ligt tussen de 6% en de 8%. Een verademing vergeleken na de zware kilometers door het bos, maar het is geheel afhankelijk van de weersomstandigheden hoe zwaar dit stuk is. Waait het hard en heb je wind tegen is dit stuk zwaarder dan het bos.Tijdens de Tour de France etappe van 13 juli 1967 bezweek wielrenner Tommy Simpson 1,4 kilometer onder de top en overleed. Er gaan verschillende verhalen de rondte over zijn doodsoorzaak: een hartaanval, de fles alcohol die hij in Bedoin zou hebben gedronken, amfetamine, uitputting of een combinatie van deze factoren. Op de plek waar Simpson overleed is nu een monument aangelegd.

Een bocht naar links en je krijgt 1 kilometer 11% voor de kiezen naar de top van de Mont Ventoux. De meters na de laatste bocht naar rechts langs het witte gebouw richting de eindstreep zijn nog steiler. Op de top vind je de finish lijn op het asfalt en natuurlijk het ‘Sommet Mont Ventoux’ bord voor de foto. Er bevinden zich hier een restaurant en een aantal souvenirwinkels.

Het weer op de Ventoux

Voordat je de Mont Ventoux op fietst doe je er goed aan om de lokale weerverwachting te raadplegen. Bijvoorbeeld bij l’office du tourisme, de fietsverhuur bij de fontein in Bedoin of de plaatselijke bevolking. Het weer op de Mont Ventoux kan snel omslaan en dan kan het er flink spoken. Op de top van de Mont Ventoux kan het tot 20 graden kouder zijn dan in het dal; hou hier rekening mee in je kledingkeuze.

Gorges de la Nesque

Mooi om tijdens een route door de omgeving mee te pakken zijn de Gorges de la Nesque, een kloof ten zuid-oosten van de Ventoux. Prachtig fietsen! De kloof loopt tussen de dorpjes Villes-sur-Azon en Monieux (D942) en is goed te combineren met de beklimming van de Ventoux vanuit Sault.

Andere Tijden Sport | De Magie van de Ventoux

In 2009 stond tijdens Andere Tijden Sport de Mont Ventoux centraal. Mooie documentaire  over het overlijden van Simpson, de inzinking van Eddy Merckx en Armstrong die de overwinning in 2000 aan Pantani geeft. deze stond dan wel stijf van de DOPE

 

Nice 

([nis]?OccitaansNiça of NissaItaliaansNizza) is een stad in het zuiden van Frankrijk aan de Middellandse Zee, gelegen tussen Marseille en Genua, met 343.895 inwoners (groot metropolitaans gebied anno 2014). De stad is een grote toeristische trekpleister en marktleider aan de Franse Rivièra (Côte d'Azur).

De eerste nederzettingen die rond het huidige Nice zijn gevonden, dateren van rond 400.000 jaar geleden. Bij de vindplaats Terra Amata zijn de resten gevonden die wijzen op het vroegste gebruik van vuur en de bouw van huizen.

In de 4e eeuw voor Christus versloegen de Griekse Phocaea uit de omgeving van Aléria de Liguriërs en stichtten Νικαία (Nikaia of Nicaea) ter ere van deze overwinning. De naam betekent zegerijk, naar de Griekse godin van de overwinning, Nikè. Al snel werd het een van de drukste handelsplaatsen aan de Ligurische kust.

In 154 voor Christus vestigden de Romeinen zich in het gebied, nadat de Griekse nederzettingen Nikaia en Antipolis (Antibes) door Liguren uit de omgeving van Biot en Cannes aangevallen waren. Ter bescherming van de regio werd daarop door de Romeinen naast Nicaea een tweede nederzetting, Cemenelum genaamd, op de bergen van Cimiez gesticht. De gevonden ruïnes wijzen erop dat Cemenelum (op de plaats waar vandaag de dag de wijk Cimiez ligt) een bevolkingsaantal van 15.000 tot 20.000 had. De plaats had daarmee centrale bestuursfuncties en kende door de bouw van de Via Iulia Augusta (7e eeuw voor Chr.) een opleving, zodat de basis voor de stad groeide.

5e–11e eeuw na Christus

Cemenelum werd in de 5e eeuw opgegeven, ten gunste van Nicaea. In 508 viel Provence in handen van de Ostrogoten, in 536 in handen van Frankrijk. In de 7e eeuw sloot Nice zich aan bij een Genuees verbond met andere Ligurische plaatsen. Zodoende kon in de 8e eeuw een aanval door de Saracenen afgeweerd worden, die van over de Middellandse Zee kwamen. Tijdens de hieropvolgende eeuw werd Nice echter regelmatig door hen geplunderd (in 813, 859 en 880). Ook hierna bleef Nice regelmatig blootgesteld aan aanvallen van moslims. Van 888 tot 975 opereerden de Saracenen vanuit hun nabijgelegen basis Fraxinet (Farakhshanit in het Arabisch), genoemd naar het dorpje Fraxinetum (La Garde-Freinet). Hierna werden de moslims door een alliantie van Franse vorsten verdreven.

12e–17e eeuw

In 1144 werd een gemeenteraad (Consulat) aangesteld, in 1176 gevolgd door de eerste stadswetten. Door een bondgenootschap met Pisa werd Genua een vijand van Nice. Hoewel de koning van Frankrijk en de keizer de stad graag wilden onderwerpen, bleef Nice bij het graafschap Provence horen. Zodoende behoorde de stad in de 12e eeuw bij Aragón en vanaf 1246 bij het Huis van Anjou.

