Google route kaart

Route beschrijving

GPX bestand

Routeyou Vianen Oostzee route
PDF – 749,2 KB 76 downloads
Routeyou Vianen Oostzee route
Geografische data – 2,9 MB 71 downloads

Bezienswaardigheden Oostzee fietsroute

De Pyramide van Austerlitz is een 17 meter (81 treden van 20 cm + 1 m. opstap) hoge piramide van aarde, in 1804 gebouwd door napoleontische soldaten op de Botterstop, een van de hoogste punten van de Utrechtse Heuvelrug, in de gemeente Woudenberg. Boven op de piramide staat een stenen obelisk uit 1894. De top van de aarden heuvel ligt op 71,60 meter boven NAP

Op deze centrale plek in Nederland had de Franse generaal Auguste de Marmont in 1804 een legerkamp opgericht (Camp d'Utrecht) waar hij in een paar maanden verschillende bataljons wist samen te smeden tot een groot, goed getraind leger, dat de Britse vijand zou kunnen verslaan bij een eventuele herhaling van de inval van 1799. Tevreden over de militaire kracht van het nieuwe leger, en tegen verveling bij zijn soldaten, liet De Marmont de soldaten in de herfst van 1804 van aarde en graszoden een monument bouwen, geïnspireerd op de piramide van Gizeh die De Marmont in 1798 zelf had gezien tijdens de Egyptische veldtocht van Napoleon. Zelfs het door erosie blootgelegde trapvormige oppervlak werd geïmiteerd. De bouw duurde 27 dagen. De piramideheuvel kreeg een hoogte van 36 meter en op de top kwam een 13 meter hoge houten obelisk. Het geheel kreeg de naam Mont Marmont ofwel Marmontberg.

In de zomer van 1805 vertrok De Marmont met zijn leger naar Zuid-Duitsland en streed mee in de Coalitieoorlog die uitmondde in de Slag bij Austerlitz (het huidige Slavkov u Brna), de slag waarin Napoleon de Russen en Oostenrijkers vernietigend versloeg.

De naam Marmontberg werd in 1806, ondanks protesten van De Marmont, door Lodewijk Napoleon, de nieuwe koning van Holland, veranderd in Pyramide van Austerlitz.[2] Tegelijkertijd hernoemde Lodewijk de handelsnederzetting bij het nabijgelegen legerkamp van Bois-en-Ville tot Austerlitz.

Na zijn vertrek uit Nederland in 1805 had De Marmont de bewaking van het monument en het vruchtgebruik van de nabijgelegen hofstede Henschoten in gebruik gegeven aan drie soldaten, Louis Faivre, Jean Baptiste La Rouche en Barend Philpsz,[3] die tevens de piramide zouden moeten onderhouden. De houten obelisk begon spoedig scheef te zakken, en werd in 1808 afgebroken. In 1816 verkocht De Marmont de piramide met de bijbehorende grond aan de latere burgemeester van Utrecht, Hubert M.A.J. van Asch van Wijk.

In 1894 liet Johannes Bernardus de Beaufort, die zowel eigenaar was van het landgoed Henschoten, waarop de piramide zich bevond, als burgemeester van Woudenberg, de gemeente waartoe het behoorde, de huidige stenen obelisk op de piramide plaatsen. Ook deze ging scheef staan.

 

Den Treek-Henschoten is een landgoed behorende tot de Nederlandse gemeenten Leusden, Woudenberg en Utrechtse Heuvelrug, in de provincie Utrecht.

Het landgoed van bijna 2000 hectare is geheel in particuliere handen en ligt op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei. Het landgoed bestaat voornamelijk uit bos met aan de oostelijke rand weilanden en akkers. Verspreid in het bos liggen ook nog landbouwgronden ('t Waswater, Droogmakerij, nu uitgegraven tot Het Vogelwater), heidevelden (Treekerpunt), zandverstuivingen (Hazencasino, Kelderbosch, De Ringheuvels) en vennen (Hazenwater, Langeveen, Veenplas).

Op het landgoed bevinden zich ook de recreatieplas het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz.

Het landgoed wordt doorsneden door de N224 en de N227. In de volksmond wordt de kruising van de Zeisterweg en de Doornseweg 'Quatre Bras' genoemd. Door de aanleg van de A28 in 1986 werd de noordwestelijke punt van het landgoed afgesneden. In dit gebied, waar zich de voormalige eng van Leusden bevond, bevinden zich het voormalige Kamp Amersfoort en de golfbaan van Golfclub De Hoge Kleij.

Het Treekerpunt is een heuvelachtig terrein van ongeveer 20 hectare dat is ingericht voor dagrecreatie. Het gebied bestaat uit een groot heideveld, bos en een oude zandverstuiving. Tot 1840 liep de Wijkerweg, als verbinding tussen Amersfoort en Wijk bij Duurstede als een karrenspoor over het huidige recreatiegebied. In dit gebied bevinden zich enkele grafheuvels uit de Bronstijd.

Ten zuiden van de A12 bevinden zich Het Heihuis, welk gebied sinds december 2012 tot Den Treek-Henschoten behoort.

De benaming Den Treek-Henschoten komt voort uit het samengaan van twee landgoederen in 1935. Landgoed Den Treek was oorspronkelijk eigendom van de familie De Beaufort en landgoed Henschoten van de familie van Asch van Wijck. Beide landgoederen zijn sindsdien onder gezamenlijk beheer. Aan de oostelijke rand bleef grondgebonden landbouw bestaan, maar de rest van het landgoed werd ingericht als een bosbedrijf, met rechte kavels en een geheel nieuwe wegen- en padenstructuur.

In het geval van Henschoten gaat de oudste schriftelijke bron terug tot de oorkonde uit de tijd van Karel de Grote (777). “Hengestcoten” (op z'n latijn geschreven als: Hengistcoto) was een 'foreest': een gebied waar gejaagd werd, dat bestond uit bossen, bouwland, weiden en heiden. Ook Hengestcoten werd - net als het grootste deel van de villa Lisiduna - door de landsheer geschonken aan de Sint-Maartenskerk van Utrecht, en viel dus vanaf dat moment onder de jurisdictie van de bisschop van Utrecht. Het gebied van Hengestcoten reikte in het noorden ongeveer tot Bachevorde (het tegenwoordige Bavoort) en in het zuiden tot Ruvoorde (waarschijnlijk nabij Rumelaar, ten zuidoosten van Woudenberg). Dit waren twee doorwaadbare plaatsen (voorden) in de Lunterse beek.[1]

Het zuidelijke deel van het oorspronkelijke foreest Hengestcoten werd later de marke van Maarn, het noordelijke werd de marke van de 26 hoeven van de Leusderberg. Henschoten zelf bleef over in het midden, met “rechtgetrokken limieten, een begrenzing, die sterk de indruk maakt van uit gemeen overleg te zijn voortgekomen.”[2]

De zoon van Willem Hendrik (I) de Beaufort, Arnoud Jan (1799-1866) trouwde met Anna Aleida Stoop. Via haar kwamen veel bezittingen in de omgeving van Zeist en Austerlitz in de familie. De tweede zoon van Arnoud Jan, Johannes Bernardus (1847-1924) trouwde met een telg uit het geslacht van Asch van Wijk, Cornelia Maria (1849-1915). Via haar kwam het gehele landgoed Henschoten in het bezit van de familie de Beaufort.

In 1919 werd het landgoed Den Treek ondergebracht in een N.V. Het landhuis met zes hectare omliggende grond bleef hier echter buiten, en heeft sindsdien andere eigenaren gehad.

Op 11 mei 1925 werd 'De Woudenbergsche Bosch- en Landexploitatie Maatschappij Landgoed Henschoten' opgericht (kortweg: de N.V. Henschoten).

In 1935 kreeg Den Treek met de aanschaf van het Treekermeer aansluiting met het landgoed Henschoten. Om toekomstige versnippering tegen te gaan werd op 29 juli 1935 de N.V. Den Treek holding-company van de N.V. Henschoten. In 1941 kwam een volledige fusie tot stand. Op 18 november 1961 werd besloten om de naam 'Henschoten' te laten voortleven door de naam van de N.V. Den Treek te veranderen in 'Landgoed Den Treek-Henschoten N.V.'.

Op 22 maart 1973 werd het landgoed ondergebracht in een besloten vennootschap, 'Landgoed Den Treek-Henschoten B.V.'. Het doel van de nieuwe vennootschap werd omschreven als “de instandhouding van de familiegoederen Den Treek en Henschoten met hun landerijen en opstallen, hun bossen, beplantingen en woeste gronden, hun wegen en wateringen, met bijzondere zorg voor het behoud en de ontwikkeling van het aan die landgoederen eigen natuur- en landschapsschoon en hun recreatieve waarden alsmede voor het behoud en herstel van de naar hun aard op de landgoederen thuishorende flora en fauna.

De Grebbelinie was een voorverdediging van de Hollandse Waterlinie, een Nederlandse verdedigingslinie, gebaseerd op inundatie. Deze linie liep door de Gelderse Vallei vanaf de Nederrijn bij de Grebbeberg te Rhenen langs het Valleikanaal en de Eem tot aan de Zuiderzee, later het IJsselmeer.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden begon in 1744 met de aanleg van de Grebbelinie om Holland te beschermen tegen inval van vijanden. Diverse onderdelen uit die tijd zijn nog steeds in het landschap te herkennen, zoals de Groeperkade en Fort Daatselaar in de omgeving van Renswoude. In 1794, tijdens de Eerste Coalitieoorlog is de linie voor het eerst gebruikt, zij het uiteindelijk zonder succes, tegen de inval van de Eerste Franse Republiek.

De ontwerper van deze verdedigingslinie is Bernard de Roij jr Tot laat in de 19e eeuw werd de Grebbelinie onderhouden. Hoe langer echter de linie ongebruikt werd gelaten, hoe minder de noodzaak ervan werd gevoeld. In 1926 werd een groot deel van de vestingwerken opgeheven.

In 1939 is de in onbruik geraakte linie toch nog een keer in werking gesteld. In de plannen van de opperbevelhebber van het leger, generaal Reijnders, nam de linie de rol in van voorverdediging van de Vesting Holland. Op het laatste moment (februari 1940) besloot de nieuwe bevelhebber generaal Henri Winkelman de hoofdverdediging in de Grebbelinie te voeren. De inundaties werden in werking gesteld tussen de Grebbeberg en het IJsselmeer. Bij de Duitse invasie werd hier enkele dagen standgehouden door het Nederlandse leger. Op verschillende plaatsen, zoals bij Fort Engelaar moest de strijd opgegeven worden door gebrek aan munitie. De zwaarste strijd is gevoerd tijdens de Slag om de Grebbeberg.

Tijdens de Duitse bezetting leek het er lange tijd op dat de rol van de Grebbelinie als verdedigingslijn was uitgespeeld. De versperringen werden opgeruimd en Duitse troepen werden ingezet om samen met Nederlandse burgers en werkeloze militairen de aanwezige stellingen af te breken. Maar in oktober 1944 vestigde de Organisation Todt zich in de Gelderse vallei. Deze organisatie werd belast met de bouw van een nieuwe verdedigingslinie die tussen Amersfoort en Veenendaal over het tracé van de oude Grebbelinie liep. Deze nieuwe linie werd door de Duitse bezetter Pantherstellung genoemd.
De Pantherstellung werd voornamelijk door Nederlandse dwangarbeiders maar ook door Russische, Italiaanse en Franse krijgsgevangenen gebouwd. In maart 1945 waren meer dan twaalfduizend mensen aan het werk. De Nederlandse dwangarbeiders ontvingen 5 gulden per dag met een eventuele toeslag. Naast de financiële vergoeding werd voeding verstrekt wat in hoeveelheid en kwaliteit afnam in de laatste maanden van de oorlog. Na de geslaagde operaties Plunder en Varsity had de verdedigingslinie zijn rol verloren omdat de geallieerden achter de linie stonden. De oude Grebbelinie werd toen weer van belang voor een verdediging van het westen van Nederland. Tot echte gevechten om de stelling is het niet gekomen, het Canadese leger staakte haar opmars naar West Nederland net voor de Grebbelinie.

In 1951 werd de Grebbelinie als verdedigingswerk opgeheven. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw hebben veel resterende landschapselementen van de Grebbelinie een beschermde status gekregen vanwege zowel hun cultuurhistorische als natuurwaarde.

 

Appel is een buurtschap van de stad Nijkerk, in de gemeente Nijkerk, in de Nederlandse provincie Gelderland. Het bestaat uit boerderijen, woonhuizen en landhuizen omringd door weilanden en bossen. Ondanks dat de boerderijen en huizen ver uit elkaar staan, kan men toch spreken van een hechte gemeenschap. In 2006 werd door de Nijkerkse amateurarcheoloog Leendert de Boer de Appelse walburg ontdekt, een duizend jaar oude ringwalburg. Het terrein beslaat 100 x 90 meter. In 2007 werd begonnen met onderzoek door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die in augustus 2011 werd afgerond en gepresenteerd aan de gemeente Nijkerk. Volgens de rijksdienst is zo’n groot archeologisch complex voor Nederland zeldzaam. Behalve de walburg trof men een middeleeuwse versterking aan bestaande uit wallen, grachten, restanten van houten gebouwen en andere bewoningssporen. Verder stelden de onderzoekers vast dat in dit gebied op grote schaal moerasijzererts is gewonnen en dat binnen de omwalling een smid en bronsgieter moeten hebben gewerkt. De rijksdienst heeft de walburg aangewezen als archeologisch rijksmonument.[1][2] Mogelijk gaat het hier om het Hamalandse landgoed Appeltervika dat in het jaar 960 werd vermeld op een beslechtingsoorkonde van Wichman IV toen het goed aan het Abdijvorstendom Elten werd geschonken.

 

Boeschoten is een eeuwenoude enclave in het Speulder- en Sprielderbos van ongeveer 750 hectare groot. Nog steeds ligt hier de schaapskooi Boeschoten eenzaam op het kruispunt van zandwegen, ver van de bewoonde wereld. Je wandelt of fietst er door een van de oudste bossen van Nederland en langs holle wegen: oude handelswegen die in de loop der eeuwen steeds verder uitsleten door paardenhoeven en de smalle, harde wielen van de wagens waarmee de handelswaar vervoerd werd.

 

De Hunneschans, ook wel Hunnenschans of Hunenschans genoemd, is een middeleeuwse ringwalburg aan het Uddelermeer op de Veluwe in de Nederlandse provincie Gelderland. De Hunneschans ligt ten zuidwesten van het dorp Uddel en ten oosten van het Uddelermeer, in de gemeente Apeldoorn.

De Hunneschans is vermoedelijk in de tiende eeuw gesticht door de graven van Hamaland als bewaking van de handelsroute vanaf de Veluwe naar de Noordzee. De naam is net als bij hunebedden geen verwijzing naar Hunnen maar mogelijk naar "Hūnen" ofwel Saksen.[2]

De Hunneschans bestaat uit een bijna rond binnenterrein met een doorsnede van circa 100 meter. Rondom ligt een hoge hoefijzervormige aarden wal van ongeveer 30 meter breed en plaatselijk 4 meter hoog, en een droge buitengracht van maximaal 3,5 meter diep. De onderbreking van de omwalling is ongeveer 65 meter. De wal was voorzien van een dubbele palissade met een zandvulling die een soort weermuur moet hebben gevormd. Het gedeelte zonder wal wordt afgesloten door het Uddelermeer, dat vroeger een veel hogere waterspiegel had. Aan de zuidzijde van de wal zijn resten van een poortgebouw van circa 28 meter breed gevonden.

Uit grondsporen is gebleken dat er aanvankelijk op het binnenterrein geen bewoning plaats had. De sporen geven aan dat er in de tweede helft van de dertiende eeuw houten boerderijen binnen de omwalling hebben gestaan. De grootste waren 26 meter lang en 8 meter breed.

Er zijn verschillende archeologische opgravingen geweest. De eerste vond plaats in 1842 door L.J.F. Janssen, conservator van het Rijksmuseum van Oudheden. Zijn bevindingen publiceerde hij in 1843 in een artikel getiteld "Over de oudste Vaderlandsche schansen, bepaaldelijk de Huneschans aan het Udelermeer".[3]

Tussen 1908 en 1911 deed Jan Hendrik Holwerda in opdracht van koningin Wilhelmina opgravingen. Hij heeft sleuven door de wal en de gracht aangebracht en het binnenterrein onderzocht, waaruit hij concludeerde dat de Hunneschans een verdedigingswerk uit de tiende eeuw zou zijn. Verder kwam hij tot de conclusie dat de gracht water bevatte.

In 1960 is er door A. Bruyn een onderzoek gedaan. In 1966 deed dr. J.G.N. Renaud, de latere buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van de materiële cultuur der middeleeuwen aan de universiteit Utrecht, onderzoek door een kleine sleuf te graven door het zuidelijke walgedeelte. Hiermee doorsneed hij een jongere bouwfase waardoor hij tot de conclusie kwam dat de schans van veel latere datum zou zijn.[4]

In 1983 en 1984 legde H.A. Heidinga het binnenterrein bloot, waardoor hij een completer beeld kreeg van de bouwfases. Na zijn onderzoek wordt algemeen aangenomen dat de eerste aanleg van de Hunneschans dateert uit de tiende eeuw. Dat later in twee, mogelijk drie fasen, de wal opgehoogd is en dat de gracht zeker een keer opnieuw uitgegraven is.

 

Het hutje van koningin Wilhelmina

Weet jij het hutje van koningin Wilhelmina te vinden, waar ze vroeger altijd schilderde?, vraag ik aan Henk, mijn vroegere buurman. Iedereen weet wel ongeveer waar het is, maar niemand weet het precies. Het Kroondomein is ontzettend groot, het valt niet mee om die plek te vinden.

Koningin Wilhelmina hield van de natuur

Koningin Wilhelmina (1880-1962) heeft ontzettend veel  schilderijen en tekeningen gemaakt. Wilhelmina hield van de natuur en was regelmatig te vinden in het Kroondomein. Ze fietste ook graag.

Haar dochter Prinses Juliana en de lijfwachten kwamen ook regelmatig in het hutje van koningin Wilhelmina.

 

De Wenumse Molen is een watermolen op de Wenumse Beek in Wenum (gemeente Apeldoor

Al in 1313 wordt een watermolen op deze plaats vermeld. In 1395 kwam deze korenmolen in het bezit van de Hertog van Gelre; in 1493 verkreeg het klooster Monnikhuizen bij Arnhem de watermolen. Ten tijde van de Reformatie (ca. 1580) kwam de molen in bezit van Gedeputeerde Staten van het Kwartier van Veluwe. Later werd de molen weer particulier bezit, en in 1767 werd Daniël de Jongh eigenaar. Hij liet de molen verbouwen tot kopermolen, waarbij tevens de molenvijver werd aangelegd. In 1858 liet de leerfabrikant Peter Kok Ankersmit de molen verbouwen tot korenmolen en liet er een runmolen aan toevoegen. Later werd deze runmolen verbouwd tot kaasmakerij.

In 1917 werd het huidige gebouw opgericht en werd er uitsluitend graan gemalen, met een koppel op waterkracht en twee koppels die door een dieselmotor werden aangedreven. Dit duurde tot 1965, toen het gaandewerk beschadigd raakte en de molen stilgezet moest worden. In 1972 verkreeg de gemeente Apeldoorn de molen. Hij wordt beheerd door Stichting De Wenumse Watermolen en in 1985 gerestaureerd. In een deel van het pand bevindt zich een feestzaal; de molen maalt op vrijwillige basis graan voor veevoer. De Wenumse Molen is de eerste zaterdag van de maand te bezoeken.

 

Kasteel Het Oude Loo is een jachtslot uit de 15e eeuw dat zich bevindt op het Kroondomein Het Loo, te Apeldoorn (in de Nederlandse provincie Gelderland), niet ver van Paleis Het Loo. Het op het Germaans terug te voeren woord 'loo' betekent 'open plek in het bos'.

Het (Oude) Loo komt voor het eerst voor in 1439, als bezitting van Udo Talholt. Udo Talholt, raad van de hertog van Gelre, was naast een belangrijk man ook een rijk man, hij leende een grote som geld aan de hertog. Mogelijk was hij de bouwer van het slot, waarvan de oudste delen uit de 15e eeuw dateren.

In de 16e eeuw behoorde het goed aan de Bentincks, die het kasteeltje omstreeks 1540 vergrootten. Enige tijd was het in handen van het geslacht D'Isendoorn à Blois, die men in die tijd ook op het nabijgelegen Kasteel De Cannenburgh aantreft. In de 15e eeuw zal het huis van zeer geringe omvang geweest zijn; een rechthoekig gebouw – de tegenwoordige voorvleugel – met twee ronde hoektorens. Tegen het midden van de 16e eeuw bouwde men aan de achterzijde de twee vleugels, een binnenplaats omsluitend; alleen de achterhoektoren behoort tot de eerste bouwperiode. Een muur sloot de binnenplaats aan de vierde zijde af. Het kasteel is geheel opgetrokken uit baksteen met hier en daar spaarzaam gebruik van natuursteen.

In de 18e eeuw brak er een tijd aan waarin opvolgingskwesties ervoor zorgden dat het slot vaak van eigenaar veranderde. Sommigen zoals Prins Willem V waardeerden Het Loo niet, maar om patriottische redenen werd er nog wel een grote menagerie gebouwd. In 1795 vertrok Willem V naar Engeland. De Fransen kwamen en namen de bezittingen van het Oranjehuis in beslag. In Paleis Het Loo en Het Oude Loo werden 3000 Franse soldaten ondergebracht.

De troon van de Bataafse Republiek werd in 1806 door Napoleon toegewezen aan zijn broer Lodewijk. 's Zomers nam de koning zijn intrek op Het Loo, een van de eerste dingen die hij hier deed was het dempen van de gracht rond het Oude Loo. Als kind was hem namelijk voorspeld dat hij zou omkomen door verdrinking en hij deed alles om de kans hierop te verkleinen.

Koningin Wilhelmina gaf de bekende bouwmeester Pierre Cuypers in 1904 opdracht tot een algehele restauratie. Een belangrijke eerste opdracht was het in ere herstellen van de oude gracht, maar Cuypers ging veel verder. Hij ging erg vrij met de historische gegevens om en was niet bang om ‘in de geest van’ het oorspronkelijke ontwerp te werken en veel aanpassingen te doen. Aangebrachte wijzigingen; opgehoogde zuidwesttoren en het dwarsgeplaatste dak op deze toren. Een andere toren, tegen de zuidvleugel gebouwd, was bedoeld als vluchtweg. Oorspronkelijk stond er op deze plaats geen toren. De restauratie werd na de dood van Cuypers in 1921 voltooid door zijn zoon Jos Cuypers die al sinds 1900 op het bureau van zijn vader werkte. Het Oude Loo werd na de restauratie nauwelijks gebruikt en verval liet niet lang op zich wachten. Al in 1948 vertrouwde men de dakconstructie niet meer en werden speciale voorzieningen getroffen.

In 1968 begon C.W. Royaards aan een hernieuwde restauratie van het Oude Loo, hierbij werd veel van het werk van Cuypers weer tenietgedaan. Onder meer de torenaanbouw werd vervangen door een rankere houten variant en de zuidwesttoren werd weer in zijn oorspronkelijke vorm teruggebracht. Na de dood van Royaards in 1970 voltooide ir. J.B. baron van Asbeck de restauratie in 1976, grotendeels volgens de bestaande plannen van Royaards; hij restaureerde ook het Paleis Het Loo, maakte het geschikt voor gebruik als museum en richtte de tuin in volgens de historische tuinaanleg.

Het Oude Loo is in handen geweest van de families Varick, Arnhem, Voorst, Van Rossum, Isendoorn, Stepraedt, en Ulft. Vele leden van deze geslachten hadden aanzienlijke invloed in zowel het kerkelijke als bestuurlijke leven van Apeldoorn van de 15e en 16e eeuw.

Op 27 november 1684 kocht stadhouder Willem III het huis en de gronden. Tot die tijd bevond zich in het kasteel een rooms-katholieke schuilkerk, ingericht in de grote of ridderzaal. Kort na de koop door de stadhouder werd begonnen met de bouw van paleis Het Loo omdat Het Oude Loo te klein was om de prins en zijn gevolg te huisvesten.

Op 17 augustus 2006 betrokken toenmalig prins Naruhito en prinses Masako uit Japan voor enige tijd Het Oude Loo. Dit was hun ter beschikking gesteld door de Nederlandse Koninklijke Familie, omdat de prinses overspannen was geraakt door de psychische druk en de starre etiquette aan het Japanse hof. Ze verbleven zes weken in het kasteel.

 

Paleis Het Loo is een voormalig koninklijk paleis en tegenwoordig een nationaal museum, gelegen aan de rand van Apeldoorn. Paleis Het Loo is eigendom van de Staat der Nederlanden. Het beheer en onderhoud van de gebouwen wordt uitgevoerd door de Stichting Paleis Het Loo Nationaal Museum.

Stadhouder Willem III, achterkleinzoon van Willem van Oranje, kocht in 1684 het middeleeuwse kasteel Het Oude Loo aan, om ernaast een nieuw jachtverblijf op te trekken. Het terrein leent zich bijzonder goed voor een tuinaanleg met waterwerken vanwege de natuurlijke wateraanvoer vanuit de heuvels. De stadsmeestertimmerman van Leiden, Jacobus Roman (1640-1716) die in 1689 hofarchitect zou worden, ontwierp een vierkant hoofdgebouw (corps de logis) in classicistische stijl, met aan weerszijden ervan zijvleugels. Hoofdgebouw en vleugels waren met elkaar verbonden via halfronde colonnades.

Nadat stadhouder Willem III koning van Engeland was geworden, liet hij het paleis van 1691 tot 1694 uitbreiden met vier paviljoens (een binnen- en een buitenpaviljoen aan weerszijden van het hoofdgebouw) die het hoofdgebouw met de zijvleugels verbonden. De colonnades werden daarbij verplaatst naar de nieuw aangelegde tuin. De paviljoens bevatten de koninklijke appartementen van stadhouder Willem III en Mary Stuart, evenals de eetzaal, paleiskapel en schilderijengalerij. Het interieur werd ontworpen door Daniël Marot. De plafondschilderingen zijn van de hand van Johannes Glauber en Gerard de Lairesse. Dirk Valkenburg en Dirk Dalens III werkten volgens Jan van Gool rond 1700 aan de verfraaiing met vogels- of jachttaferelen.

Het paleis was de zomerresidentie van de Nederlandse stadhouders en koningen van 1686 tot 1975. Het werd voor het laatst bewoond door prinses Margriet.

Van 1977 tot en met 1984 vond een ingrijpende restauratie plaats van het paleis en de tuinen. Het doel was om beide terug te brengen in de oorspronkelijke 17e-eeuwse toestand. Daartoe werden enkele aanbouwen uit de 19e en 20e eeuw verwijderd, waaronder de grote eetzaal en de bad- en kleedkamers aan de tuinzijde van het hoofdgebouw. Verder werd de witte pleisterlaag van het paleis verwijderd, zodat de oorspronkelijke baksteen weer tevoorschijn kwam. Ook werd de in de 20e eeuw aangebrachte verdieping op het hoofdgebouw verwijderd. In het paleis werden plafond- en marmerschilderingen uit voorgaande perioden vrijgelegd en zo nodig geretoucheerd. Bij de inrichting werden de stadhouderlijke appartementen van Willem III en Mary II op hun oorspronkelijke plaats op de eerste verdieping teruggebracht. De overige vertrekken werden gewijd aan verschillende voormalige bewoners, waarbij voor de bezoekers een chronologische volgorde is aangehouden. In de oostelijke paviljoens ligt de nadruk op de stadhouders en hun familie, terwijl de westelijke paviljoens vertrekken van de koningen en koninginnen bevatten, evenals hun echtgenoten.

De oorspronkelijke tuinen werden in de periode van 1980 tot en met 1984 hersteld. Uitgangspunt hierbij waren bewaard gebleven ontwerptekeningen, evenals opgravingen ter plaatse. In 2009 is het uitzichtplatform met twee rustbanken aan het eind van de tuin (dus nog achter de colonnades), zoals ooit door stadhouder Willem III aangelegd, herbouwd.

Sinds 8 januari 2018 wordt het paleis opnieuw gerenoveerd. Het betreft noodzakelijk onderhoud en uitbreiding van de bezoekersfaciliteiten. Medio 2021 opent het paleis weer voor bezoekers. Het ontwerp voor deze renovatie werd gemaakt door KAAN Architecten.[ 

Het interieurontwerp is goeddeels van Daniël Marot. Verbouwingen vonden plaats in de 19e en 20e eeuw. Het paleis is na restauratie in de jaren 70 sinds 1984 ingericht als museum. In het museum krijgt men een indruk hoe de opeenvolgende Oranjes in dit paleis leefden. Ook is in de stallen bij het paleis een grote collectie rijtuigen uit het bezit van het Koninklijk Staldepartement te zien. De stallen en koetshuizen bevinden zich direct bij de hoofdingang. In de oostvleugel van het paleis is de collectie binnenlandse en buitenlandse ordetekenen van het Museum van de Kanselarij van de Nederlandse Orden te zien. De westvleugel bevat regelmatig wisselende tentoonstellingen en ruimtes voor zakelijke ontvangsten.

Paleis Het Loo beschikt over een Hollands-classicistische tuin met Franse invloeden (een vakverdeling afgezet met Japanse hulsthagen). Het is een formele tuin in de stijl van de 17e-eeuwse barok in navolging van de renaissancetuinen van André le Nôtre zoals bij het kasteel van Versailles. Vanaf het balkon (op woensdag toegankelijk) is een uitzicht op de tuin. De ene kant van de tuin is het spiegelbeeld van de andere. Ook zijn er meerdere fonteinen in de tuin van paleis Het Loo die verwijzen de namen naar figuren uit de Romeinse en Griekse mythologie (zoals Venus- en Hercules-fontein)

 

HEERDE – Het drama bij de Klementbrug wordt jaarlijks op 13 april om 07.00 uur ’s morgens herdacht door nabestaanden, buurtbewoners en vrienden van de gevallenen. Belangstellenden sluiten daarbij aan.

Een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Heerde…

De geallieerde legers hadden de oostkant van de IJssel al in handen. De Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten kregen vanuit Londen bericht, dat zij van plan waren om de IJssel over te steken bij Heerde en Epe en snel op te rukken verder de Veluwe op. Hiervoor was het noodzakelijk dat de bruggen over het Apeldoorns Kanaal door de Binnenlandse Strijdkrachten bezet werden, om te voorkomen dat de bruggen door de Duitsers zouden worden opgeblazen wanneer de oversteek echt zou beginnen. Er zouden parachutisten worden neergelaten, die ook weer verdedigd moesten worden door de verzetsstrijders.

Troepen uit de hele Noord-Veluwe kwamen in actie om deze opdrachten uit te voeren. Ze hadden de opdracht gekregen om allemaal blauwe overalls aan te trekken, met een oranje band om de arm . Zo kon men zien dat  zij bij het verzet hoorden. Later zou blijken wat een rampzalige beslissing dat was geweest…

De eerste nacht gebeurde er niets, en daarom werd in de vroege ochtenduren de bewaking opgeheven. Men wilde opbreken, maar in de loop van donderdag kwamen nieuwe orders, waarin werd gezegd dat de troepen die nacht verwacht konden worden. Een deel van de groep uit Elburg besloot terug naar huis te gaan. Ze hadden geen zin om nog een nacht te wachten. Een hele nacht op een omgekeerde emmer zitten met een geweer tussen de knieën en met alle spanning in je lijf, valt niet mee. De groep uit Heerde werd nu samengevoegd met de overgebleven Elburgers. Zij zouden de Klementbrug gaan bewaken.

Die nacht waren de manschappen bij de Klementbrug verdeeld in twee groepen: één in de kolenschuur en één groep, die in de schaapskooi gelegerd was. De ochtend kwam, zonder dat iets gebeurd was. Er was geen andere keus, dan de wapens weer op te bergen en de onderduikadressen op te zoeken, in afwachting van nieuwe orders. Ze zouden naar buiten gaan om de wapens te verbergen, toen er werd gemeld dat een troep van 40 Fallschirmjäger naderde…

Een Duitse commandant wilde uitgerekend in die schuur pauzeren. De Duitse commandant had vrij snel door wat de situatie was. Tandarts Van Dijk, de commandant van het verzet in Heerde, merkte dat de commandant het door had. Hij gaf zijn mannen bevel te vluchten en bleef zelf voor de deuropening staan. De mannen sprongen uit alle ramen en deuren in de schuur – zelfs door de schoorsteen, die groot was vanwege een worstdrogerij die hier ooit gevestigd was.

De bewaking bij de deur werd onder de voet gelopen, en de Duitsers ontdekten de wegvluchtende mannen. De mannen vluchtten weg, en de Duitsers losten schoten. Door de groep bij de schaapskooi werd tegenvuur gegeven. Ook deze groep vluchtte zo snel mogelijk weg.

Door de mist konden verschillende mensen ontkomen, door de weilanden richting Oene. Van de twintig mannen die hier waakten, werden er vier gedood: Berend Van Dijk, Adri van Apeldoorn en Herman van Apeldoorn en Henk Hulst.

Bij de Vemderbrug bij Epe/Oene, waar Nicolaas Rambonnet op wacht stond, hoorde hij lawaai vanuit de verte. Hij ging op onderzoek uit, richting de Klementbrug. Hij werd door de Duitsers onder de voet gelopen en ze zetten de achtervolging in. Hij werd met een veldschop doodgeslagen.

Gerrit Pleiter, verzetsstrijder uit Heerde, was als gids betrokken bij de Vemderbrug. Hij vluchtte naar huis door de weilanden. Hij werd gezien en beschoten. Hij raakte gewond, verstopte zich in een greppel met de wapens en oranje band bij zich. Later werd hij alsnog gevonden en kreeg hij een nekschot.

Johannus Wilhelmus Hoogland werd als gids van twee Canadese soldaten gepakt en als represaille later op de dag neergeschoten.

De Duitsers waren door het dolle heen en joegen op iedereen, die een blauwe overall droeg. Blauwe overalls waren echter ook gebruikelijk als werkkleding bij boeren. Jan Stoffer werd gefusilleerd. Toen werden er ook huiszoekingen gedaan. Michael van de Vegt was ondergedoken in Heerde. Hij werd gevonden en meteen doodgeschoten. Ook Jan Roke en Koendert van Lohuizen werden gefusilleerd.

Mensen uit de buurt hebben een gat moeten graven om de lichamen van de neergeschoten mensen te begraven. De Klementbrug en de woning daar werden opgeblazen. Vier dagen later werd Heerde bevrijd. De gesneuvelden werden toen opgegraven, geïdentificeerd en herbegraven.

De Gelder was een havezate in Wijhe (Overijssel) die in 1913 werd afgebroken. Het nog bestaande landgoed met dezelfde naam wordt sinds 2010 beheerd door Jan Reint baron de Vos van Steenwijk. Het huis de Gelder wordt in 1382 voor het eerst genoemd en maakte oorspronkelijk onderdeel uit van de hofstede ten Campe. In 1601 is er sprake van een afzonderlijk huis dat in 1611 door Herman Van der Beecke aanzienlijk werd uitgebreid. In 1683 werd de havezate verkocht aan de familie Van Dedem in wier bezit het lang zou blijven. In de 19e eeuw vererfde het op de eveneens baronale familie Van Knobelsdorff, daarna kwam het door koop aan de baronale familie De Vos van Steenwijk. De havezate werd in 1913 afgebroken. Van het huis resteert alleen nog een wit marmeren zonnewijzer die zich aan de zuidmuur van de dorpskerk van Wijhe bevindt en een schuur in het dorp die van bij de afbraak vrijkomende baksteen is gebouwd. Op het landgoed zijn nog enkele bouwwerken zoals een koetshuis, een brug en een toegangspoort die bij de havezate behoorden aanwezig. Ook de omgrachting bleef intact. 

 

Kasteel het Nijenhuis te Heino[bewerken | brontekst bewerken]

Kasteel Nijenhuis De in de 14e eeuw ontstane havezate het Nijenhuis is gesitueerd in de nabijheid van het dorp Heino. Het ligt echter op het grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe. Het is eigendom van de provincie Overijssel, het werd van 1958 tot zijn dood in 1984 bewoond door Dirk Hannema. Deze kunstverzamelaar was onder andere directeur van Museum Boijmans Van Beuningen. Hij liet zijn collectie na aan de Hannema-de Stuers Fundatie en daarmee aan Museum De Fundatie. In 2004 is het Nijenhuis na restauratie opengesteld voor het publiek. De beeldentuin rond de havezate is een van de grotere van Nederland. In de tuin zijn ruim negentig beelden uit de 20ste en 21ste eeuw tentoongesteld, afkomstig uit binnen- en buitenland.[2]

Museum de Fundatie is een museum voor beeldende kunst in de Overijsselse hoofdstad Zwolle. Museum de Fundatie is onderdeel van de stichting Hannema-de Stuers Fundatie, waar ook Kasteel het Nijenhuis in Heino onder valt. Museum de Fundatie bezit een collectie beeldende kunst, van de late middeleeuwen tot nu, gebaseerd op de verzameling van Dirk Hannema, voormalig directeur van Museum Boijmans Van Beuningen. Naast de vaste collectie, organiseert Museum de Fundatie om de drie maanden nieuwe uiteenlopende tentoonstellingen. In 2015 behaalde Museum de Fundatie het recordaantal bezoekers van 310.000. 

 

Kasteel het Nijenhuis is één van de best bewaard gebleven havezaten in Overijssel. Gelegen tussen de dorpen Heino en Wijhe is het omgeven door een prachtig landschap. De geschiedenis van kasteel het Nijenhuis begint in de late middeleeuwen.

De eerste vermelding dateert van 1382. Het kasteel werd bewoond door diverse adellijke geslachten, onder wie de families Van Ittersum, Bentinck en Von Knobelsdorff. Nadat de familie Van Pallandt het landgoed in 1934 had verkocht, volgde een periode van verval. Totdat collectioneur Dirk Hannema het provinciebestuur van Overijssel ervan overtuigde dat Kasteel het Nijenhuis voor verder verval behoed moest worden. Op zijn initiatief werd het kasteel gerestaureerd en de bouwhuizen onder architectuur verbouwd tot museum, met de verzameling van Hannema als uitgangspunt. De grondlegger van Museum de Fundatie bewoonde Kasteel het Nijenhuis van 1958 tot aan zijn dood in 1984. In 2003/2004 is het kasteel onder leiding van architect Gunnar Daan grondig verbouwd en gerenoveerd. Het huis, voorheen alleen te bezichtigen op afspraak, werd geheel heringericht en is sinds september 2004 volledig toegankelijk voor het publiek.

Hannema's veelzijdige verzameling omvat onder meer schilderijen, tekeningen, beeldhouwwerken en toegepaste kunst uit vele perioden en culturen. Tot zijn overlijden in 1984 organiseerde hij tentoonstellingen en leidde hij op afspraak geïnteresseerden rond in zijn woonhuis en museum. Museum de Fundatie zet Hannema's werk voort en toont tegenwoordig een deel van zijn omvangrijke collectie in het kasteel. Daarnaast hebben er in het kasteel en de beeldentuin met regelmaat wisselende tentoonstellingen plaats.

Beeldentuin
Ruim 100 beelden uit de collecties van Museum de Fundatie, Museum Beelden aan Zee (Scheveningen) en de provincie Overijssel worden getoond op 4,5 hectare siertuin, grasvelden en bosgebied in combinatie met de in het kasteel getoonde collectie van Museum de Fundatie.

 

De Colckhof is een landgoed met buitenplaats gelegen in Laag Zuthem in de gemeente Raalte, provincie Overijssel. De Colckhof heeft een omvang van 40 hectare, waarvan 25 ha uit bos bestaat. Het gebied is sinds 1989 eigendom van de Vereniging Natuurmonumenten.

In de 18e eeuw was de Colckhof een spieker die ook diende als buitenverblijf voor de eigenaar. Het landgoed was toen, naast voor landbouw en veehouderij, voor een belangrijk deel in gebruik als hakhoutplantage. Rond 1850 werd het huidige neoclassicistische landhuis gebouwd. Het parkbos was begin negentiende eeuw al aangelegd in landschapsstijl, mogelijk naar ontwerp van J.D. Zocher sr. Tussen waterpartijen, slingerlanen en doorkijkjes over glooiende weilanden staan nog zware beuken en eiken die dateren uit de tijd van aanleg. Een halfronde theekoepel en een ornamenteel eendenhok uit de tweede helft van de negentiende eeuw completeren het geheel.

Bij het goed horen verder een dubbele portierswoning, een landarbeidershuisje en een oude druivenkas. In 1998 zijn de grachten van de Colckhof verbonden met die van het nabijgelegen landgoed Den Alerdinck. Hierdoor werd de waterstand verhoogd en de waterkwaliteit verbeterd. In het drasse gedeelte zijn de dotterbloem en de echte koekoeksbloem te vinden. Op de Colckhof broeden meer dan vijftig soorten vogels. De koeien die hier weiden zijn lakenvelders, een oud ras. De eikenhakhoutbosjes worden elke vijftien jaar 'geoogst'.

Wandelen op wegen en paden is vrij. Een gemarkeerde rondwandeling van drie kilometer lang geeft ook aansluiting op de wandelroute over het naburige landgoed Den Alerdinck.

 

De(n) Alerdinck is een havezate in Laag Zuthem, een dorp bij Heino in de Overijsselse gemeente Raalte. De naam werd rond 1500 voor het eerst genoemd en is waarschijnlijk afkomstig van twee boerenerven: het Groot Alerdinck en het Klein Alerdinck.

De naam Alerdinck werd voor het eerst in een schattingregister uit 1427 genoemd. Honderd jaar later was de eerste vernoeming als boerderij; zowel Groot als Klein Alerdinck waren eigendom van ene Jacob Rouse uit Deventer. In 1648 volgde erkenning tot havezate, in 1654 werd het huis riddermatig verklaard. In 1797 werd Den Alerdinck door de erfgenamen van Derk F. van Voorst tot Bergentheim verkocht aan Bernardus J. van Sonsbeeck, een markerichter van de marken Lenthe en Dalmsholte die actief was als politicus.

Van Sonsbeeck kocht vervolgens allerlei stukken grond aan, waardoor het landgoed rond 1865 200 hectare groot was.[bron?] Ook liet hij tuinarchitect J.D. Zocher een Engelse tuin aanleggen. Na de dood van Bernardus erfde zoon Herman van Sonsbeeck de havezate in 1858. Hij was oud-minister van Buitenlandse Zaken en R.K. Erediensten in het Kabinet-Thorbecke I. Na zijn overlijden in 1865 werd het landgoed drie jaar als een onverdeelde boedel beheerd.