In de 13e eeuw werd de rivaliteit met Genua duidelijk merkbaar, zodat er rond 1250 voor korte tijd een grimmige sfeer in de stad hing. Als reactie liet de graaf van Provence rond 1250 een vloot in Nice stationeren. In 1295 volgde de stichting van de stad Villefranche (betekenend vrije stad of vrijstad) dicht bij Nice, met een basis om piraterij te bestrijden. Na de dood van gravin Johanna I in 1382, ontstond onenigheid over de opvolging. Karel van Anjou en zijn neef Karel van Durazzo maakten beiden namelijk aanspraak op de troon van het graafschap. Op aanraden van Jean Grimaldi keerde Nice zich in deze strijd tegen de Anjou's, waarna in 1388 hertog Amadeus VII van Savoye van Savoye het oostelijke deel van Provence als graafschap Nizza (Frans: Comté de Nice) bij zijn hertogdom voegde, zodat hij toegang tot de zee verkreeg. Vanwege haar strategische ligging werd de stad sterk gefortificeerd en bevochten.

Frans I van Valois-Angoulême doorkruiste in 1524 het graafschap Nizza om de Franse aanspraken in Lombardije tegen de Habsburgers te bevechten. Bij de slag van Pavia werd hij door keizer Karel V gevangengenomen, die hem in 1525 vanaf Villefranche per schip naar Spanje liet brengen. In 1536 trok de Hertog van Savoye zich terug in het graafschap Nizza voor de koning van Frankrijk. Twee jaar later werd in Nice, dankzij bemiddeling van paus Paulus III, een wapenstilstand tussen Frans I en Karel V gerealiseerd. In 1543 volgde de belegering en plundering van Nice door de Franse troepen en de vloot van de Turkse Khair ad Din; de citadel bleef behouden. Volgens de lokale overleveringen trad Catherine Ségourane, een wasvrouw, op als een Jeanne d'Arc van Nice, die de aftocht van de Turken bewerkstelligd zou hebben.

Nice in 1624, toen het "Nizza" heette. Italiaans bleef de voertaal tot 1860.

In 1600 liet Hendrik IV de stad belegeren. Vanwege het Verdrag van Lyon in 1601 bleef Nice bij het hertogdom Savoye, dat er in 1614 een van de drie gerechtshoven van het land stichtte. Door de havens van het graafschap voor alle naties open te stellen en een volledig vrije handel te verklaren, zorgde Charles Emmanuel in 1626 voor een grote stimulans voor de commercie van de stad. Spanjaarden werden in 1642 uit Nice verdreven.

In 1691 nam Lodewijk XIV het Graafschap Nizza in, en daarbij ook Nice. Tegelijkertijd nam hij de titel graaf van Nizza op zich. In 1693 bezocht de militairarchitect Sébastien Le Prestre de Vauban de regio rond Nice om de reconstructie van de vesting te regelen. Twee jaar later kwam het Graafschap Nizza terug bij de hertog van Savoye door het trouwen van zijn dochter met een kleinkind van Lodewijk XIV. Tijdens de Spaanse Successieoorlog kwam het opnieuw tot strijd in de regio, omdat Savoye zich aan de kant van de Habsburgers schaarde, tegen Frankrijk. Een Franse aanval onder generaal Nicolas de Catinat leidde tot verregaande schade aan de vesting.

18e en 19e eeuw

In het kader van de Oostenrijkse Successieoorlog veroverden Frans-Spaanse troepen in 1744 het graafschap Nizza. Bij de hieropvolgende Vrede van Aken van 1748 werd het graafschap opnieuw aan Savoye toebedeeld. In 1749 werd de huidige haven (Bassin Lympia) aangelegd. Na een volksstemming in 1793 werd het graafschap bij Frankrijk gevoegd als 85e departement, genaamd Alpes-Maritimes.

Van hieruit begon Napoleon Bonaparte in 1796 zijn Italiaanse veldtocht, die tot de bezetting van Piëmont leidde. In 1800 werd de regio kortstondig door Oostenrijkse troepen bezet. Na de overwinning van Napoléon in de Slag bij Marengo werd het echter weer onder Franse heerschappij gesteld. In 1814 kwam door het Verdrag van Parijs (1814) het graafschap Nizza bij Piëmont, dat in de tussentijd een deel van het koninkrijk Sardinië was geworden. De grenzen werden hierdoor weer die van 1760.

Frankrijk ondersteunde in 1859 de tegen de Habsburgers gerichte nationale vereniging van Italië onder het heerschap van de Victor Emanuel II, de koning van Piëmont-Sardinië. Deze moest daarvoor aan Napoleon III via het Verdrag van Turijn (1860) toestaan dat Savoye en Nizza uiteindelijk bij Frankrijk werden opgenomen. Dit werd goedgekeurd door 25.000 van de 30.700 stemgerechtigden, een uitslag die waarschijnlijk door de Fransen gemanipuleerd was.

De spoorlijn van de PLM bereikte in 1864 de stad Nice. Omdat het station ver buiten de stad op onbebouwd terrein werd gebouwd, verplaatste de bebouwing zich naar de overkant van de rivier de Paillon. De oude binnenstad bleef hierdoor goed behouden.

In de tussentijd was de stad al zo gevestigd als vakantiebestemming voor Engelsen dat Alexandre Dumas in 1851 (sarcastisch) verklaarde: Nice is in principe een Engelse stad, waarin men af en toe ook iemand van de oorspronkelijke bevolking kan tegenkomen. In toenemende mate verbleef ook de Europese adel in Nice, zoals de Engelse koningin Victoria en de Russische tsaar Nicolaas II, in wiens opdracht in 1908 de Russische kerk in Nice, de 'Basiliek Nicolas', werd gesticht. In 1890 kwamen er 22.000 gasten in de winter, in 1910 was dit al gestegen tot 150.000.[bron?]