In de zomer van 1868 werd 200 hectare, verdeeld over 54 percelen, publiekelijk geveild.[1] De voormalige havezate, met omliggend park, enkele bospercelen en landerijen, werd daarbij door Coenraad Willem baron van Dedem aangekocht. De rest van het landgoed (circa 160 hectare), dat vanaf toen Landgoed Den Alerdinck II genoemd werd, werd geërfd door Pauline F.E.M. van Sonsbeeck, kleindochter van Herman van Sonsbeeck.[2]

Haar jongste zoon, Godfried baron van Voorst tot Voorst, erfde het landgoed in 1939. Zijn weduwe, Louise J.T.M. barones van Voorst tot Voorst–Smits van Oyen, liet landgoed Den Alerdinck II verdelen onder hun twee zonen. Een deel hiervan is in 1987 ondergebracht in een landgoed-BV, het andere deel ging verder onder de naam Het Bouwhuis, naar een oude boerderij op het landgoed.

De havezate bleef ruim een eeuw eigendom van de familie Van Dedem.

Kasteel Rechteren is gesitueerd op een eiland in een dode rivierarm van de Overijsselse Vecht. Een stenen boogbrug geeft toegang tot het kasteel. Het is het enige kasteel in de provincie Overijssel uit de middeleeuwen dat bewaard is gebleven. Het kasteel staat in de buurtschap Rechteren die onder de gemeente Dalfsen valt.

Vanaf de stichting tot aan het begin van de 14e eeuw was het kasteel eigendom van de graven van Bentheim. In 1315 kwam het tijdelijk in handen van Herman van Voorst en daarna via vererving in bezit van de Van Heeckerens, die zich na verloop van tijd Van Rechteren gingen noemen. Het kasteel is tot op heden nog steeds in bezit van deze familie en het wordt ook nog steeds door nazaten bewoond.

Enkele markante bewoners van kasteel Rechteren waren (of zijn nog): Adolf Hendrik van Rechteren (1656-1731), Jacob Hendrik van Rechteren Limpurg (1831-1878), Adolph Reinhard Zeger graaf van Rechteren Limpurg (1909-1962), diens dochter Elisabeth Marguerite Carola gravin van Rechteren Limpurg (1938-2016) en Christiaan Graaf van Rechteren Limpurg.[1]

Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft het kasteel in de periode 1943-1945 onderdak geboden aan ongeveer 60 evacuees die met name uit Katwijk, Noordwijk en Scheveningen kwamen[2]. Het kasteel is door de eeuwen heen herhaaldelijk verbouwd en uitgebouwd en heeft een aantal belegeringen, zij het gehavend, doorstaan. Het kasteel heeft meters dikke muren en telt ruim 40 kamers en zalen. In 1591 is het kasteel op verzoek van Prins Maurits ontmanteld om te voorkomen dat de Spanjaarden een sterke vesting in handen zouden krijgen. Hiertoe werd de ringmuur afgebroken, de wallen afgegraven en de hoofdgracht gedempt. In de 15e eeuw werd de grote ronde donjontoren -oorspronkelijk drie verdiepingen tellend- verhoogd met 2 verdiepingen (de donjon is nu 33 meter hoog). In de 18e eeuw veranderde men de hoofdingang, door er twee vooruitspringende vleugels aan toe te voegen. In 1896 werden zowel het hoofdgebouw als de toren in neogotische stijl verbouwd. In de periode van 1953 tot 1957 werd deze laatste verbouwing teruggedraaid en kreeg het hoofdgebouw uit de 15e eeuw weer vensters en geveltoppen in de stijlopvattingen van de 18e eeuw, waarmee alle neogotische elementen weer waren verwijderd. n 1908 en 1991 lieten de eigenaren-bewoners een fotograaf toe om foto's van het interieur te maken. Zodoende is hier enige bekendheid over. In de grote vestibule hangen vele familieportretten. Er is een witte salon in rococostijl. In de eetzaal op de begane grond hangen schilderijen van de Zwolse schilder Herman ten Oever met onderwerpen uit de Griekse mythologie (Andromeda, de geschiedenis van Io en de ontvoering van Europa door Zeus). In de centrale grote 'Zaal' hangen wederom familieportretten en familiewapens. Ook zou er een spookkamer zijn, die al eeuwen niet meer is geopend, omdat daar ooit een hondsdolle jager zou zijn opgesloten.

Op het hoogste gedeelte van het landgoed is door tuin- en landschapsarchitect Leonard Springer een formele tuin in neobarokke stijl ontworpen en in de periode van 1909 tot 1919 aangelegd. Aan de rest van de grond is nooit speciale aandacht besteed, aangezien deze vaak onder water kwam te staan ten gevolge van overstromingen tijdens hoog water. Het kasteel is goed te zien vanaf de weg van Vilsteren naar Dalfsen, maar het kasteel, de tuinen en het park zijn niet toegankelijk voor het publiek.

 

Den Aalshorst, ook De Aalshorst, is een buitenplaats in de buurtschap Millingen in de Overijsselse gemeente Dalfsen.

Tot in de zeventiende eeuw was de Aalshorst een gewone boerderij. In de leenregisters van de bisschop van Utrecht komen zowel het erf zelf als de tiende erover vanaf het eind van de veertiende eeuw voor. In 1394 werd Hadewych, vrouw van Johan ven der Schulenborch, ermee beleend, waarna het in 1412 op haar zoon Symon vererfde.

In 1644 bouwde het Zwolse echtpaar mr. Jacobus Vriesen en Helena van der Beke hier een spijker dat later als Vriesenspijker bekendstond. Het telde in 1675 twee vuursteden en in 1682 drie vuursteden en een oven.

Jacobus en Helena waren in 1640 te Windesheim getrouwd. Jacobus was een zoon van de Zwolse stadssecretaris Timen Vriese en Helena een dochter van de Zwolse kameraar Robert van der Beke.[1]

In 1720 liet Jacobus' kleinzoon, Jacob Vriesen, zoon van Diederik Vriesen, het spieker vervangen door het huidige huis en werden ook de beide bouwhuizen ter weerszijden van het voorplein gebouwd.

In 1752 huwde Jacobs dochter Machteld Johanna Geertruid met de uit Amsterdam afkomstige militair Jan Willem de Famars. Na zijn overlijden bewoonde zij de Aalshorst in 1795.[2] In 1807 werd ze in Zwolle in de kerk begraven.

In 1807 werd de Aalshorst verkocht aan de Zwolse koopman Henricus Ignatius Christianus van Kempen die er in 1819 overleed. In 1832 was de Aalshorst eigendom van Louis Rhijnvis Feith (1783-1845), zoon van Rhijnvis Feith. Feith was getrouwd met Johanna Theodora baronesse van Dedem (1790-1873), afkomstig van de nabijgelegen havezate Den Berg. Na haar overlijden kwam het in bezit van Godert Willem baron van Dedem.

In 1908 werd het landgoed ondergebracht in een exploitatiemaatschappij.

Rond het huis zijn verscheidene elementen van de achttiende-eeuwse parkaanleg bewaard gebleven, zoals de grachten, en twee grand canals: beide liggen in de as van het huis, de een ervoor de ander erachter. De voornaamste tuinaanleg ligt echter naast het huis, aan de zuidkant. 

Kasteel Eerde is gesitueerd op het landgoed Eerde in de Overijsselse gemeente Ommen. Ooit was het landgoed 150 hectare groot en strekte zich uit van de Overijsselse Vecht tot aan de Regge. Een stenen boogbrug over de slotgracht geeft toegang tot het kasteel.

De eerst bekende gegevens dateren uit 1334 toen men sprak van Huis Eerde als bezit van de stamvader van het geslacht Von Eerde en dat ruim een eeuw later, in 1380, uitgebouwd was tot een burcht. De erfdochter Margriet van Eerde trouwde rond 1356 met Evert van Essen (†1382) waarna het in dat laatste geslacht bleef. Rond 1405 werd het gekocht door een telg uit het geslacht Van Twickelo welk geslacht het tot een huwelijk in 1583 behield, waarna het overging in het huis Renesse. Het kasteel werd vele malen belegerd, geplunderd, afgebrand en even zovele malen herbouwd. In 1521 plunderden de inwoners van het toenmalige Zwolle het kasteel opnieuw. Ook deze plundering is het kasteel weer te boven gekomen en het heeft in 1715 zijn huidige vorm gekregen onder generaal Adolf Warner baron van Pallandt (†1741), uit het geslacht Pallandt, die het kasteel in 1708 had gekocht van de familie Van Renesse en er het huidige huis liet bouwen (na afbraak van het oude). Het kasteel met landgoed kwam in 1742 in bezit van een oomzegger van de bouwheer, August Leopold van Pallandt des H.R.Rijksvrijheer van Pallandt, heer van Eerde, Beerse en Oosterveen (1701-1779) . Het park werd veranderd in Engelse landschapsstijl en er werd een oranjerie bijgebouwd. Rond 1900 werd het huis bewoond door Rudolph baron van Pallandt, die kinderloos op 44-jarige leeftijd overleed. Hij liet Eerde na aan zijn jachtvriend en verre neef Philip Dirk baron van Pallandt (1899). Philip van Pallandt schonk grote delen van het landgoed aan goede doelen.

In 1924 werd het kasteel in gebruik genomen door de Theosofische beweging "De Ster van het Oosten" onder de leiding van Krishnamurti. De beweging had het kasteel het jaar daarvoor gekregen van Philip Dirk baron van Pallandt. In 1931 werd het weer teruggegeven aan de Pallandts. Sinds 1934 is er een internationale school in gevestigd door de Stichting voor Quakerscholen.
Sinds 1982 is landgoed Eerde samen met de voormalige edelmanswoning in eigendom bij de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten.

  • Philip Dirk baron van Pallandt (1889-1979), verre neef van volgende
  • Rudolph Theodorus baron van Pallandt (1868-1913), overlijdt ongehuwd
  • Samuel Johan baron van Pallandt (1843-1890), achterneef van voorgaande
  • Louis baron van Pallandt (1809-1885), overlijdt kinderloos, zoon van volgende
  • Andries baron van Pallandt (1781-1827), zoon van volgende
  • Adolph Werner baron van Pallandt (1745-1823), zoon van volgende
  • August Leopold des H. R. Rijksbaron van Pallandt (1701-1779) 
  • De inrichting van het kasteel is grotendeels in 18e-eeuwse stijl bewaard gebleven. Schouwen zijn betimmerd in Lodewijk XIV-stijl. Er hangen veel portretten van vroegere bewoners. Textiele wandbespanningen uit de tijd ontbreken evenmin. In de vestibule bevindt zich een vrijdragende hangende trap met twee bochten en een middenbordes. De kasteeltuinen aan de zuidkant zijn niet vrij toegankelijk voor het publiek. Het parkbos aan de noordkant wel. Een deel ervan is begin 2016 gekapt en opnieuw ingeplant met eiken, naar 18e-eeuws ontwerp. De bomen staan in een grid op vijf meter afstand van elkaar, zodat er diverse zichtassen worden gevormd. In het midden van het bosvak bevindt zich een vijver. Elders op het landgoed, ca. 400 meter van voornoemd parkbos, is een nakomeling van de meer dan 1000 jaar oude Friederikeneiche uit Hasbruch, Duitsland, geplant.

Nieuwlande (DrentsNeilaande) is een dorp, voornamelijk gelegen in de Nederlandse provincie Drenthe, in de gemeenten Hoogeveen en Coevorden. Een klein deel van het dorp ligt in de Overijsselse gemeente Hardenberg.  Nieuwlande is een veenkolonie in het zuiden van Drenthe. Het is ontstaan op de plaats waar vijf gemeenten samenkwamen: Oosterhesselen (verreweg het grootste deel), DalenCoevordenHardenberg en Hoogeveen. Een boek over de geschiedenis van het dorp kreeg daarom de pakkende titel 'Nieuwlande, dorp met vijf burgemeesters' mee. Deze situatie belemmerde in hoge mate de uitbreidingsmogelijkheden en een efficiënt bestuur: voor veel gemeenten was het maar een onbelangrijk randgebied. Bij de gemeentelijke herindeling van Drenthe op 1 januari 1998 heeft men er daarom voor gekozen het dorp bij één gemeente onder te brengen, door de gemeentegrens van Hoogeveen zo'n 1,5 kilometer naar het oosten op te schuiven. Het kleine deel in de gemeente Hardenberg (provincie Overijssel) was hier niet bij betrokken. Met de nieuwe gemeentegrens bleven enkele Nieuwlandse huizen achter in de nieuwe fusiegemeente Coevorden. De grens loopt niet meer dwars door het dorp heen. De huizen in de gemeente Hardenberg horen bij De Krim.

Voor de Tweede Wereldoorlog

Over het grondgebied van het toekomstige Nieuwlande liep de Coehoornsdijk, Friesche of Statendijk die was aangelegd om de vestingstad Coevorden te beschermen. Menno van Coehoorn is naamgever van de dijk en heeft rond 1680 de dijk aangepast als onderdeel van de fortificatie van de stad Coevorden.

Het juridische begin van Nieuwlande is op 30 maart 1816. Op die datum verkopen de markegenoten van Zwinderen een perceel veen van 150 morgen aan Rudolph Otto van Echten (directeur van de Compagnie van 5000 Morgen) en de verveners Warner de Jonge en Hugo Christiaan Carsten in Hoogeveen. In het contract wordt bepaald, dat het Oostopgaande in oostelijke richting wordt doorgetrokken.

In latere jaren is het vooral de vervenersfamilie Bruins Slot, die hier activiteiten ontplooit. Daar waar vanuit het Oostopgaande een Dwarsgat (nu Brugstraat) is gegraven en aan het begin van de Zwinderse Scheiding (Scheidschediek), ontstaat rond 1850 de eerste bewoning door veenarbeiders.

In 1890 staan er circa veertig woningen, waarvan de meeste langs het Oostopgaande en verder verspreid langs het Dwarsgat en verschillende 'wieken'. Op het afgegraven veen laten de Hoogeveense eigenaren veel bos aanplanten. Het hout hiervan gaat weg voor het stutten van gangen in kolenmijnen, die overal in Europa tot ontwikkeling komen. De schors gaat naar leerlooierijen, onder andere in Hoogeveen.

Vanaf 1900 verdwijnen de bossen en maken arbeiders en kleine boeren de grond gereed voor landbouw. De Hoogeveense eigenaren verkopen deze grond aan vooral jonge gereformeerde Groninger boeren, die hierop voor die tijd kapitale boerderijen stichten. In dertig jaar tijd worden er bijna vijftig gebouwd. Na de veenarbeiders zijn zij de tweede groep immigranten in het 'nieuwe land'.

In 1909 laat Jacob Dijkema in de dakpannen van zijn nieuwe boerderij de naam Nieuwlande aanbrengen. Het duurt evenwel nog een aantal jaren totdat de gemeente Oosterhesselen deze naam officieel gaat gebruiken als aanduiding van het nieuwe dorp.

Sociologisch is er tot ver na de Tweede Wereldoorlog een tegenstelling tussen de meestal hervormde veenarbeiders en de gereformeerde boeren. In 1928 wordt een tuinbouwvereniging opgericht, om voor de eerste groep tuinbouw in dit gebied te stimuleren. De 'bonenfabriek' van Lucas Aardenburg in Hoogeveen is een goede afnemer, waardoor veel kleine boeren en arbeiders hun karige inkomen kunnen aanvullen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

In de oorlog is het dorp, dat destijds door de vele wijken en kanalen en de karige wegen slecht bereikbaar was, een wijkplaats voor tientallen Joden, die hier onderduiken. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor Johannes Post, ongetwijfeld de bekendste inwoner uit de geschiedenis van het dorp. De gereformeerde landbouwer en wethouder van de gemeente Oosterhesselen gaat na de inval van de Duitsers in het verzet, net als vele anderen. Hij zet zich niet alleen in voor de Joodse gemeenschap, maar speelt ook een belangrijke rol in het verzet in het westen van Nederland. Hij wordt twee keer opgepakt: de eerste keer weet hij met behulp van een bevriende politieman te ontvluchten, de tweede keer wordt hij verraden bij een overval op een Amsterdamse gevangenis en meteen de volgende dag doodgeschoten in de duinen bij Overveen.

Monument voor Nieuwlande in het park van Yad Vashem

In 1985 krijgt het dorp voor de massale hulp aan Joodse onderduikers in de oorlog collectief de Israëlische onderscheiding Rechtvaardige onder de Volkeren (Yad Vashem-onderscheiding),[2] die doorgaans alleen voor individuele personen bedoeld is. Alle 117 inwoners krijgen de onderscheiding.[3]

Na de Tweede Wereldoorlog

Na de oorlog worden het Oostopgaande, het Dwarsgat en tal van wijken gedempt als onderdeel van een groots opgezette sanering van het vroegere veengebied. Economisch komt dit de plaats ten goede, terwijl de tegenstellingen van vroeger geleidelijk minder scherp worden.

De tweebaansverbindingsweg Hoogeveen-Emmen is ontwikkeld tot een volwaardige vierbaanssnelweg (de A37) met een op- en afrit bij Geesbrug. Dit heeft de economische ontwikkeling van Nieuwlande in de jaren 80 en 90 van de twintigste eeuw versneld.

 

Hunebed D44 ligt in de buurtschap Westenesch nabij Emmen in de Nederlandse provincie Drenthe.

Het hunebed ligt op een boerenerf aan de Schietbaanweg. Het is het enige hunebed in Nederland in particulier bezit[1][2].

Het hunebed wordt toegeschreven aan de trechterbekercultuur.

Feitelijk betreft het hier de restanten van een hunebed, waarvan nog één deksteen over is. Deze deksteen rust op twee draagstenen. Naast het hunebed staat nog een deksteen met boorgaten er in. Het is het meest vervallen hunebed van Nederland[3].

Vlak bij het hunebed lag D44a

De archeoloog Leonardt Janssen vermeldt het hunebed in 1848. De archeoloog Albert van Giffen beschrijft het hunebed in 1925: "Het hunebed is totaal geruïneerd, zodat de oorspronkelijke staat niet meer te herkennen is, doordat er vroeger een varkenshok ten deele overheen gebouwd was."[4] Hij restaureert en fotografeert het hunebed in 1961.

Het object heeft de status rijksmonument[5].

In Engeland ontstond in de jaren zeventig van de 19e eeuw bezorgdheid over de wijze waarop in Nederland hunebedden werden gerestaureerd. In die kringen was men vooral bezorgd dat met de restauraties het oorspronkelijk beeld van de situatie verloren zou gaan. De directeur van de Society of Antiquaries in Londen verzocht de oudheidkundigen William Collings Lukis en sir Henry Dryden om de staat waarin de hunebedden zich op dat moment bevonden nauwkeurig vast te leggen. Zij bezochten in juli 1878 Drenthe en brachten veertig hunebedden op de Hondsrug in kaart. Ze hebben opmetingen verricht en beschreven de aangetroffen situatie, die zij tevens vastlegden in een serie aquarellen. Hun rapportage aan de Society of Antiquaries verscheen echter niet in druk. Hun materiaal werd bewaard bij de Society of Antiquaries, het Guernsey Museum & Art Gallery en het Drents Museum. Het Ashmolean Museum in Oxford bezit kopieën van hun werk. In 2015 publiceerde de Drentse archeoloog dr. Wijnand van der Sanden alsnog hun werk. Hij voorzag hun materiaal van een uitgebreide inleiding. Ook schetste hij de ontwikkelingen met betrekking tot het archeologisch onderzoek van de hunebedden na hun onderzoek tot 2015. Hij gaf als oordeel dat het werk van Lukis en Dryden van hoge kwaliteit was.[7] In het Drents Museum was in 2015 een tentoonstelling over het werk.[8]

Hunebed D44 is weergegeven op Plan XXXV:[9] Er was nog maar weinig over van dit hunebed. Er lag nog een deksteen op een draagsteen. Aan de andere kant lagen deze deksteen op een gevallen draagsteen. Er was een varkensstal gebouwd op de plek. Het hunebed was privé-eigendom.

 

Wildlands, voluit Wildlands Adventure Zoo Emmen, is een dierenpark in Emmen. Het park heeft een oppervlakte van 24 hectare en is opgedeeld in drie themagebieden. In 'Jungola' staat de jungle centraal, in 'Serenga' savanne en woestijn en in 'Nortica' de poolgebieden. In deze themagebieden bevinden zich kenmerkende diersoorten voor de regio die wordt verbeeld maar ook bij het thema passende beplanting, gebouwen, horeca, winkels, entertainment en attracties.

Het park is ontstaan na verhuizing van het voormalige (Noorder) Dierenpark Emmen.[7] Voor dit park was er in de jaren 90 op en rondom haar terrein aan de Hoofdstraat in Emmen geen ruimte meer voor uitbreiding. Het park kreeg daarom in 1998 een uitbreiding aan de andere kant van het centrum, op de Noordbargeres. Na jarenlange discussies over een volledige verhuizing, mede ingegeven door dalende bezoekersaantallen, werden in 2007 plannen bekendgemaakt die inhielden dat het dierenpark de locatie aan de Hoofdstraat zou verlaten om zich in zijn geheel te vestigen op de Noordbargeres.[8]

In december 2008 ging de gemeenteraad van Emmen akkoord met de herontwikkeling van het centrumgebied van Emmen, inclusief verplaatsing van het park.[9] Nadat het project in gang was gezet werd een dreigend faillissement van het park door de gemeente afgewend,[10][11] waarna de gemeenteraad op 19 maart 2012 definitief instemde met de nieuwbouwplannen.

Koning Willem Alexander en burgemeester Cees Bijl tijdens de officiële opening.

Het budget voor de bouw bedroeg in totaal 200 miljoen euro, waarvan 150 miljoen euro voor het park en 50 miljoen euro voor het entreegebouw inclusief theater. Dit budget werd opgebracht door de Gemeente Emmen, de provincie Drenthe, diverse overheidssubsidies, banken, bedrijven en sponsors. Hoofdaannemer van de bouw was Volker Wessels, terwijl Dierenpark Emmen en Jora Vision gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het ontwerp en de thematisering.

Op 31 mei 2013 werd de eerste boom voor het nieuwe park geplant,[12] terwijl ook de namen van de drie klimaatwerelden bekend werden gemaakt.[13] De daadwerkelijke bouw van het park begon in november 2013.[14] In maart 2015 werd, naast het logo, ook de naam van het nieuwe park bekendgemaakt: Wildlands Adventure Zoo Emmen.

Het park werd op 18 maart 2016 officieel geopend door Koning Willem Alexander.[15] Een week later was ook het publiek welkom. Wildlands trok in het openingsjaar 1,3 miljoen bezoekers.[16]

Sinds de opening heeft het park diverse aanpassingen en uitbreidingen ondergaan. Zo kwamen er in 2017 twee nieuwe dierverblijven: een voor doodshoofdaapjes en een voor uilen.[17] In 2018 werd de achtbaan Tweestryd in gebruik genomen.[18][19]

Het park trok in het openingsjaar 2016 1,3 miljoen bezoekers, wat voldoende werd geacht voor een gezonde financiële exploitatie,[16] in 2017 waren er echter 1 miljoen bezoekers[20] en in 2018 850.000 bezoekers.[21] In 2018 werd duidelijk dat het park miljoenen verlies leed door de teruglopende bezoekersaantallen. Als gevolg hiervan ging men zich meer profileren als dierentuin en minder als attractiepark.[22] De toegangsprijs werd bovendien verlaagd.[22] De gemeente Emmen heeft zich financieel garant gesteld voor het park en is met ingang van 2020 de enige aandeelhouder.[23] Het park onderging daarbij diverse aanpassingen. Zo opende het een nieuwe verbinding tussen de themagebieden Nortica en Serenga, verhuisden de pinguïns naar een nieuw verblijf en kwamen er zeehonden.[24] Door de aanpassingen in het park namen de bezoekersaantallen in 2019 weer toe tot 930.000, al leed het park in dat jaar wel 3 miljoen euro verlies.[25] Tevens werd Wildlands in dat jaar door Zoover uitgeroepen tot beste dierentuin van Nederland.

Vanwege de coronacrisis sloot het park de deuren voor bezoekers tussen 13 maart en 25 mei 2020[26] en tussen 6 en 20 november 2020. Het park is opgedeeld in drie grote themagebieden, die elk model staan voor een klimaatzone, met naast diersoorten die kenmerkend zijn voor het gerepresenteerde gebied ook aangepaste gebouwen, horeca, winkels, entertainment en attracties. De ingang van het park is een onderdoorgang onder het Atlas Theater. Direct achter de ingang bevindt zich het Kompasplein met de entrees naar de drie klimaatzones; JungolaSerenga en Nortica. Serenga en Nortica zijn met elkaar verbonden door middel van het zogenaamde Meridianenpad

 

Hunebed D45 ligt in de Emmerdennen een bosgebied in de plaats Emmen in de Nederlandse provincie Drenthe. Dit is het op twee na grootste hunebed van Nederland[1].

Het hunebed wordt toegeschreven aan de trechterbekercultuur.

Het is een groot hunebed, dat bovendien op een heuveltje is gelegen en daardoor boven de omgeving uittorent. Het hunebed is 18,5 meter lang en 4,5 meter breed. Dertien kransstenen zijn nog aanwezig, vijfentwintig zijn verdwenen.

Oorspronkelijk waren er twintig draagstenen en negen dekstenen. Een van de zes overgebleven dekstenen heeft boorgaten[2]. Er zijn nog negentien draagstenen over en ook zijn de twee sluitstenen nog aanwezig.

Het hunebed staat op de Hottingerkaart (1788-1792).

In de 19e eeuw kocht de provincie Drenthe dit hunebed van de markegenoten van Emmen.[3]

In 1870 werd het hunebed ondeskundig gerestaureerd. In 1885 werd het hunebed door sloopwerkzaamheden beschadigd[4].

Van Giffen beschrijft het hunebed: "Het hunebed verkeert in zeer vervallen staat, zoodat de oorspronkelijke toestand nauwelijks met zekerheid is vast te stellen"[5]. Tijdens zijn onderzoek in 1957 was de keldervloer al verdwenen.

Op woensdag 6 juli 2011 werd het hunebed zwaar beschadigd aangetroffen. Een deksteen was gescheurd doordat er de nacht ervoor een vuurtje onder gestookt was. Het hunebed werd hersteld.[6]

In Engeland ontstond in de jaren zeventig van de 19e eeuw bezorgdheid over de wijze waarop in Nederland hunebedden werden gerestaureerd. In die kringen was men vooral bezorgd dat met de restauraties het oorspronkelijk beeld van de situatie verloren zou gaan. De directeur van de Society of Antiquaries in Londen verzocht de oudheidkundigen William Collings Lukis en sir Henry Dryden om de staat waarin de hunebedden zich op dat moment bevonden nauwkeurig vast te leggen. Zij bezochten in juli 1878 Drenthe en brachten veertig hunebedden op de Hondsrug in kaart. Ze hebben opmetingen verricht en beschreven de aangetroffen situatie, die zij tevens vastlegden in een serie aquarellen. Hun rapportage aan de Society of Antiquaries verscheen echter niet in druk. Hun materiaal werd bewaard bij de Society of Antiquaries, het Guernsey Museum & Art Gallery en het Drents Museum. Het Ashmolean Museum in Oxford bezit kopieën van hun werk. In 2015 publiceerde de Drentse archeoloog dr. Wijnand van der Sanden alsnog hun werk. Hij voorzag hun materiaal van een uitgebreide inleiding. Ook schetste hij de ontwikkelingen met betrekking tot het archeologisch onderzoek van de hunebedden na hun onderzoek tot 2015. Hij gaf als oordeel dat het werk van Lukis en Dryden van hoge kwaliteit was.[8] In het Drents Museum was in 2015 een tentoonstelling over het werk.[9]

Hunebed D45 is weergegeven op Plan XXXI:[10] Het hunebed stond op een natuurlijke zandrug. Het bouwwerk was verstoord door steendelvers. Er lagen oorspronkelijk negen dekstenen, de drie aan de oostkant waren verdwenen. Alleen de vierde lag nog op zijn plek. De zevende deksteen was ook verdwenen, de andere stenen waren verplaatst. De ingang lag aan de zuidkant. Veel kransstenen waren weggehaald. De dekheuvel was recent verlaagd. Er waren stenen verzameld aan de westelijke zijde, waarschijnlijk om deze gemakkelijk te kunnen vervoeren op later moment.

Over het ontstaan van enkele deuken in de dekstenen van dit hunebed doen diverse volksverhalen de ronde. Volgens een van die verhalen zouden de deuken de vinger- en duimafdrukken van een reus zijn.[11][12]

Volgens een andere Drentse overlevering zou de deuk in een van de dekstenen zijn veroorzaakt, doordat koning Lodewijk Napoleon met paard en al boven op dit hunebed ging staan.[13] Petrus Hofstede nodigde de eerste koning van Nederland uit en hoopte dat hij de hunebedden wilde beschermen.

De predikant Jacobus Craandijk tekende dit verhaal op in zijn vijfde deel Wandelingen door Nederland met pen en potlood in 1880[12]. In de fotocollectie van het Musée Rodin bevindt zich een foto gemaakt door de Drentse museumbestuurder en amateurfotograaf Geert Jannes Landweer[14] van dit hunebed met de tekst:[

 

Broken Circle and Spiral Hill is een uit twee delen bestaand land art-project van de Amerikaanse kunstenaar Robert Smithson in Emmen. De internationale expositie Sonsbeek werd in 1971 gehouden onder de titel Sonsbeek buiten de perken, een manifestatie met als thema Ruimte en ruimtelijke relaties op diverse locaties in Nederland. De gastconservator van de manifestatie was Wim Beeren, destijds conservator van het Stedelijk Museum (Amsterdam). In overleg met de kunstenaar werd een geschikte locatie in Drenthe gevonden. De keuze viel op een zandgroeve in Emmerschans, een wijk van de gemeente Emmen.

Bij de werkzaamheden om voor Broken Circle het terrein uit te vlakken stootte Smithson op een enorm rotsblok uit de ijstijd, een zogenaamde zwerfsteen. In eerste instantie wilde hij die laten verwijderen, want hij beschouwde de rots als een ongewenste aandachtstrekker. De bouwonderneming achtte dit praktisch onuitvoerbaar en Smithson besloot het rotsblok te laten staan. Dit rotsblok geeft aan het (oorspronkelijk) tijdelijke karakter van het kunstwerk een speciale betekenis, gezien het feit dat zulke oerstenen reeds werden gebruikt voor het bouwen van de hunebedden. Smithson trok een cirkel op de grens van water en land met aan de ene helft door weggraving van het zand een landtong met de kei en in het water de andere helft met een landtong van zand.

Omdat er stemmen opgingen het werk niet tijdelijk, maar permanent aanwezig te laten zijn, gaf Smithson een serie aanbevelingen om het kunstwerk in de toekomst te kunnen bewaren. Toch is de oorspronkelijke vorm enigszins gewijzigd, omdat het water vrij spel heeft. De landtong heeft inmiddels een beschoeiing gekregen. Tegenover de Broken Circle is een heuvel opgeworpen van 23 meter doorsnede, als parodie op de Toren van Babel. Deze heuvel, de Spiral Hill, kreeg een spontane begroeiing doch is later beplant met groenblijvende bodembedekkers. De kegelvormige heuvel heeft een spiraalvormig pad dat naar de top leidt. Vanaf de heuvel heeft men een goed uitzicht op de Broken Circle.

 

Het Hijkerveld is een natuurgebied in de Nederlandse provincie Drenthe. Het terrein ligt ten noorden van het Drentse dorp Hijken in de gemeente Midden-Drenthe. Het is ongeveer 832 ha groot en in bezit van Het Drentse Landschap.

Het terrein grenst aan de voormalige vloeivelden van de aardappelmeelfabriek in Oranje

 

Welkom op onze kloosterboerderij!

Boeren met respect voor natuur milieu en dierenwelzijn , was de basisgedachte bij de bouw van deze prachtige boerderij.

Boeren met je hart , en proberen de aarde een stukje beter door te geven aan de volgende generatie. Met een sterk ontwikkeld gevoel voor de kringloop; geef aan de aarde terug wat je ontneemt…Precies zoals opa het deed ; zonder kunstmest , bestrijdingsmiddelen en antibiotica.

Maar ook de uitspraak “alleen dode vissen gaan met de stroom mee “ heeft ons geïnspireerd dit monnikenwerk te voltooien!.

De Bouwwijze

De vondst van een eeuwenoude kloostermop , zette ons op het spoor van deze historische bouwwijze ; eer doen aan de historie van de streek en iets “teruggeven” van wat er heeft gestaan.

Hadden we voor 1594 nog 34 kloosters ; na de reformatie bleek slechts het klooster Ter Apel overgebleven te zijn. Kloosters hadden een kloosterboerderij, soms meerdere. Met respect voor het verleden , en vertrouwen in de toekomst hebben we geprobeerd een kloosterboerderij te herbouwen. Aangepast aan de huidige maatstaven , maar met oog voor detail. Veel materialen zijn hergebruikt , waarbij de 250 jaar oude kloostermoppen het meest in het oog springen . We hebben er naar gestreefd zoveel mogelijk Co2 neutraal te bouwen , zo hebben we geen gas maar aardwarmte , een eigen waterbron en zonnepanelen voor de stroom.

Welkom in “ De Refter”

Het ontvangstgedeelte van de boerderij heet de Refter. Genoemd naar de eetzaal waar de monniken gezamenlijk aten . In deze sfeervolle zaal is een koffie & theeschenkerij gevestigd. Ook worden van hier uit de arrangementen georganiseerd. . De inrichting is aangevuld met vele devotionele attributen uit Nederlandse en Belgische kloosters en kerken. Neem de tijd ; er is veel te ontdekken !

Je kunt er terecht voor een heerlijk kopje koffie met huisgemaakte taart , een biologisch sapje of een van de (h)eerlijke blaarkopproducten.

Tevens wordt de Refter veelvuldig gebruikt voor bijeenkomsten , vergaderingen, familiedagen en als startpunt voor wandel en fietstochten.

De winkel

De winkel is gevestigd in het achterste gedeelte van het gebouw, vlakbij de koeienstal. Hier zijn een keur aan heerlijke boerderijproducten te koop. Meer informatie vindt je onder de knop winkel.

De stal

Dwars op de Refter geplaatst , vinden we in deze carréboerderij de koeienstal. Met daarin plek voor 100 koeien ,gehuisvest in de potstal. Over de bedrijfsvoering lees je meer onder de knop onze dieren.

Het woonhuis

Aan de andere zijde van de boerderij bevindt zich de woning. Lekker dicht bij onze dieren . We zijn blij en trots dat we hier mogen wonen !.

Het woonhuis is niet openbaar ; in de andere onderdelen ontvangen wij je graag !

 

Bourtange (Gronings: Boertange) is een vestingdorp in de provincie Groningen, dat tijdens de Nederlandse Opstand is aangelegd. Bourtange ligt in de gemeente Westerwolde, in de gelijknamige streek. Het is een beschermd dorpsgezicht. Hoewel de grachten en muren anders doen vermoeden, heeft Bourtange nooit stadsrechten gehad.

Tussen 1811 en 1821 was Bourtange een zelfstandige gemeente, waartoe in het beginjaar ook Ter Apel, Onstwedde, Sellingen, Vlagtwedde en Wedde behoorden. De eerste maire was Paulus Eckringa. In 1811 werden Vlagtwedde en Onstwedde afgesplitst. In 1821 ging Bourtange op in de gemeente Vlagtwedde, die in 2018 met de gemeente Bellingwedde de nieuwe gemeente  Westerwolde ging vormen.

In 1580, tijdens de Nederlandse Opstand, volgde de stad Groningen de noordelijke stadhouder Rennenberg in zijn keuze voor Spanje. De stad werd toen bevoorraad vanuit Duitsland, via een weg op de zandrug (tange) die door het Bourtangermoeras voerde.

Om deze bevoorradingsweg te blokkeren gaf Willem van Oranje aan de overste Diderick van Sonoy opdracht op de weg een schans aan te leggen.[2] Na zijn dood werd het werk voortgezet door Willems opvolger en neef Willem Lodewijk van Nassau (de oudste zoon van zijn broer Jan VI de Oude).[2] In 1594 werd de stad Groningen heroverd en werd de vesting Bourtange onderdeel van de grensverdediging van de drie noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drenthe.

De vesting werd onder andere in 1665 tijdens de Eerste Münsterse Oorlog verbeterd, en in 1672, tijdens de Tweede Münsterse Oorlog toen Bernhard von Galen Groningen aanviel.

In 1704 werd een nieuw “kruithuis” gebouwd met een bijzondere constructie. Het dak ligt los op de muren, zodat bij een explosie het gehele gebouw niet uit elkaar zou spatten. Enkel het dak zou weggeblazen worden. Voorheen bestond een kruitmagazijn uit meters dikke muren en dito dak.

Door de vestiging van burgers kreeg Bourtange de status van een vesting.[2] In 1742 bereikte de vesting de grootste omvang. Aan de oostzijde kwamen tussen de half bastions van het kroonwerk twee ravelijnen en het glacis werd afgegraven.[2]

Opvallend aan de Vesting Bourtange is de vorm, namelijk een vijfhoek. De 14 lindebomen op het marktplein zijn oorspronkelijk geplaatst langs de zijden van het middelste pentagon.[3] 

Door de vestiging van burgers in het verdedigingswerk Bourtange groeide de defensieve militaire stelling uit tot een stadje met een eigen en bijzondere militaire-burgerlijke samenlevingsvorm. Dergelijke samenlevingsvormen bleven tot in de 19de eeuw algemeen gangbaar in vestingsteden.

De vestingstad van 1742

Binnen de vesting of “fortresse” zoals het verdedigingswerk door de oprichters en nog altijd in 1742 genoemd werd, waren tal van gebouwen neergezet ten behoeve van de militairen en de burgers.

De commandant van de vesting had zijn eigen woning.

De aparte officierslogementen stonden aan het Marktplein, het centrum van de vesting.

De onderofficieren hadden een apart verblijf met eigen aanrecht en toiletten.

De manschappen logeerden in kazernes, stenen gebouwen. Zij moesten gebruik maken van openbare toiletten, de secreten.

De “convooymeester” had, net zoals de commandant van de vesting, een eigen woning. Hij was de man naast de bevelvoerende commandant. Hij was verantwoordelijk voor alle ondersteunende functies: de voorraden, de brouwerij, de beplantingen, het onderhoud.

De provoost was de man die belast was met de handhaving van orde en tucht en verantwoordelijk voor het gevang. Ook hij had zijn eigen woning.

Op het marktplein stond het gebouw voor de hoofdwacht met het “landshorlogie”.

Op de wallen stonden houten schuilplaatsen voor de schildwachten. Die wachthuisjes werden sentinel genoemd.

Op een van de bastions stond een windmolen om graan te malen. Tijdens belegeringen werd de molen ontmanteld. Het graan werd dan gemalen door een rosmolen binnen de wallen.

Het onmisbare water kwam uit gegraven waterputten. In de moerassige streek van Bourtange gaf dat geen probleem, behalve waar het de kwaliteit van het drinkwater betrof. Het bier van de brouwerij in het fort was alvast bacteriologisch drinkbaar.

De vesting had net zoals de oude boerderijen in Groningen en Drenthe een turfschuur, voor de opslag van het volumineuze turf, de toenmalige bron van energie.

De vesting had sinds 1607 een protestants kerkje, het eerste in de provincie Groningen. De predikant die de religieuze diensten verzorgde had zijn woning aan de voet van het “pastoors”-bastion. Hij was tegelijk ook notaris. Een van zijn taken was desgevraagd aktes met huwelijksvoorwaarden op te stellen.

De kinderen van militairen en burgers gingen naar de vestingschool.

Op de plattegrond van de fortresse van 1742, kan men binnen het kroonwerk kleine perceeltjes herkennen als moestuinen. Buiten het fort, aan de kant van Groningen, zijn binnen bedijkt gebied grotere percelen getekend: weiden en akkers.

Verder waren er in de vesting ook woningen en werkplaatsen voor bakkers, slagers, smeden, timmerlui, kleermakers, schoenmakers, kaarsenmakers, een dokter, een vroedvrouw, kortom al de personen die nodig waren voor een gemengde militair-burgerlijke samenleving.

Het levensritme in de “fortresse” Bourtange werd bepaald door haar militair karakter. De dagindeling werd aangegeven door de trompetter van wacht die het uur aflas van de “landshorlogie” en op gezette tijden trompetsignalen liet schallen zoals “wekken”, “taptoe”, “doven van vuren en lichten”.

De ambachtslui van Bourtange en andere burgers vervulden elke dag de taken die hoorden bij hun stand.

De militairen liepen wacht, onderhielden de bewapening, hun uitrusting en de beplanting en begroeiing op de wallen, zorgden voor de paarden. Ongetwijfeld oefenden ze ook het bezetten van de toegewezen gevechtsposten. De weinige vrije tijd die hen gelaten werd brachten ze door met spel en drank, rondhangend op de pleinen, flanerend langs de straten en de wallen, wellicht ook met een of andere economische activiteit.

Op zondagen vervulden allen, militairen en burgers, in de eerste plaats hun godsdienstige plichten. Bij bijzondere gelegenheden traden alle troepen van het fort aan op het Marktplein. Tweewekelijks werd markt gehouden op het Marktplein. Burgerpersoneel en inwoners uit de omgeving en vermoedelijk ook militairen konden er waren aanbieden en aankopen wat ze nodig hadden.

Elke avond werd de wacht afgelost. Voorafgegaan door de trompetter van wacht marcheerde het opgaande gewapende wachtdetachement naar het marktplein. Daar was de afgaande wacht aangetreden. Beide wachten groetten elkaar en de afgaande officier van de wacht gaf de consignes, de bijzondere opdrachten, door aan de opgaande officier. Dan werden de schildwachten uitgezet en afgelost. Tot slot marcheerde de afgaande wacht af, defilerend voor de opgaande wacht, en begaf zich onder trompetgeschal naar zijn logement.

Het “taptoe” geschal, elke avond om acht of negen uur, betekende letterlijk dat geen bier meer mocht getapt worden of alcoholische dranken geschonken. Het was tevens het signaal voor alle inwoners van de stad om de bedstee op te zoeken.

Doordat het Bourtangermoeras steeds meer verdroogde ondanks maatregelen om dit te verhinderen, en de vuurkracht van geschut groter werd, nam de militaire betekenis van de vesting af. In 1851 werd de vesting officieel opgeheven en werd Bourtange een agrarisch dorp in Westerwolde.

Rond 1960 liep het dorp leeg. Bourtange was niet met de tijd meegegaan en was geen plaats waar jongeren zich vestigden. De gemeente Vlagtwedde liet vervolgens de vesting herbouwen in de staat zoals die in 1742 geweest was. Men vindt dus thans bij de grens tussen Duitsland en Nederland (Groningen) een vesting uit vervlogen tijden, die vrijelijk te bezoeken is.

De vesting is tegenwoordig een toeristische attractie van betekenis. Naast de op de hoornwerken na volledig gereconstrueerde vestingwerken vindt de bezoeker er diverse bezienswaardigheden: het Marktplein met eeuwenoude lindebomen, zes musea, een kaarsenmakerij, winkels en restaurants, een historisch hotel (de kamers zijn voorzien van een bedstede). Daarnaast is de vestingmolen herbouwd en is de rosmolen gereconstrueerd. In het zomerseizoen worden er historische evenementen in de vesting georganiseerd, waaronder een van de grootste historische slagnabootsingen van Nederland: de Slag om Bourtange.

De kerk van Bourtange bevat diverse overblijfselen van de oorspronkelijke vestingkerk. De synagoge, die dateert van 1842, werd in 1974 gerestaureerd en herbergt thans het Joods Synagogaal Museum. 

Gut Altenkamp is een landgoed in Aschendorf, gemeente Papenburg, kreis Emsland in de deelstaat Nedersaksen. Het landhuis en het bijbehorende park zijn in de 18e eeuw ontworpen door de architect Peter Pictorius, het huis is omringd door een gracht. Het landgoed met het huis werd in 1981 door de stad Papenburg gekocht. Het pand wordt momenteel gebruikt voor tentoonstellingen en concerten.

 

De Friederike von Papenburg is een museumschip in de Emslandse stad Papenburg in Nedersaksen en het herkenningspunt van de stad . [1] Het schip is een replica van een houten brik met gespleten Marsrahen , eenvoudige Bramrahen en Royalrahen , plus een boegspriet , binnen- en buitenfokboom.

Het schip maakt deel uit van het openluchtvaartmuseum in Papenburg en ligt in de hoofdgracht direct voor het stadhuis van Papenburg. De scheepstypen in het openluchtmuseum zijn in de jaren tachtig nagebouwd volgens de oorspronkelijke plannen van leerwerkplaats Meyer Werft en met een autolaadkraan de grachten in gehesen. De Friederike van Papenburg is slechts één van de zeven replica's berijdbaar en dient als verlengstuk van het VVV-kantoor , naast het hoofdpunt in het Papenburgse-term geheugen . In de romp van het schip vinden burgerlijke huwelijken en officiële recepties plaats.

 

Fietsen van de Meyer-werf in Papenburg naar Leer oost langs de Eems langs de dijkroute brengt je na een kleine 5 kilometer naar Mitling-Mark, dat voor het eerst werd genoemd in 1436.
Het is een verkwikkend gevoel als je de Mitling-Market molen uit 1843 voor het eerst ziet na een bocht van een rivier in een weids panorama van dijken en moerassen, voordat je hem in vol zonlicht ziet tussen dorp en dijk in het zonlicht na de volgende rivier bocht zonnige lentedag. De omringende oude gebouwen en de hele sfeer van het pittoreske dorpje geven de ligging van deze galerie van één verdieping Hollander met kabeljauw en jaloezieën een heel bijzondere charme. Al in de 17e eeuw stond er in Papenburg aan de Wiek nog een postmolen die nog te bewonderen is.
Het herstel van de Mitling-Marker-molen getuigt van zijn liefdevolle grondigheid. Niet ver van de molen ligt de herberg "Fährhaus" met terras ( komoot.de/highlight/495275 ) in het dorp, waar je een pauze kunt nemen met koffie & gebak of een volledige maaltijd.
In ieder geval is het aan te raden om een ​​bezoek te brengen aan de kerk in Mark, 1 km van Mitling. ( komoot.de/highlight/1367500 )
De weg verder naar het noorden volgt de Grotegaste-kerk:
komoot.de/highlight/159287
Mocht u afslaan naar Ihrhove, het recreatiemeer Ihrhove ( komoot.de/highlight/588389 ) en het Gasthof Uhlenhof ( komoot.de/highlight/166795 ) liggen op 1,5 km van de dijkweg) voor een nette pauze.

 

Het Kasteel Evenburg (Duits Schloss Evenburg) is een waterslot, dat ligt ten zuiden van het plaatsje Loga, gemeente Leer in de gelijknamige Landkreis Leer in de deelstaat Nedersaksen in Duitsland, aan de rivier de Leda.

Het kasteel werd in de jaren 1642 en 1650 gebouwd door de Nederlandse kolonel (Baron) Erhard von Ehrentreuter van Hofrieth (1596-1664), commandant van het Nederlandse garnizoen in Emden. Hij liet het kasteel bouwen voor zijn vrouw Eva von Ungnad.

Marie van Ehrentreuter (1633-1702), de jongste dochter van de bouwer, trouwde met Gustav Wilhelm Freiherr von Wedel (1641-1717), een inwoner van Koningsbergen, die later als veldmaarschalk in dienst was van de Deense koning Christiaan V. Onder koning Christiaan VI werd hij gouverneur van Oldenburg. In 1684 kocht hij het graafschap Jarlsberg bij Oslo in Noorwegen aan. Hierdoor kreeg hij de titel van graaf. In Loga staat ook Philippsburg, een ander kasteel dat in het bezit was van de familie van Wedel.

Het huidige negentiende-eeuwse aanzien is te danken aan Carl Georg von Wedel en architect Richard Stüve, die slot Evenburg in 1861-1862 in de stijl van de vroege neogotiek verbouwde, met zowel elementen uit de Engelse Tudorgotiek als de Noord-Duitse Hanzegotiek. Stüve, een leerling van Ernst Ebeling aan de (voorloper van) de Polytechnische School in Hannover, ontwierp ook het fraaie Organeum in Weener (1870-1873), eveneens dicht bij de Nederlandse grens gelegen

Bij het kasteel horen een voorburcht uit 1703 en twee boerderijen, de Meierhof en de Elfriedenhof. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn het kasteel en de bijbehorende panden flink beschadigd en na de oorlog vereenvoudigd gerenoveerd. In 1975 kwam de Landkreis Leer in het bezit van het kasteel, waarna het uitgebreid werd gerenoveerd. Het park rond om de burcht is een Engels landschapspark, dat vrij toegankelijk is voor wandelaars.

Momenteel is in het kasteel een school voor leraren gehuisvest. Ook worden er regelmatig concerten gehouden. Het kasteel is te bezichtigen tijdens georganiseerde rondleidingen.

 

Stickhausen is een dorpje in de Duitse gemeente Detern in Nedersaksen. Tussen 1432 en 1435 werd de Burg Stickhausen gebouwd door de graaf van Oldenburg om zijn handelsroutes veilig te stellen. Rondom de burcht ontstond langs de rivier Jümme het dorp Stickhausen.

Westerstede is een stad in de Duitse deelstaat Nedersaksen en de Kreisstadt van de Landkreis Ammerland. De stad telt 22.778 inwoners. Westerstede ligt aan de snelweg A 28, op ongeveer 20 kilometer ten noordwesten van de stad Oldenburg en op ongeveer 30 kilometer ten oosten van de stad Leer.

Van de bevolking, die volgens de gemeentelijke website 23.278 personen omvatte per 31 december 2019, was ruim 54% evangelisch-luthers, 8% rooms-katholiek, ½ % evangelisch-gereformeerd en ruim 37% aanhanger van een andere geloofsgemeenschap dan wel atheïst.

Het grondgebied van Westerstede omvat naast het stadje van die naam de volgende 24 Ortsteile:

Tussen haakjes het aantal inwoners, gebaseerd op gegevens uit de website van de gemeente, mits dat circa 500 of meer bedraagt; peildatum doorgaans: 31 december 2003. Nadien is het aantal inwoners, uitgesplitst per Ortsteil, niet meer overal bijgehouden.

Over het grondgebied van de gemeente loopt de snelweg A 28, waarmee Westerstede op drie plaatsen een aansluiting middels een op- en afrit[2] heeft. Gepland is een aansluiting op de A20. Deze voorheen als A 22 in de wegenplannen aangemerkte autosnelweg zal oostelijk van Westerstede in de vorm van een Autobahndreieck aftakken, naar het noordoosten leidend de A29 kruisen bij de huidige afrit 10 Jaderberg en dan verder lopen naar Drochtersen.

In de plaats Ocholt ten zuiden van Westerstede bevindt zich het station Westerstede-Ocholt aan de spoorlijn Oldenburg - Leer, welke wordt geëxploiteerd door de Deutsche Bahn. Hier takken ook twee lijnen af van de regionale maatschappij Emsländische Eisenbahn naar Sedelsberg in Saterland en een niet meer gebruikte lijn naar het centrum van de gemeente, waar deze eindigt bij een gesloten station, dat een restaurant huisvest. Op dit spoorlijntje kunnen toeristen ritten maken in een draisine.

Als aanvulling op de (beperkt rijdende) lijnbussen naar o.a. station Ocholt en naar Oldenburg rijdt er in de gemeente een buurtbusdienst van de Verein BürgerBus Westerstede e. V., die de stad van maandag t/m vrijdag 7 × per dag met de Ortsteile Hollwege, Moorburg, Hollriede, Neuengland, Halsbek en Eggeloge verbindt. Op zon- en feestdagen wordt 7 x per dag gereden naar station Westerstede-Ocholt alsmede naar de Ortsteile Fikensolt, Mansie, Lindern en Ocholt. De buurtbussen rijden niet op zaterdagen.

De stad heeft een klein vliegveld met de naam Westerstede-Felde. Dit ligt hemelsbreed ongeveer 3½ km ten noorden van het centrum van Westerstede. Het veld heeft ICAO-code EDWX. Het beschikt over één met asfalt verharde start- en landingsbaan van 570 m × 15 m. Het veld wordt gebruikt voor kleine zaken-, hobby- en sportvliegtuigjes, autogiro's en ULV's tot maximum 2 ton gewicht. Ook mogen er helikopters starten en landen.

De uit Westerstede afkomstige boerenzoon Bruno Steinhoff richtte er in 1964 het concern Steinhoff International Holdings op. Anno 2019 was dit statutair gevestigd in Zuid-Afrika (in dat land is ook het hoofdkantoor van de onderneming gevestigd) en aan de effectenbeurs[3] genoteerd te Amsterdam. Het miljardenconcern, dat op het hoogtepunt van zijn bestaan, rond 2016, 1.200 ondernemingen met wereldwijd 120.000 medewerkers omvatte, houdt zich o.a. bezig met de productie van en de handel in meubels. Het concern is sedert 2015 in diverse schandalen en rechtszaken verwikkeld, en het voortbestaan ervan was per 1 januari 2020 zeer onzeker[4]. Eveneens zeer onzeker is de verdere bestemming van het zeer grote meubelopslaggebouw van het concern te Westerstede.

Andere belangrijke ondernemingen in de gemeente zijn een glasfabriek (alleen het hoofdkantoor); een bedrijf, dat additieven voor veevoer produceert en verhandelt; een regionaal opererende verzekeringsmaatschappij en, te Ocholt, een filiaal van een groot concern, dat wereldwijd deurdrangers, deurscharnieren en automatisch openende en sluitende voertuigdeuren maakt en verhandelt.

Belangrijk in de gemeente is de tuinbouw, met name het boomkwekerijbedrijf. Vele van deze bedrijven beschikken over daarvoor zeer geschikte enigszins zure dalgronden. Verscheidene kwekerijen hebben zich gespecialiseerd in de teelt van rododendrons en azalea's , waarom het gehele Ammerland in geheel Duitsland befaamd is. Veel boomkwekerijen bevinden zich in de Ortsteile Felde, Gießelhorst, Hüllstede en Westerstederfeld.

Ook het toerisme is belangrijk in de gemeente Westerstede. Samen met de boven vermelde boomkwekerijen wordt door de gemeente regelmatig een aantal evenementen georganiseerd, die met rododendrons samenhangen ( zie hierna). Ook bestaan enkele van de nieuwere stadswijken van Westerstede grotendeels uit vakantiewoningen.

De dienstensector omvat de Kreisverwaltung, het districtsbestuur, gevestigd in een modern kantoorpand aan de oostkant van de stad, een groot belastingkantoor daar naast, aan de westkant van het centrum een ziekenhuis (Ammerland-Klinik; 343 bedden, circa 1.200 medewerkers), en enige kleinere instellingen op het gebied van de gezondheidszorg. 

Blijkens archeologische vondsten ter plaatse, waaronder een vuistbijl, was de locatie, waar Westerstede thans ligt, reeds in de Midden-Steentijd door mensen bewoond.

In het Lengener Moor bij Neuengland is in 1941 een veenlijk ontdekt. Het lijk van een naakte man is, blijkens pollenanalyse, in de 3e eeuw van de jaartelling in het veen achtergelaten. De stoffelijke resten worden bewaard in het Staatliche Museum für Naturkunde und Vorgeschichte in Oldenburg.

De nederzetting Westerstede is schriftelijk voor de eerste maal vermeld in 1123. Het behoorde tot de talrijke, bij enkele meters boven het veen uitrijzende zand- en kleiruggen ontstane esdorpen van het Ammerland, waar wellicht reeds minder dan een eeuw na de tijd van Karel de Grote de eerste bewoners boerderijen begonnen. Een rijk, adellijk geslacht Von Fikensolte (dat in de 17e eeuw uitstierf), bezat een kasteeltje op de kleine heuvel, waar het dorpje Fikensolt nog ligt. Deze familie zou in dat jaar grond hebben geschonken, waarop de Sint-Petruskerk te Westerstede is gebouwd. Het huidige Schloss Fikensolt dateert van rond 1750 en is een particulier bewoond landgoed. Het is niet te bezichtigen. Een ander belangrijk adellijk geslacht uit het huidige dorpje Mansie heette Mansingen. Het was vooral in de 12e eeuw invloedrijk in de regio.

Over het dorp Linswege is bekend, dat het in de late middeleeuwen relatief welvarend was en om die reden in de 15e en 16e eeuw diverse malen door rondtrekkende legerbendes is geplunderd. Ook Westerstede zelf werd in mei 1457 verwoest tijdens een gewelddadige aanval van Oostfriezen, die tevergeefs probeerden, het Ammerland op het Graafschap Oldenburg te veroveren. Moorburg dankt zijn naam aan een tegen militaire dreiging vanuit Oost-Friesland gericht verdedigingswerk, dat de lokale bevolking aanlegde ten tijde van de Dertigjarige Oorlog. Graaf Anton Günther van Oldenburg slaagde erin, het Ammerland door verstandige politieke keuzes te maken, buiten de verwoestingen van deze oorlog te houden. Wel werd de bevolking van Westerstede in 1667 door een pestepidemie gedecimeerd. Regeringsadministrator Peter I van Oldenburg verleende Westerstede in 1785 het marktrecht.

Westerstede zelf viel ten prooi aan een zeer grote brand in 1815. De plaats is pas op 28 mei 1977 tot stad verheven. Voor die tijd was het als hoofdplaats van de Landkreis Ammerland een van de weinige hoofdplaatsen zonder stadsrechten.

In 1850 richtten de Baptisten in Felde een Bethaus (kerkje) in, met een begraafplaats daarachter. De in baptistische kringen tot buiten Duitsland bekende lekenprediker Frerich Bohlken, die in het Groothertogdom Oldenburg ijverde voor invoering van het burgerlijk naast het kerkelijk huwelijk, ligt er begraven. Dit gebedshuisje is het oudste in zijn soort in continentaal Europa en staat onder monumentenzorg. Het gebouwtje wordt nog voor baptistische uitvaartdiensten gebruikt.

Tussen circa 1850 en 1933 ontstonden enige veenkolonies in het aan veen rijke gemeentegebied, waaronder Hollriede (ca. 1900; mede door krijgsgevangenen uit de Eerste Wereldoorlog ontgonnen) op de grens met Remels in Oost-Friesland; Ihausen (1913-1933); Ihorst (vanaf 1850); Karlshof en Tarbarg (in een gebied waar reeds in 1877 met industriële turfwinning was begonnen; de veenkoloniën werd na 1933 o.a. door Franse dwangarbeiders gesticht); Neuengland (19e eeuw). Ook in Westerstede vielen tijdens het nazi-regime tientallen Joden ten offer aan de jodenvervolging. De bekendste van hen, professor Karl Polak, week in 1933 uit naar de Sovjet-Unie. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, op 3 mei 1945, werd Westerstede, waar een groot lazaret van de Wehrmacht was gevestigd, zonder strijd aan de geallieerden overgegeven. In de jaren daarna steeg de bevolking van de plaats met liefst 50% doordat er vijfduizend Heimatvertriebene werden ondergebracht en gehuisvest.

Westerstede hoorde tot 31 december 2004 tot de regio Weser-Ems, die als gevolg van een bestuurshervorming is opgeheven.

Ovelgönne is een plaats en gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen, gelegen in het landkreis Wesermarsch. De gemeente telt 5.259 inwoners.[ 

Ovelgönne bestaat uit een groot aantal kleine dorpen en gehuchten.

De gemeente is officieel in vier buurtschappen (plaatselijk Gemarkungen genaamd) verdeeld, te weten:

In de gemeente ligt ook de plaats Neustadt-Colmar, ten westen van Ovelgönne-dorp.

Zowel Oldenbrok als Strückhausen zijn niet één dorp, maar een verzameling van verspreid liggende gehuchten.

Naburige gemeenten zijn onder andere Berne, Brake (Unterweser) (dat maar 4 km ten oosten van Ovelgönne-dorp ligt), Stadland en Butjadingen.

Door de gemeente loopt als belangrijkste verkeersader de Bundesstraße 211 van Oldenburg naar Brake. Anno 2019 is een rondweg in de B 211 om Oldenbrok gepland. Hierop moet een uitbreiding van dit dorp (waar het gemeentebestuur reeds zetelt) volgen.

De voornaamste busverbinding is de zgn. Weser-Sprinter, die van Oldenburg (waar de dichtstbijzijnde spooraansluiting is) naar Brake en Nordenham v.v. rijdt. Deze rijdt door de gemeente over de B 211. Andere busverbindingen zijn alleen voor scholierenvervoer (1 rit 's morgens vroeg, enkele 's middags in de andere richting) ingeroosterd.

Van vooral recreatief belang is de door de gemeente lopende langeafstand-fietsroute, de Deutsche Sielroute. Zie Duits Wikipedia-artikel over de Deutsche Sielroute.

In deze typische plattelandsgemeente overheerst nog de agrarische sector, met name de veeteelt. Ter plaatse staat een zuivelfabriek, die zich op de productie van babyvoeding heeft toegelegd. Daarnaast is er enig midden- en kleinbedrijf van uitsluitend lokaal en regionaal belang.

In Strückhausen is in oktober 1929 tijdens het turfsteken een schat uit de late bronstijd gevonden. Deze dateert van rond het jaar 400 van de jaartelling en bestaat uit 28 fibulae van brons met een relatief groot zinkgehalte. De kledingspelden zijn vermoedelijk in het veen neergelegd om religieuze redenen ( als offergave).

In de 12e eeuw bestond nabij de huidige dorpen Oldenbrok en Moorriem (in de huidige gemeente Elsfleth) een dorp met de naam Linebrok, met een gelijknamig kasteel. Bij de Sint-Marcellusvloed (1362) werd dit dorp, op de kerk na, die pas in de 15e eeuw bij onderlinge twisten tussen de bewoners verwoest werd, door de zee verzwolgen. Niet ver hiervan bestond nog tot in de 16e eeuw een meer met de naam Großes Meer. Nadat dit was ingepolderd, werd hier het dorp Großenmeer gebouwd.

Graaf Johan V van Oldenburg en Delmenhorst (1460-1526) liet in juli 1514 aan de zuidwestoever van de Wezerarm Lockfleth een kasteel met de naam Oevelgünne of Ovelgönne bouwen. Nadat hij de Friezen van Butjadingen en Stadland, in dat jaar nog eilanden, die door het Lockfleth van het vasteland gescheiden waren, had onderworpen en onder heerschappij van zijn Graafschap Oldenburg had gebracht, had hij hier namelijk een militair steunpunt nodig. Het kasteel lag op het enige natuurlijke heuveltje temidden van moeras- en veenland, dat regelmatig onder water liep. Het kasteel werd in 1583 versterkt. De als heerser, diplomaat en bevorderaar van dijkbouw zeer gewaardeerde graaf Anton Günther van Oldenburg en Delmenhorst (1583-1667), die het graafschap van 1603 tot aan zijn dood bestuurde, bezocht kasteel Ovelgönne bijna jaarlijks. Hoewel het kasteel in de Dertigjarige Oorlog nog van 1628-1631 door keizerlijke troepen bezet was, wist de graaf het gebied buiten het eigenlijke strijdtoneel te houden. Rond het kasteel ontwikkelde zich een dorp, dat in 1633 het recht kreeg op het houden van een jaarlijkse, belangrijke paardenmarkt. Ook werd het vestigingsplaats van een regionale rechtbank. Nadat het graafschap in 1667 door vererving Deens was geworden, werd het kasteel militair overbodig; het Lockfleth was ook al geheel ingepolderd. In 1679 was het kasteel in opdracht van de Denen geheel geslecht. Ovelgönne bleef wel een dorp met een lokale rechtbank: tot 1879 was er een Amtsgericht. In de 19e eeuw was er tijdelijk een relatief groot aantal joden in het dorp woonachtig; van 1804-1906 beschikten zij er over een synagoge. De joodse begraafplaats uit die tijd is blijven bestaan. Overigens is het overgrote deel van de bevolking der gemeente Ovelgönne sedert de Reformatie in de 16e eeuw evangelisch-luthers, wat ook geldt voor bijna alle kerkgebouwen in de gemeente.

Van 1896 tot 1961 liep er door het gebied van de gemeente Ovelgönne een spoorlijntje, de spoorlijn Oldenburg - Brake. Een aantal voormalige stationsgebouwen hierlangs is blijven bestaan en kreeg een andere bestemming. De spoorbaan is geheel verwijderd; over het tracé loopt een fiets- en wandelpad van Großenmeer naar Brake.

 

Kunst uit Polen in Wittstedt

 

Wittstedt. In aanloop naar Kerstmis opent de Riedel Gallery voor de 25e keer haar deuren. Op de komende zondagen tot 5 december laten Gisela en Horst Riedel Pools houtsnijwerk zien, niet alleen voor de adventstijd. Tot die tijd hebben verzamelaars van Poolse volkskunst en liefhebbers van hoogwaardige kerstversieringen de mogelijkheid om individuele stukken houtwerk te bekijken en te kopen.

De houten man kijkt de bezoekers bedachtzaam aan met grote ogen en een sceptische blik. Hij legt zijn elleboog op zijn knie en leunt met zijn hoofd op zijn linkerhand. "Dit motief komt steeds weer voor in de Poolse volkskunst", zegt Horst Riedel. "Het weerspiegelt gedeeltelijk de tragische geschiedenis van het Poolse volk." "The Pensive One" werd gesneden door Szcepan Mucha. De kunstenaar, geboren in 1908 in Stepnie, Polen, leefde een zeer teruggetrokken leven als kluizenaar en stroper in het bos. Hij omringde zijn kleine tuin met een hek van uitgehouwen demonen, geesten en heksen. Hij wilde zichzelf beschermen tegen zijn buren en waarschijnlijk ook tegen de rest van de wereld. Pas 13 jaar voor zijn dood in 1983 nam hij deel aan een eerste tentoonstelling.

Gisela en Horst Riedel verzamelen al meer dan 40 jaar Pools houtsnijwerk. Ze ontdekten hun passie voor deze traditionele volkskunst op een tentoonstelling in Hamburg. In 1981 waren ze voor het eerst in Polen. Tijdens meer dan 100 bezoeken hebben de twee verzamelaars inmiddels zo'n 300 hedendaagse houtsnijders ontmoet. Een van hen siert hun huis. "We hebben van alle kunstenaars het klassieke, doordachte motief gekozen", legt Horst Riedel uit.

Engelen in de "oude school" ook

In hun galerie "Alte Schule" in Wittstedt presenteren de Riedels dit jaar niet alleen de bijzondere tentoonstelling met houtsnijwerk uit een collectie van meer dan 40 jaar oud, waaronder werken van Josef Sobota en Adam Zegadlo. In hun traditionele kersttentoonstelling kunnen ook handgemaakte kerstfiguren, engelen en ander houtsnijwerk voor de met kerst versierde kamer worden gekocht. Gisela Riedel schildert en snijdt zelf en haar werken zijn ook te bewonderen in de "Old School".

Wolf-Rüdiger Hartmann was 40 jaar geleden de eerste klant van Riedels. Hij is een gepassioneerd verzamelaar van Poolse volkskunst en bezoekt regelmatig hun tentoonstellingen. Dit keer heeft hij de "Pauker" gekocht van Adam Zegadlo. Anneliese en Heinz Zimmermann zijn ook vaste klanten van de galerie. Dit jaar waren ze vooral dol op houtsnijwerk van Gisela Riedel. De Riedel Gallery toont dit jaar de kersttentoonstelling op de volgende zondagen tot 5 december, altijd van 14 tot 17 uur. Anders kunnen afspraken om Poolse volkskunst te bezoeken worden geregeld door te bellen naar 0 47 46/95 01 53.

 

Het Museum Burg Bederkesa is een archeologisch en cultuurhistorisch museum in Bad Bederkesa in de wijk Cuxhaven , Duitsland . Het werd opgericht in 1982 in het onlangs gerestaureerde kasteel Bederkesa en toont rijke vondsten van meer dan 10.000 locaties in de wijk Cuxhaven uit het 4e millennium voor Christus. BC tot de moderne tijd . Het museum wordt ondersteund door het Archeologisch Monumentenbehoud van de wijk Cuxhaven. Het wordt gefinancierd door Burggesellschaft Bederkesa eV en verschillende instellingen in de wijk.

De uitzonderlijk goed bewaard gebleven hout vondsten uit de Feddersen-Wierde Wurtensiedlung van de 1ste tot de 5de eeuw zijn bijzonder indrukwekkend . Andere exposities zijn afkomstig uit de nederzettingskamer van Flögel sinds het neolithicum en de oude Saksische begraafplaatsen in de herfst van de 4e en 5e eeuw. Hun meest opvallende vondst is de troon van de mars , een bijna volledig bewaard gebleven houten stoel. Andere hoogtepunten van de tentoonstelling zijn onder meer goed bewaard gebleven vroegmiddeleeuws houten meubilair, houten schalen en een scheepsbegrafenis. Het museum onderhoudt verschillende wandelroutes, zogenaamde monumententrajecten, op archeologische vindplaatsen en grondmonumenten in de wijk Cuxhaven. 

 

Glückstadt ( Duitse uitspraak ( hulp · info ) ) ( Deens : Lykstad ) is een stad in het district Steinburg in Sleeswijk-Holstein , Duitsland . Het ligt op de rechteroever van de Beneden- Elbe aan de samenvloeiing van de kleine Rijn, ongeveer 45 km ten noordwesten van Altona . Glückstadt is een onderdeel van de Metropoolregio Hamburg ( Metropolregion Hamburg ).  

Glückstadt werd in 1617 gesticht op de moerassen langs de Elbe door de hertog van Holstein , koning Christian IV van Denemarken , die dijken en vestingwerken liet bouwen, evenals een hertogelijke residentie. De naam vertaalt zich letterlijk naar het Engels als "Luck City" of "Fortune City". Zoals Christian IV de kolonisten belastingvrijstelling en beloofde vrijheid van godsdienst , Glückstadt werd al snel een belangrijk handelscentrum, bedoeld om te concurreren met de keizerlijke stad van Hamburg , die zich stroomopwaarts aan de Elbe. Nadat de koning zich had bemoeid met de Dertigjarige Oorlogde stad werd in 1627-1628 vijftien weken lang belegerd door de verenigde keizerlijke en katholieke troepen onder bevel van Albrecht von Wallenstein en graaf Tilly , maar zonder succes.

In 1649 had Christians zoon en opvolger koning Frederik III van Denemarken de zetel van het bestuur van Holstein verplaatst naar Glückstadt, waarna het hertogdom bekend werd als Holstein-Glückstadt . In 1773 werd de stad de hoofdstad van alle Holsteinse landen, toen de landen van de Holstein-Gottorp- linie uiteindelijk werden opgenomen. Tijdens de Zesde Coalitieoorlog in 1814 werd Glückstadt geblokkeerd door de geallieerden en capituleerde, waarna de vestingwerken werden afgebroken. In 1830 werd er een vrije haven van gemaakt.

Holstein-Glückstadt bleef in bezit van de Deense Kroon tot zijn nederlaag in de Tweede Sleeswijkoorlog van 1864. Het werd bezet door Oostenrijk , maar werd uiteindelijk opgenomen in de Pruisische provincie Sleeswijk-Holstein in de nasleep van de Oostenrijks-Pruisische oorlog van 1866 .

De Hanzestad Lübeck (Deens: Lybæk, Nederduits: Lübe(e)k), is een kreisfreie Stadt aan de monding van de Trave in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. De stad telt 217.198 inwoners (31 december 2018)[1] op een oppervlakte van 214,14 km².

De historische binnenstad met haar talloze monumenten is een grote toeristische trekpleister. Het voornaamste kerkelijke gebouw is de Marienkirche, hoogtepunt van de zogenaamde baksteengotiek. De vestingstad bezit nog twee van de drie stadspoorten (de Holstentor en de Burgtor) en resten van de stadsmuur. Een belangrijke referentie naar het hanzeverleden van de stad zijn de Salzspeicher, de grote magazijnen waar de stad zijn zoutvoorraad opsloeg alvorens deze naar de andere steden van de hanze te verschepen.

Lübeck werd in de 8e eeuw als Liubice (mogelijk genoemd naar een persoon met de naam Lyubo of Lyubomir; het eerste deel van deze namen betekent: geliefd) door Abodriten of andere Slaven gesticht, en was een pooslang de zetel van de vorsten van de Abodriten, die meestal uit de familie der Nakoniden kwamen. Hun burcht lag waar de Schwartau uitstroomt in de Trave.

De stad werd in 1138 platgebrand, maar in 1143 door Adolf II van Schauenburg en Holstein op een heuvel Bucu (tegenwoordig de Burgwall) weer opgebouwd. Na een nieuwe stadsbrand in 1157 bouwde de Saksische hertog Hendrik de Leeuw de stad in 1159 opnieuw op, om een basis te vormen voor de handel met Kooplieden van Gotland (de zgn. Gotlandvaarders). In 1160 kreeg Lübeck het stadsrecht naar het voorbeeld van Soest in Westfalen. In 1163 werd Lübeck zetel van een bisschop, wat de plaats , mede door de bouw van de Domkerk, nog belangrijker maakte. Keizer Frederik II verklaarde Lübeck in 1226 reichsunmittelbar, wat betekende dat de stad alleen aan de keizer zelf onderworpen was (Vrije Rijksstad). In 1276 brandde de stad opnieuw af.

De Vrije en Hanzestad Lübeck ontwikkelde zich in de loop der tijd tot de belangrijkste Hanzestad. Burgemeester Thomas von Wickede ontpopte zich vanaf 1501 tot een diplomaat van internationaal belang. Tussen 1526 en 1575 heerste de Lübeckenaren over het nu Deense eiland Bornholm vanaf het kasteel Hammershus.

De episode van 1532 tot 1537, waarin burgemeester Thomas Wullenwever diverse conflicten met omringende heersers, o.a. koning Frederik II van Denemarken, met geweld wilde oplossen en de stad op hoge militaire kosten joeg, terwijl zijn militaire expedites mislukten (Wullenwever zelf viel in vijandelijke handen en werd ter dood gebracht), luidde het geleidelijke einde van Lubecks bloei in. Ook de Hanze zelf zag door concurrentie uit o.a. Holland en Engeland de zaken achteruit gaan.

Nadat de meeste stadsstaten na de val van het Heilige Roomse Rijk opgingen in grotere gebieden was Lübeck een van de zes steden die, ook in de Dertigjarige Oorlog, zijn onafhankelijkheid wist te bewaren. Van 1806 tot 1813 was de stad door Franse troepen onder Joachim Murat bezet. Deze legeraanvoerder had in november 1806 in een veldslag bij de stad de Pruisen onder Gebhard Leberecht von Blücher verslagen. In 1871 werd Lübeck deel van het Duitse Keizerrijk. In 1918, in de woelige dagen van de ondergang van het Keizerrijk, mislukte een opstand door matrozen. De overgang naar de Republiek van Weimar verliep verder vreedzaam. De stadstaat verloor in 1937 zijn zelfstandigheid door de Groot-Hamburgwet. Sindsdien behoort de stad tot Sleeswijk-Holstein. Lübeck werd in de Tweede Wereldoorlog . o.a. op 29 maart 1942, zwaar getroffen door geallieerde bombardementen, maar daarbij werd in verhouding tot andere Duitse steden een kleiner deel (ongeveer 30 procent) van de binnenstad verwoest. Op 3 mei 1945 vond in de Lübecker Bocht het rampzalige bombardement op de Cap Arcona plaats.

Op 18 januari 1996 werd de stad opgeschrikt door een terroristische aanslag. Tien asielzoekers, onder wie zeven kinderen en tieners, kwamen om het leven ten gevolge van brandstichting. Of neo-nazi's of andere daders de aanslag hebben gepleegd, is niet opgehelderd, mede door gemaakte fouten bij het politieonderzoek en het proces tegen enige opgepakte verdachten.

In het midden van de Altstadt werden scholen gebouwd na de oorlog, in 2009 werd besloten om deze af te breken en een nieuwe woonwijk te bouwen. De vooroorlogse huizen werden niet gereconstrueerd, maar de nieuwe woningen in het Gründungsviertel werden wel in historiserende stijl heropgebouwd. In 2020 werd het project opgeleverd.

Lubeck De Holstentor is een van de twee overgebleven toegangspoorten tot de Duitse hanzestad Lübeck.

Dit laat-gotische bouwwerk bestaat uit twee torens met een toegangspoort ertussen en werd in de 15e eeuw gebouwd. Het is een voorbeeld van de Noord-Europese baksteengotiek. In de loop van de eeuwen is de toren 50 cm weggezakt en moest een aantal keren gerestaureerd worden om te voorkomen dat deze volledig in zou storten.

Tegenwoordig is de poort een museum. Sinds 1987 staat de poort op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.

Wismar

De Mariakerk (Marienkirche) in het historische hart van de Duitse stad Wismar is de hoogste van de drie historische stadskerken die de stad rijk is. De toren is 82,5 meter hoog, de hoogte van het middenschipgewelf bedroeg 32,2 meter. Het gebouw behoort tot de oudste bouwwerken van de Hanzestad. Het zwaar beschadigde kerkschip werd in 1960 ondanks vele protesten opgeblazen. De toren is een kruisdaktoren en maakt deel uit van de Europese Route van de Baksteengotiek.

De Mariakerk werd omstreeks de jaren 1260-1270 als hallenkerk met een westelijke toren gebouwd. De breedte van het kerkschip bedroeg 36 meter, de hoogte van de gewelven ongeveer 16 meter. Over de vorm van het koor en de lengte van het kerkschip is verder niets bekend. Van de bouw bleef de westelijke toren en zijn zijkapellen bewaard.

Alvorens men met de tweede bouw begon, werd er een provisorische muur opgetrokken zodat men het kerkschip tijdens de bouw kon blijven gebruiken voor de eredienst. Tussen 1320-1339 werden een kooromgang met een kapellenkrans opgetrokken. Na de voltooiing van het koor, begon de afbraak van het oude kerkschip. Bij deze nieuwbouw, die omstreeks 1370-1375 gereed kwam, gebruikte men de bakstenen van de oude kerk opnieuw. De bouw werd voortgezet met kapellen tussen de steunberen in ± 1388, op de noordzijde een voorhal en een sacristie in ± 1390. De zuidelijke voorhal en de ernaast gelegen kapel ontstonden voor 1414. De bouw werd afgesloten met de verhoging van de westelijke toren tot een hoogte van 80 meter. Onder in de toren hadden de Bergenvaarders, het gilde dat op de stad Bergen voer, een eigen kapel.

De hoge gotische spits werd na de verwoesting in de 16e eeuw vervangen door een dakruiter. Deze dakruiter werd in 1539 door blikseminslag en 1661 door een storm vernield. Na 1661 koos men voor de huidige, provisorische afsluiting. In de 18e eeuw werden een aantal vensters en portalen dichtgemetseld. In de jaren 1860 plaatste men boven het oostelijk einde van het kerkschip een dakruiter

Na de zware schade aan het kerkschip als gevolg van de Britse luchtmijnen in nacht van 14 op 15 april 1945, kreeg de kerkgemeente in 1951 een noodkerk. Het noodkerkje werd met stenen van de oude pastorie gebouwd en zou slechts tijdelijk dienstdoen, totdat de Mariakerk weer herbouwd zou zijn. Het liep voor de Mariakerk echter heel anders. Overeenkomstig een raadsbesluit van 4 augustus 1960 werd de ruïne van de middeleeuwse Mariakerk, ondanks felle protesten van de kerk en vele burgers, alsnog opgeblazen. Het vrijgekomen bouwmateriaal werd tot puin verwerkt. Wegens het belang als herkenningsteken voor de scheepvaart op de Oostzee kon de toren niet worden geruimd.

In de afgelopen jaren werd de toren dankzij financiële ondersteuning van de stad, landsregering, de Deutscher Stiftung Denkmalschutz en giften van betrokken burgers in zoverre gerenoveerd, dat het gebouw weer gebruikt kan worden voor tentoonstellingen.

De Mariakerk had als raadskerk door de vele schenkingen een rijk interieur. In de loop der geschiedenis verdwenen er ook interieurstukken naar armere kerkgemeenten in Mecklenburg. Zo werd een kansel uit 1587 in 1746 in de Mariakerk van Neustadt-Glewe geplaatst. In de Tweede Wereldoorlog konden er nog verschillende voorwerpen worden gered. Het triomfkruis uit 1420 heeft sinds de restauratie in 1990 een plaats gekregen in de dom van Schwerin. Andere voorwerpen, zoals het bronzen doopvont van 1337 en een bronzen epitaaf van hertogin Sophie von Mecklenburg († 1503), bevinden zich tegenwoordig in de Sint-Nicolaaskerk te Wismar. Helaas viel het astronomische uurwerk van de Mariakerk ten prooi aan de vernietiging tijdens de bombardementen. Enkele levensgrote houten beelden uit de Wrangel-grafkapel bevinden zich tegenwoordig in de keldergewelven onder het raadhuis.

De Mariakerk bezit een groot aantal klokken en een unieke collectie aan historische luid- en uurslagklokken.

De havenstad Wismar (NedersaksischWismer) ligt in de noordelijke Duitse deelstaat Mecklenburg-Voor-Pommeren en telt 42.557 inwoners (31-12-2015). De stad ligt direct aan de Oostzee en is na Rostock de tweede Oostzeehaven van de deelstaat. Tot 2011 was Wismar een kreisfreie stad, sindsdien is het de Kreisstadt van de Landkreis Nordwestmecklenburg.

Wismar werd tussen 1226 en 1229 gesticht door Lübeckse kolonisten onder Heinrich Borwin: de stad was vanaf het begin planmatig aangelegd. Al spoedig gold in Wismar het Lübeckse stadsrecht, en in 1266 bevestigde de Mecklenburgse vorst deze stadsrechten. Wismar was vanaf het begin een haven- en handelsstad, die over privileges beschikte en in 1259 een handelsverdrag sloot met Lübeck en Rostock: dat was de kiem van de Hanze, die zou uitgroeien tot het machtige handelsverbond waaraan ook Nederlandse steden zouden gaan deelnemen. Vanaf 1276 kreeg Wismar een stadsmuur en de snelle opkomst van de stad werd onderstreept door de bouw van drie belangrijke kerken in de stijl van de baksteengotiek: de Marienkirche (Mariakerk), de Nikolaikirche (Sint-Nicolaaskerk) en de Georgenkirche (Sint-Joriskerk). De graven van Mecklenburg verplaatsten in 1257 hun residentie van kasteel Mecklenburg naar Wismar en bleven er tot 1358, toen ze naar Schwerin gingen.

In 1631, tijdens de Dertigjarige Oorlog, werd Wismar door Zweden veroverd. De Vrede van Osnabrück van 1648 liet Wismar aan Zweden en de stad bleef ook Zweeds na de Grote Noordse Oorlog, waarin Zweden bijna al zijn andere overzeese bezittingen verloor. In 1803 verpachtte Zweden Wismar en omgeving voor honderd jaar aan het groothertogdom Mecklenburg en pas op 20 juni 1903 werd de stad Duits.

Rond die tijd was de industrialisatie op gang gekomen. De scheepsbouw ontwikkelde zich snel, maar ook de handel. In 1881 opende Rudolph Karstadt er zijn eerste winkel. Karstadt heeft zich ontwikkeld tot een bekend grootwinkelbedrijf met filialen in heel Duitsland.

Onder de nazi's kreeg Wismar een filiaal van de vliegtuigfabriek Dornier, die hier bommenwerpers ging bouwen. Dat maakte de stad tijdens de Tweede Wereldoorlog het doelwit van geallieerde bombardementen, die zware schade toebrachten aan de stad: de Georgenkirche ging in vlammen op, evenals een kwart van de woonhuizen. De hierbij redelijk beschadigde Marienkirche werd in augustus 1960 door de DDR-communisten van de SED opgeblazen, waarna slechts de toren tegenwoordig rest, terwijl het herstel van de ruïne van de Georgenkirche pas na die Wende is begonnen.

Op 7 mei 1945 troffen de Brits-Canadese en Russische troepen elkaar in Wismar. De stad ging vervolgens deel uitmaken van de DDR. De scheepsbouw onderging grote uitbreidingen, maar de binnenstad verkommerde.

Niettemin is Wismar nog een bezienswaardige stad, waar wordt gewerkt aan het herstel van oorlogsschade en verwaarlozing. De stad is in 2002 samen met Stralsund op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst.

Op 3 september 2011 verloor de stad haar kreisfreie status en werd ze onderdeel van het district Nordwestmecklenburg.

Voornaamste bezienswaardigheden zijn de Nikolaikirche, het op een na hoogste kerkgebouw in baksteengotiek ter wereld, het marktplein met de Alter Schwede (met 14de-eeuwse bakstenen gevel) en de Wasserkunst, het symbool van de stad. Dit is een paviljoen in Hollandse renaissancestijl, vanwaar het water over de stad werd gedistribueerd. Het imposante stadhuis is 19de-eeuws, van een meer recente datum dan in andere Hanzesteden. Van de oude stadsverdediging rest nog een stadspoort. De Georgenkirche, de grootste kerk van Wismar, kan na een ingrijpende restauratie weer als bezienswaardigheid worden gezien.

 

Kühlungsborn ( Duitse uitspraak: [kyːlʊŋsˈbɔɐ̯n] ) is een stad in Seebad (badplaats) in de wijk Rostock , in Mecklenburg-Vorpommern , Duitsland . Het is gelegen aan de Oostzeekust , 11 km ten noordwesten van Bad Doberan en 25 km ten noordwesten van Rostock .

De stad heeft een langgerekt strand en boulevard, veel hotels in typisch Duitse kuuroordarchitectuur en een jachthaven . Het is het grootste kuuroord aan zee in Mecklenburg .

Kühlungsborn is een plaats met een lange spa-traditie. Het was een van de eerste badplaatsen die in Duitsland werd gesticht en dateert uit de jaren 1860. Hoewel de fiets een populair vervoermiddel is, is de Molli- stoomtrein een historische toeristische attractie die het ook mogelijk maakt de omgeving te verkennen. In de zomer huren veel mensen een van de traditionele Strandkorb op het strand, een overdekte stoel die beschermt tegen wind en zon.

De stad Kühlungsborn werd opgericht op 1 april 1938 door de fusie van de drie gemeenten; Fulgen, Brunshaupten en Arendsee. Op het stadswapen stellen drie vliegende meeuwen op een blauwe achtergrond deze voormalige gemeenten voor.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 vestigden veel vluchtelingen zich tijdelijk of permanent in Kühlungsborn. In 1953 heeft de Oost-Duitse regering een aantal hotels en pensions in de stad gedeeltelijk onteigend en willekeurig genationaliseerd tijdens de zogenaamde "Action Rose". Meer dan 50 van deze instellingen werden omgevormd tot vakantie- en kuuroorden voor gereguleerde vakanties voor Oost-Duitse burgers die werden gecontroleerd door de FDGB-vakbond. Als de voormalige eigenaren zich verzetten, werden ze vaak veroordeeld in showprocessen. Velen werden gedwongen in West-Duitsland te verbannen . [ nodig citaat ]

Tijdens de standaard vakantieperiode van juli tot augustus in Oost-Duitsland zat Kühlungsborn vol met vakantiegangers. De kosten van de FDGB-vakantiefaciliteiten waren erg laag, normaal gesproken 60-100 Oost-Duitse mark voor 14 dagen volpension. Gedurende deze tijd waren er regelmatig tekorten in commerciële instellingen. Gedurende drie decennia werden er jaarlijkse festivals gehouden, tijdens de "Baltische Week", meestal in de eerste week van juli. Tijdens deze festivals waren er tal van spraakmakende culturele evenementen. Deelnemers uit de Oostzeelanden en Noorwegen werden ondergebracht in kosthuizen.

Van 1958 tot 1990 waren ongeveer 100 mannen van de Oost-Duitse marine ( Volksmarine ) elite 18e Combat Swimmer Command (Kampfschwimmerkommando 18 (KSK-18)) gestationeerd in Kühlungsborn.

Sinds het midden van de jaren negentig is Kühlungsborn opnieuw een populaire vakantiebestemming geworden voor het hele jaar door.

Kühlungsborn heeft geen hoge gebouwen, want geen huis mag hoger gebouwd worden dan de hoogste bomen. Na de hereniging van Duitsland werd het historische centrum van Kühlungsborn grondig gerenoveerd en werden veel historische gebouwen gerestaureerd. In 1994 werden echter 26 historische gebouwen, voorbeelden van resortarchitectuur , gesloopt als onderdeel van deze renovatie, zoals het Arendseer Kurhaus dat in 1906 werd voltooid. Er zijn veel nieuwe hotels en appartementen, evenals gerenoveerde oude hotels en pensions. Van 2002-2004 werd de nieuwe jachthaven gebouwd in Oost-Kühlungsborn met 400 ligplaatsen. De pier van het resort is gebouwd in 1991 en de 3200 meter lange strandpromenade is in 2007 volledig gerenoveerd.

Voor de G8-top in Heiligendamm in 2007 was de pers ondergebracht in Oost-Kühlungsborn. Ongeveer 5.390 journalisten uit 78 landen die 1.045 mediakanalen vertegenwoordigden, waren geaccrediteerd en bleven voornamelijk in Kühlungsborn.

  • Bäderbahn Molli , de lokale stoom-aangedreven smalspoorlijn . De lijn van Bad Doberan naar Heiligendamm (toen nog Fürstenbad geheten) werd geopend in 1886, de uitbreiding naar Brunshaupten en Arendsee werd voltooid in 1910, de reconstructie van het interieur van de rijtuigen werd uitgevoerd in de DDR- tijd, met wat duidelijk moderne muurmaterialen waren voor die periode.
  • De Kühlung , een dichtbeboste heuvelrug met mooie uitzichten ten zuiden van Kühlungsborn, werd tijdens de ijstijd gevormd als een stuwwal .
  • Sint-Janskerk in Kühlungsborn-Ost. Deze vroeggotische kerk dateert uit de 13e eeuw en heeft een laatgotische triomfkruisgroep uit de 15e eeuw. Het schip is gemaakt van veldstenen, het gewelf, de randen, ramen en portalen van baksteen. De preekstoel is uit 1698.
  • Kühlungsborn-pier . De nieuwe, 240 meter lange pier in Kühlungsborn Ost, gebouwd in 1991, wordt sinds 1999 door schepen gebruikt. De twee originele houten pieren in Kühlungsborn Ost en West werden in de winters van 1929 en 1941/42 verpletterd door ijsmassa's en slechts gedeeltelijk herbouwd. In Oost-Duitse tijden werden de pieren ingekort. Na de Tweede Wereldoorlog nog maar een paar jaar regelmatige bootdiensten. Deze werden stopgezet in 1961 toen de Berlijnse muur werd gebouwd, omdat het relatief gemakkelijk was om vanaf hier naar West-Duitsland te ontsnappen .
  • De uitkijktoren van de Baltische Zee bij de pier. Een van de laatst overgebleven Oost-Duitse grenstorens, een authentieke getuige van de deling van Duitsland. Toegang mogelijk.
  • De strandpromenade , voltooid in 2007. Van Kühlungsborn-West tot de havenpromenade in de nieuwe Kühlungsborn-haven is het ongeveer 3200 meter lang en biedt een continu open zicht op de Oostzee. Het fijne zandstrand is hier meer dan 100 meter breed. De strandpromenade en de havenpromenade maken deel uit van het Europese langeafstandspad E9 .
  • De havenpromenade, 360 meter lang, loopt van het voorraadanker op Strandresidenz tot de waterkering op Deichschart bij de haven van Kühlungsborn. Het anker is een van de grootste in zijn soort. Hij weegt 3.200 kg; is 2,45 meter van staartvin tot staartvin en de schacht is 3,93 meter lang (exclusief de beugel). De voorraad meet 3,57 meter.
  • Monument voor de slachtoffers van het fascisme in de Strandstraße in Kühlungsborn-Ost , gemaakt in 1972 door kunstenaar Renata Ahrens.
  • De Konrad-Otto , een reddingsboot van de Duitse Maritieme Opsporings- en Reddingsdienst, wordt gestationeerd bij de East Mole van de jachthaven.

Graal-Müritz is een Seeheilbad (kuuroord aan zee) in de Duitse deelstaat Mecklenburg-Vorpommern . Het is gelegen in de wijk Rostock , vlakbij Rostock , Ribnitz-Damgarten en Stralsund . Graal-Müritz is een van de meest populaire Duitse bestemmingen voor zowel toerisme als kuuroorden. Het grenst aan zowel de Baltische Zee als aan een groot bos genaamd Rostock Heath . De stad biedt veel hotels, restaurants, een strand van 5 kilometer (3,1 mijl), een openbaar Rhododendron Park en een welzijns- en fitnesscentrum. Elk uur rijdt er een trein naar Rostock. Deze reis duurt 30 minuten. Graal-Müritz heeft zijn eigen museum voor lokale geschiedenis genaamd "Heimatstube". In de regio zijn er verschillende grote musea zoals het Scheepsbouw- en Zeevaartmuseum ( Schiffbau- und Schifffahrtsmuseum ) in Rostock, het Duitse Ambermuseum ( Deutsches Bernsteinmuseum ) in Ribnitz-Damgarten of het Duitse Maritiem Museum in Stralsund.

 

Ahrenshoop is een gemeente in het district Vorpommern-Rügen , in Mecklenburg-Vorpommern , Duitsland op het schiereiland Fischland-Darß-Zingst van de Oostzee . Vroeger was het een klein vissersdorpje , maar staat tegenwoordig bekend om zijn toerisme en als vakantieoord. Ahrenshoop werd voor het eerst genoemd in 1311 als het bepalende punt van de grens van het bezit van de stad Ribnitz . In 1328 schonk hertog Heinrich II van Mecklenburg het gebied ten oosten van deze grens aan het klooster van Ribnitz. In 1395 verwoestten de troepen van de stad Rostock een bolwerk, gebouwd door Bogislaw VI. van Pommeren , en de haven van Ahrenshoop. In 1591 werd de grens tussen Mecklenburg en Pommeren bepaald, die door het dorp loopt en nog steeds bestaat als de "Grenzweg" (grensweg). Na het Verdrag van Westfalen in 1648 werd het oostelijke deel van het dorp een deel van Zweeds Pommeren tot 1815, toen Zweden Pommeren aan Pruisen overdroeg. Totdat het Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin in 1868 toetrad tot de Duitse Zollverein , moest men over deze grens belasting betalen. De meeste inwoners waren in die tijd vissers of zeelieden. In 1889 "ontdekten" de kunstenaarsschilders Paul Müller-Kaempff en Oskar Frenzel het dorp, diep onder de indruk van het landschap en begonnen een kunstenaarskolonie die steeds populairder werd bij kunstenaars als Marianne Werefkin , Erich Heckel en Gerhard Marcks . Tot de eerste generatie leden van de kunstenaarskolonie behoorden de schilders Elisabeth von Eicken , Anna Gerresheim , Friedrich Wachenhusen en onder meer als gast Karl Rettich . In 1894 telde Ahrenshoop 150 toeristen, een aantal groeide tot 2158 in 1928. In Althagen woonden ook enkele kunstenaars van de tweede generatie .Niehagen , kleine dorpen aan de Mecklenburgse kant van de grens, waaronder Gerhard Marcks in Niehagen of Dora Koch-Stetter en haar echtgenoot de: Fritz Koch-Gotha in Althagen. Deze dorpen maken sinds 1950 deel uit van Ahrenshoop. Tegenwoordig staat Ahrenshoop bekend als een "Artist Spa" en een populaire plek voor artiesten en beroemdheden. 

Barth

De Dammtor maakte deel uit van de middeleeuwse vestingwerken van de stad Barth in Mecklenburg-Vorpommern en beveiligde toegang tot de stad in het westen. Het huidige gebouw is vermoedelijk rond 1425 gebouwd en later meerdere keren veranderd. Het bakstenen gebouw met vijf verdiepingenmet een spits toelopende doorgang is 35 meter hoog en heeft een vier meter brede doorgang, die vroeger een buiten- en een binnenpoort had. Een stadspoort op dit punt werd al in 1357 in een document vermeld. In 2007 is de poort ingrijpend gerenoveerd. De poort is de laatste van oorspronkelijk vier stadspoorten (de andere werden in de tweede helft van de 19e eeuw afgebroken). Het metselwerk aan de stadszijde is beduidend minder ontwikkeld dan aan de verdedigingsbuitenkant, weg van de stad. Hier is het metselwerk meer dan twee meter dik.

De ingang van de toren (voorheen via de stadsmuur, later via de zolder van een geschakelde woning) is zo'n zeven meter hoog.

De vloer van de verdieping boven de doorgang is tonvormig. In het midden van de kluis bevindt zich een overdekte transportopening naar de rijbaan. Op de eerste verdieping bevindt zich het metselwerk tot ongeveer twee meter hoog, dat vermoedelijk afkomstig is uit het oudere vorige gebouw uit de 14e eeuw.

De poort was alleen toegankelijk via ladders die van verdieping naar verdieping omhoog moesten worden getrokken.

De vier erkers op de vierde verdieping hadden oorspronkelijk twee ramen en waren bedoeld als machicolen .

Op het zoldergedeelte bevindt zich een beschermde kauwkolonie . De vogels zijn ondergebracht in genummerde nestkasten. Het naar het westen hellende dakspant is boomachtig met een imperiaal steeluiteinde . De vier erkers op de zolder zijn diagonaal gerangschikt.

Het gebouw staat onder monumentenzorg en staat geregistreerd onder nr. 105 op de monumentenlijst van het district Noordwest-Pommeren . 

Het Schloss Hohendorf is een neo-gotische landhuis in Hohendorf in Great Moor dorp , 15 km ten noorden van Stralsund in Noord-West-Pommeren . De voormalige aristocratische residentie van de graven van Klot-Trautvetter werd voor het laatst gerenoveerd in 2017-2019.

Wizlaw III. de laatste Slavische prins van Rügen gaf in 1321 land in Hohendorf aan de familie Hup. In de 15e eeuw kocht de familie von der Osten wat grond en in de 17e eeuw bezaten zij het hele landgoed.

Gut Hohendorf is sinds 1733 eigendom van de familie von Klot-Trautvetter , opgericht door het majoraat van Johan Reinhold von Trautvetter († 1741). Door erfenis ging het over op zijn neef Wilhelm Reinhold Freiherr von Klot, die de namen en wapenschilden van die von Trautvetter aan zijn titel toevoegde. [1]

Het kasteel als herenhuis is ontworpen door Karl Friedrich Schinkel in de classicistische , gotische stijl voor Ernst Malte Freiherr von Klot-Trautvetter en gebouwd door Friedrich Hitzig in 1854 na zijn dood . Volgens andere informatie werd het kasteel ofwel in 1840 [2] of in 1858 en 1859 [1] gebouwd op de funderingsmuren van het vorige herenhuis. Rond 1900 lieten de eigenaren het landhuis opnieuw ontwerpen.
Het landgoed omvatte zeven landgoederen en ongeveer 2.500  hectare land.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel geplunderd en werd het interieur verwoest. Dit werd gevolgd door de vernietiging van de donjon tijdens het DDR- tijdperk. De rest van het kasteel werd in die tijd gebruikt als bejaardentehuis. Na de hereniging keerde Hubertus Graf von Klot-Trautvetter (1929-2015) terug naar het kasteel en kocht het van de lokale overheid voor één Duitse Mark . De renovatie begon direct daarna en werd in 1993 afgerond.

In 2010/11 kocht een persoon uit Lübeck het kasteel voor 700.000  euro op een executieveiling . De firma Rosehr-Projekte bouwt het voormalige kasteelhotel om tot woongebouw met 33 appartementen tussen 22 en 74 m². Daarnaast komen er een evenementenhal en een bar. In samenwerking met de promotie van hoogbegaafde kinderen door de Universiteit van Rostock , zullen er concerten met klassieke muziek plaatsvinden in het kasteel. 

Voor het middengedeelte van het imposante witte gebouw van twee verdiepingen staat een risalit-trap met een blikken toren. Links en rechts ervan zijn zijvleugels die iets uitsteken. De donjon van vijf verdiepingen, die zich in het zuidoostelijke deel van het gebouw bevindt, is ook gekanteld.

Het complex omvat een park van tien hectare met zeer oude beuken- en eikenbomen. Het kasteel ligt in de directe omgeving van het Vorpommersche Boddenlandschaft Nationaal Park .

 

Kramershof

Het landhuis Schloss Parow is een landhuis aan de rand van de gelijknamige wijk van de gemeente Kramerhof in de wijk Vorpommern-Rügen .

Het historistische herenhuis is een twee verdiepingen tellend, zesassig en gedeeltelijk gepleisterd gebouw met een opvallende rode bakstenen gevel. Bij het landhuis ligt een uitgestrekt landschapspark uit het midden van de 19e eeuw.

Het landhuis werd in 1860 gebouwd in opdracht van Friedrich Franz Freiherr von Langen . Het gebouw in de stijl van Engelse landhuizen kenmerkt zich door talrijke decoraties, erkers, sierschoorstenen en dakramen en staart- en slakkengevels . Aan de noordkant staat een kleine toren. Op de gevel van het huis zijn terracotta reliëfs met afbeeldingen van de hoofden en de gedeeltelijk vernielde naamborden van de familieleden. De beroemdste kasteeleigenaar was Carl-Friedrich von Langen , 1928 Olympisch kampioen dressuurrijden .

Een deel van het gebouw is de familiekapel, die in 1878 in neogotische stijl werd toegevoegd en van 2000 tot november 2002 [1] werd gerenoveerd . Naast de kapelgevel zijn ook de oude bakstenen vloer, de oude stucwerkfriezen en de plafondversieringen grotendeels gerestaureerd. De kapel wordt gebruikt als een tak van de burgerlijke stand.

De familie von Langen bleef de eigenaren van het landgoed tot 1945, toen het landgoed Parow en het landhuis onteigend werden als gevolg van de landhervorming en eigendom werden van de gemeente. Na de oorlog werd het gebruikt als onderkomen voor tal van vluchtelingen. Het werd toen gebruikt als kleuterschool, als kruidenierswinkel en als gemeenschapshuis. In 2010 kocht een bedrijf uit Rathenow het landhuis om vakantieappartementen te bouwen; Omdat dit ondanks de bouwvergunning niet gebeurde, werd de aankoop in 2015 teruggedraaid door de gemeente, die het dak en de dakconstructie renoveerde. We zijn op zoek naar een investeerder. [2]

De bijgebouwen van het landhuis omvatten een paardenstal, een schuur en de in 1910 gebouwde oranjerie of tuin. Deze laatste werd in 2017 ingrijpend gerenoveerd met 500.000 euro aan financiering uit het LEADER- programma op initiatief van de ooievaarsnestvereniging uit Niepars en wordt gebruikt als leer- en showtuin .

 

Het Schloss am Sund is een gebouw uit 1877 in de Hanzestad Stralsund aan de Gerhart-Hauptmann-Strasse nr. 5 daar.

Het gebouw werd in 1877 gebouwd door de reder en zakenman Eugen Diekelmann als bruidsschat voor de tweede dochter toen ze trouwde met P. von Richter. Het gebouw, gebouwd in Romaanse stijl in de toenmalige Strandstrasse, deed dienst als brouwerij. De indeling van het gebouw omvatte het brouwerijgebouw, een woongebouw, een kantoor en de tuinbar, een biertuin die bekend staat als de “kasteeltuin”. De "Schloßbrauerei" werd op 27 mei 1878 operationeel. De “Stralsundische Zeitung” deed verslag van de openingsceremonie op 30 mei 1878: “In de ruime vatenloods van de plaatselijke nieuwe kasteelbrouwerij (een open hal met prachtig uitzicht) kwamen op uitnodiging van de eigenaar een aantal heren van verschillende beroepen en leeftijden bijeen. verzameld voor een rondleiding door de grootschalige brouwerij. Nadat de rijkdom van een buffet met koude gerechten op een lange tafel was getest, werd het bedrijf, onder leiding van de eigenaar en bouwer van het etablissement, de heer Richter, begon door de fabrieksruimten te lopen en volgde met grote belangstelling de uitleg over de inrichting en het interieur van de brouwerij. (...) We hebben het aantal deelnemers niet gegeven, dus we willen niet onthullen hoeveel bier er wordt geconsumeerd. Voor zover onze klanten kunnen gaan, moet het voor iedereen uitstekend zijn. Veel succes met het jonge bedrijf. "

In 1885 veranderde de brouwerij van eigenaar en opereerde onder de naam “Meyer & Weidemann”. In 1906 fuseerden de Stralsund-brouwerijen " Bellevue Brewery ", "Brauerei Volksgarten" en de "Schloßbrauerei" tot de "Hansa Brewery". Nadat Albert Wertheim het pand in 1914 had verworven, diende hij op 19 maart 1914 een aanvraag in om het huis om te bouwen tot woongebouw. Daarna bedroegen de bouwkosten 35.000 mark. De aanvraag werd op 27 april 1914 door de bouwautoriteit ingewilligd. Wertheim verkocht het gebouw aanvankelijk echter aan de basisschoolleraar Paul Becker. De fabrieksschoorstenen werden gesloopt en het gebouw werd omgebouwd tot woongebruik. In het voorjaar van 1915 trokken de eerste huurders er in. De Stralsund-schilder Elisabeth Büchsel was een van hen.

Het gebouw werd in de jaren negentig gekocht door een Berlijns vastgoedbedrijf dat een groot aantal huizen in Stralsund had verworven. Het verslechterde echter merkbaar; Pas nadat het pand was teruggekocht, werd het gerenoveerd door een andere investeerder.

 

Stralsund ( Duitse uitspraak: [ˈʃtʁaːlzʊnt] ), Zweeds: Strålsund [2] ) is een Hanzestad in het Pommerse deel van Mecklenburg-Vorpommern , Duitsland . Het is gelegen aan de zuidkust van de Strelasund , een geluid van de Oostzee dat het eiland Rügen scheidt van het vasteland . [3]

De Strelasund Crossing met zijn twee bruggen en verschillende veerdiensten verbindt Stralsund met Rügen. [3] De stad West-Pommeren is sinds de districthervormingen van 2011 de hoofdstad van het district Vorpommern-Rügen . Het is de vierde stad van Mecklenburg-Vorpommern en samen met Greifswald vormt Stralsund een Oberzentrum , een van de vier stedelijke centra op hoog niveau van de regio .

Stralsund kreeg in 1234 stadsrechten en was een van de meest welvarende leden van de middeleeuwse Hanze . In 1628, tijdens de Dertigjarige Oorlog , kwam de stad onder Zweedse heerschappij en dat bleef zo ​​tot de omwentelingen van de Napoleontische oorlogen . Van 1815 tot 1945 maakte Stralsund deel uit van Pruisen . Sinds 2002 wordt de oude binnenstad van Stralsund met zijn rijke erfgoed geëerd als UNESCO-werelderfgoed , samen met Wismar in Mecklenburg .

De belangrijkste industrieën van Stralsund zijn scheepswerven , visserij, machinebouw en, in toenemende mate, toerisme , biowetenschappen , diensten en hightechindustrieën , met name informatietechnologie en biotechnologie . De slag van Stralsund op 31 mei 1809 was een veldslag tijdens de vijfde coalitieoorlog , onderdeel van de Napoleontische oorlogen , tussen de Ferdinand von Schill 's Freikorps en Napoleontische troepen in Stralsund . In een "vicieuze straatgevecht" werd het freikorps verslagen en kwam Schill om het leven.

Stralsund , een haven aan de Oostzee in het Zweedse Pommeren , werd na de belegering van 1807 tijdens de Vierde Coalitieoorlog aan Frankrijk overgegeven . [1] Tijdens deze oorlog onderscheidde de Pruisische kapitein Ferdinand von Schill zich door Franse aanvoerlijnen af ​​te snijden met behulp van guerrillatactieken in 1806. In 1807 richtte hij een freikorps op en vocht hij met succes tegen de Franse troepen in wat hij van plan was een patriottische opstand te worden. Toen zijn korps werd ontbonden na de Vrede van Tilsitop 9 juli 1807 werd Schill bevorderd tot majoor, onderscheiden met de Pour le Mérite , en werd hij een held van het Duitse verzet en patriottische bewegingen. [2]

In januari en februari 1809 nodigde het Duitse verzet in het door Frankrijk bezette Westfalen Schill uit om een ​​opstand te leiden. Hij stemde in april in en stelde een proclamatie op die door de Fransen werd onderschept, en verliet Berlijn op 27 april toen hij met arrestatie werd bedreigd.  Met een freikorps van 100 huzaren trok Schill in zuidwestelijke richting naar Westfalen om een ​​anti-Franse rebellie aan te wakkeren, maar het nieuws over de Franse overwinning in de Slag om Regensburg deed hem zijn plannen wijzigen. Schill keerde noordwaarts om een ​​haven veilig te stellen,  in de hoop op verlichting door de Britse marine. 

Moord op Ferdinand von Schill in de straten van Stralsund.

Schill kwam op 25 mei Stralsund binnen met 2.000 man. [4] Het freikorps werd achtervolgd door een door Frankrijk geleide troepenmacht van 6000 Denen , Holsteiners , Nederlanders en Fransen, die Schill op 31 mei in de stad confronteerden. 

Gedenkplaat op de plaats van de dood van Schill (links) en standbeeld (rechts) in Stralsund

De Nederlandse hulptroepen, ongeveer 4.000 troepen, stonden onder bevel van Pierre Guillaume Gratien , nog eens 1.500 Deense troepen stonden onder bevel van generaal Johann von Ewald . De Nederlandse strijdkrachten van Garnier omvatten het 6e en 9e infanterie, het 2e Regiment van het Paard, twee squadrons huzaren en twee batterijen voor paardartillerie. [8] Ze kwamen de stad binnen nadat ze de Tribseer Tor- poort hadden bestormd ,  en namen deel aan Schills freikorps in straatgevechten. [5] Schill werd gedood en de overlevenden van zijn freikorps verspreidden zich of werden gevangengenomen. 

Uitvoering van Schill's officieren (midden links)

Elf van de officieren van Schill werden naar Brunswijk gebracht en later geëxecuteerd in Wesel [10] op bevel van Napoleon Bonaparte . Meer dan vijfhonderd van Schills mannen gingen in gevangenschap.  Het hoofd van Schill werd naar Nederland gestuurd om in de openbare bibliotheek van Leiden te worden tentoongesteld , en pas in 1837 werd het hoofd begraven in Brunswijk. 

Schill was niet de enige met zijn plannen om een ​​opstand van het Pruisische volk tegen de Franse bezetting uit te lokken. Andere prominente samenzweerders waren Frederik Willem, hertog van Brunswijk en Kasper von Dörnberg . Ze zagen allemaal het Oostenrijkse verzet en de daaruit voortvloeiende Vijfde Coalitieoorlog als een kans om Napoleon Bonaparte ook uit Noord-Duitsland te verdrijven. Frankrijk bleek echter de sterkste partij te zijn, en Schills nederlaag in de straten van Stralsund maakte definitief een einde aan alle plannen voor een volksopstand. 

 

Greifswald ( Duitse uitspraak: [ɡʁaɪfsvalt] ), officieel de universiteit en Hanzestad Greifswald (Duits: Universitäts- und Hansestadt Greifswald , Nederduits : Griepswoold ) is een stad in het noordoosten van Duitsland .

Het is gelegen in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern , op een gelijke afstand van ongeveer 250 kilometer (160 mijl) van de twee grootste steden van Duitsland, Berlijn en Hamburg , en 80 km (50 mijl) van de Poolse grens. De stad behoort tot West-Pommeren en flankeert de Oostzee en wordt doorkruist door een kleine rivier, de Ryck . Het ligt ook in de buurt van de twee grootste eilanden van Duitsland, Rügen en Usedom , en dicht bij drie van de 14 nationale parken van Duitsland . Het is de hoofdstad van het nieuw opgerichte district Vorpommern-Greifswald sinds de districtshervormingen in september 2011. Samen metStralsund , Greifswald vormt een van de vier stedelijke centra van Mecklenburg-Vorpommern .

In 2013 stond de stad op 55.659 inwoners, waaronder veel van de 12.500 studenten en 5.000 medewerkers van de Universiteit van Greifswald . Greifswald trekt internationale aandacht vanwege de universiteit, de omliggende BioCon Valley , de Nord Stream -gaspijpleiding en de Wendelstein 7-X -kernfusieprojecten.

Greifswald ligt in het noordoosten van Duitsland , ongeveer op gelijke afstand van de twee grootste eilanden van Duitsland, Rügen en Usedom . De stad ligt aan de zuidkant van de baai van Greifswald , het historische centrum ligt op ongeveer 5 kilometer (3,1 mijl) langs de rivier de Ryck die de stad doorkruist. Het gebied rond Greifswald is overwegend vlak en reikt nauwelijks meer dan 20 meter boven zeeniveau . Twee eilanden, Koos en Riems , maken ook deel uit van Greifswald. Drie van de veertien nationale parken van Duitsland zijn vanuit Greifswald met de auto in een uur of minder te bereiken.

Greifswald ligt ook ongeveer op gelijke afstand van de twee grootste steden van Duitsland, Berlijn (240 km of 150 mijl) en Hamburg (260 km of 160 mijl). De dichtstbijzijnde grotere steden zijn Stralsund en Rostock .

Het kustgedeelte van Greifswald aan de monding van de Ryck, genaamd Greifswald-Wieck, is ontstaan ​​uit een vissersdorp. Tegenwoordig biedt het een klein strand, een jachthaven en de belangrijkste haven voor Greifswald. Greifswald werd gesticht in 1199 toen cisterciënzer monniken de abdij van Eldena stichtten . [2] In 1250 verleende Wartislaw III, hertog van Pommeren , stadsrechten aan Greifswald volgens de wet van Lübeck.

In de middeleeuwen was de site van Greifswald een onrustig bos dat de grens vormde tussen het Deense Vorstendom Rügen en het Pommerse graafschap Gützkow , dat in die tijd ook onder Deense controle stond. In 1199 stond de Rugiaanse prins Jaromar I Deense cisterciënzer monniken toe om de abdij van Hilda, nu de abdij van Eldena , te bouwen aan de monding van de rivier de Ryck . Onder de gronden die de monniken kregen, bevond zich een natuurlijke zoutverdampingsvijver een eindje stroomopwaarts in de rivier, een plaats die ook doorkruist werd door een belangrijke zuid-noord via de regia handelsroute. Deze site heette Gryp (he) swold (e) , wat deNederduitse voorloper van de moderne naam van de stad - wat " Griffin 's Forest" betekent . De legende zegt dat de monniken de beste locatie voor bewoning kregen te zien van een machtige griffioen die leefde in een boom die zogenaamd groeide in wat de oudste straat van Greifswald werd, de Schuhagen . De bouw van de stad volgde een schema van rechthoekige straten, met kerk- en marktplaatsen gereserveerd op centrale posities. Het werd voornamelijk door Duitsers bewoond in de loop van de Oostkolonisatie , maar ook kolonisten uit andere landen en Wends van dichtbij werden aangetrokken.

De zouthandel hielp Eldena Abbey om een ​​invloedrijk religieus centrum te worden, en Greifswald werd een algemeen bekende markt. Toen de Denen hun Pommerse land ten zuiden van de Ryck moesten overgeven , na het verlies van de Slag bij Bornhöved in 1227, volgde de stad de Pommerse hertogen op . In 1241 verleenden de Rugiaanse prins Wizlaw I en de Pommerse hertog Wartislaw III beiden Greifswald marktrechten. In 1250 verleende deze laatste de stad een charter onder de wet van Lübeck , nadat hij in 1248 toestemming had gekregen om het stadsterrein te verwerven als een leengoed van de abdij van Eldena.

Toen Jazco van Salzwedel uit Gützkow een Franciscaner klooster stichtte binnen de muren van Greifswald, verloren de cisterciënzers van Eldena veel van hun invloed op de verdere ontwikkeling van de stad. Net buiten de westelijke grenzen van Greifswald verrees een stadachtige buitenwijk ( Neustadt ), gescheiden van Greifswald door een sloot. In 1264 werd Neustadt ingelijfd en werd de sloot gedempt.

De abdij van Eldena en de belangrijkste gebouwen van Greifswald werden gebouwd in de Noord-Duitse baksteengotische ( Backsteingotik ) stijl, die langs de hele zuidkust van de Oostzee te vinden is.

Door een gestage bevolkingsgroei werd Greifswald aan het einde van de 13e eeuw een van de eerste leden van de Hanze , waardoor zijn handel en rijkdom nog groter werden. Na 1296 hoefden de burgers van Greifswald niet langer in het Pommerse leger te dienen, en woonden de hertogen van Pommeren niet in de stad.

In 1456 legde de burgemeester van Greifswald Heinrich Rubenow de basis van een van de oudste universiteiten ter wereld, de Universiteit van Greifswald , een van de eerste in Duitsland en achtereenvolgens de oudste in Zweden en Pruisen .

Tijdens de Reformatie stopte de Eldena-abdij als klooster te functioneren. Zijn bezittingen vielen in handen van de hertogen van Pommeren; de bakstenen van de gotische gebouwen werden door de lokale bevolking gebruikt voor andere constructies. Eldena verloor zijn aparte status en werd later opgenomen in de stad Greifswald. De religieuze huizen binnen de stadsmuren, de priorijen van de Blackfriars ( Dominicanen ) in het noordwesten en de Greyfriars (Franciscanen) in het zuidoosten, waren geseculariseerd. De gebouwen van de Dominicanen (het "zwarte klooster") werden overgedragen aan de universiteit; de site wordt nog steeds gebruikt als onderdeel van de medische campus. Het Franciscanenklooster ("het" grijze klooster ") en de daaropvolgende gebouwen zijn nu het Pommeren Staatsmuseum .

Tijdens de Dertigjarige Oorlog werd Greifswald van 1627 tot 1631 bezet door (katholieke) keizerlijke troepen [3] en daarna, onder het Verdrag van Stettin (1630) , door (protestantse) Zweedse troepen. [4]

Baai van Greifswald
Het levendige marktplein van Greifswald ( Marktplatz )

Tijdens de Dertigjarige Oorlog trokken Zweedse troepen in 1630 het hertogdom Pommeren binnen. [3] Greifswald werd op 12 juni 1631 [3] belegerd door Zweedse troepen en gaf zich op 16 juni over. [3] Gustaaf Adolf van Zweden was uit Brandenburg teruggekeerd om toezicht te houden op de belegering en ontving bij zijn aankomst het eerbetoon van de universiteit voor de bevrijding van de katholieke troepen. [3] Na de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) werden Greifswald en de omliggende regio onderdeel van het Koninkrijk Zweden . Het Zweedse Pommeren , zoals het toen heette, bleef tot 1815 deel van het Zweedse koninkrijk, toen het deel werd van hetKoninkrijk Pruisen als de provincie Pommeren . In 1871 werd het overgedragen aan Duitsland.

De Dertigjarige Oorlog had in heel Duitsland de hongerdood veroorzaakt en tegen 1630 was de bevolking van Greifswald met twee derde gekrompen. Veel gebouwen stonden leeg en raakten in verval. Al snel volgden andere oorlogen: de Zweeds-Poolse Oorlog en de Zweeds-Brandenburgse Oorlog hadden beide betrekking op de in naam Zweedse stad Greifswald. In 1659 en 1678 bombardeerden Brandenburgse troepen de stad. Het eerste bombardement trof vooral het noordoostelijke deel van de stad en verwoestte 16 huizen. Het tweede bombardement verwoestte 30 huizen en beschadigde honderden meer in de hele stad. Kanonskogels van dit tweede bombardement zijn nog steeds te zien in de muren van de Mariakerk.

Tijdens de Grote Noordelijke Oorlog (1700–1721 werd Greifswald gedwongen om soldaten te huisvesten. Terwijl hij het naburige Stralsund belegerde , sloot de Russische tsaar Peter de Grote een bondgenootschap met George I van Groot-Brittannië in het Verdrag van Greifswald . Grote branden in 1713 en 1736 verwoestten huizen en andere gebouwen, waaronder het stadhuis. De Zweedse regering had in 1669 en 1689 decreten uitgevaardigd die iedereen belastingvrijstelden die een huis bouwde of herbouwde. Deze decreten bleven in wezen van kracht, onder Pruisisch bestuur, tot 1824. [5]

In 1763 werd de Greifswald Botanic Garden opgericht.

 

Wolgast ( Duitse uitspraak: [ˈvɔlɡast] ) is een stad in het district Vorpommern-Greifswald , in Mecklenburg-Vorpommern , Duitsland . Het is gelegen aan de oever van de rivier (of zeestraat ) Peenestrom , tegenover het eiland Usedom aan de Baltische kust dat via de weg en het spoor bereikbaar is via een beweegbare basculebrug ( Blaues Wunder ). In december 2004 had de stad 12.725 inwoners.

De voorloper van het huidige Wolgast was een Slavisch Wendisch bolwerk op een eiland in het Peenestrom- geluid. [2] : 159 Hedendaagse bronnen noemden het Hologost (a), Ologost, Woligost, Woligast, Wologost, Wolegast, Wolegust, Walagost (um), Walogost (um), Waløgost (um), Waloguslum, Walagust, Walegusth, Walægust, Walgust , Wolgast, Valagust, Wołogoszcz of Valegust . [3] Wilhelm Ferdinand Gadebusch traceert de naam via Wendish als een "groot bos". [4] Het is onduidelijk welke van de stammen gedocumenteerd in het gebied waartoe de bevolking behoorde, de Veleti / Lutici of Rani. [5] In 1123-1124 gebruikte prins Hendrik van de Obodrites het bolwerk als springplank in zijn veldtocht tegen de Rani. [6]

In 1128, nadat de Pommerse hertog Wartislaw I het gebied had onderworpen, werden de Wends gedoopt door Otto van Bamberg op zijn tweede Pommerse missie, terwijl Wartislaw ook aanwezig was in het bolwerk. [2] : 152, 160 In deze context werd Wolgast door de kroniekschrijver Ebo beschreven als een opulentissima civitas , het is echter onduidelijk of dit moet worden gelezen als een weelderige of machtige "kasteel" of "stad". [2] : 157-158 Otto verwoestte een plaatselijke tempel die was gewijd aan Gerowit , een god van de oorlog, en verving deze door een kerk. [7] [2] : 158De stelling dat deze eerste kerk een voorloper was van de huidige Sint-Pieterskerk is nog niet bevestigd. [2] : 158

Wolgast werd de zetel van een Pommeren kasselrij , [2] : 159 en een belangrijke rol gespeeld in de 12e-eeuwse oorlogvoering tussen Pomeranians, Rani en de Denen. [2] : 158 In 1162 werd Wolgast het doelwit van een geallieerde vloot van Denemarken en Rani en moest hij tijdelijk de Deense heerschappij accepteren. [8] : 23–25 In 1164, in de context van de slag bij Verchen, nam een Deense strijdmacht onder Wetheman de controle over Wolgast over en liet het na het herstel van de vrede over aan een gemengd Rani-Pommeren-Obroditisch garnizoen. [9] [10]Toch werden de Rani (de Deense bondgenoten) al snel verdreven door de Pommeren, en de Obodrieten (ook Deense bondgenoten) verlieten het toneel. [8] : 26 De Denen vielen Wolgast opnieuw aan in de zomer van 1167, en opnieuw ofwel eind 1167 of in 1168, en verwoestten het gebied. [8] : 27–28 In 1177 mislukte een andere Deense aanval op Wolgast, maar een campagne in 1179 was succesvol, hoewel de Deense vloot geld accepteerde in plaats van zich over te geven. [8] : 41 In 1184 werd Wolgast tevergeefs belegerd door de Denen, maar kwam uiteindelijk onder Deense controle in 1185 toen de Pommerse hertog de Deense heerschappij aanvaardde. [8] : 44-45Terwijl de Denen in 1227 de controle over het grootste deel van Pommeren verloren, bleef Wolgast een Deens bruggenhoofd tot 1241/1243 of 1250. [8] : 48

Op het vasteland tegenover het eiland met het kasteel werd in de loop van de Oostkolonisatie een nieuwe geplande stad gebouwd . [11] Het is niet bekend wanneer precies aan deze stad Wolgast de Duitse stadswet werd verleend , hoewel het bestaan ​​ervan wordt bevestigd door een brief geschreven in of voor 1259. [2] : 160 Het oorspronkelijke oorkonde werd uitgegeven door beide Pommerse hertogen van die tijd. , Wartislaw III en Barnim I , en een bevestiging van de wet van Lübeck werd in 1282 uitgevaardigd door hertog Bogislaw IV . [2] : 160-161

Wolgast was de residentie van de Hertogen van Pommeren van 1285 tot de regerende Huis Pommeren uitstierven in 1637. [12] Hoofdstad van Pommeren-Wolgast , een oude innerlijke verdeling van het hertogdom, Wolgast kasteel werd gebouwd als een residentieel paleis in renaissancestijl op een eiland vandaar de naam Castle Island . [13] De hertogelijke lijn van Pommeren-Wolgast stierf uit toen Philipp Julius zonder probleem stierf. [14]

Tijdens de Dertigjarige Oorlog bezette het Zweedse rijk Wolgast in 1630 en behield het tot 1815 als een deel van Zweeds Pommeren . Het voormalige hertogelijk paleis raakte in verval en de stad werd in 1713 door Russische troepen tijdens de Grote Noordelijke Oorlog in brand gestoken. vergelding voor Zweedse brandstichting in Altona . [12] Alleen de kerk, vier kapellen en nog vier gebouwen werden door de brand gespaard. [12] De meeste huizen in de oude stad dateren daarom uit de 18e en 19e eeuw. [13] Het stadhuis werd na de brand in barokstijl vernieuwd . [12]

Na de Zweedse terugtrekking uit Pommeren in 1815, werd de stad geïntegreerd in de Pruisische provincie Pommeren . De laatste overblijfselen van het paleis werden verwijderd in 1849. [13] Wolgast bloeide gedurende de 19e eeuw als een haven voor graanhandel. [12]

Wolgast verloor zijn status als hoofdstad van de Kreis op 12 juni 1994, toen Kreis Wolgast werd samengevoegd tot Kreis Ostvorpommern , dat in 2011 een onderdeel werd van Vorpommern-Greifswald . De geschiedenis van de stad wordt gepresenteerd in het Stadtgeschichtliches Museum (historisch museum van de stad) in een gebouw op de markt met de bijnaam Kaffeemühle . [13] Het voormalige huis van schilder Philipp Otto Runge is inmiddels ook een museum ( Rungemuseum 

 

Świnoujście [ɕfʲinɔˈui̯ɕt͡ɕɛ] ( luister ) ( Duits : Swinemünde [ˈsʋi: nəˌmʏndə] , beide namen betekenen Świna [rivier] mond ; Kasjoebisch : Swina ) is een stad en zeehaven aan de Oostzee en de Szczecin-lagune , gelegen in het uiterste noordwesten van Polen . Het ligt voornamelijk op de eilanden Usedom en Wolin , maar beslaat ook kleinere eilanden, waarvan het grootste eiland Karsibór is , ooit onderdeel van Usedom, nu gescheiden door deHet Piast-kanaal (voorheen de Kaiserfahrt ) werd aan het einde van de 19e eeuw gegraven om de toegang tot Szczecin te vergemakkelijken .

Świnoujście grenst direct aan de Duitse badplaats Ahlbeck op Usedom, beide zijn vrij verbonden door een straat en via een strandpromenade van 12 km (7 mijl) .

Sinds 1999 is Świnoujście een stad met de administratieve rechten van een provincie ( powiat ) ( Pools : miasto na prawach powiatu ), binnen het woiwodschap West-Pommeren . Het maakte voorheen deel uit van Szczecin Voivodeship (1975–1998). De stad ligt in de geografische regio Pommeren en had in 2012 41.516 inwoners. Świnoujście is een van de belangrijkste gebieden van de metropoolregio Szczecin . De in 2015 geopende Świnoujście LNG-terminal bevindt zich in de stad.

Ondanks de relatief kleine bevolking is Świnoujście qua oppervlakte de negende stad van Polen.

De eerste menselijke nederzettingen, in gebieden die nu Świnoujście zijn, verschenen vijfduizend jaar geleden, zoals bevestigd door archeologische vondsten. Duizend jaar lang maakte de monding van de rivier deel uit van de staat Świnoujście die in de 10e eeuw door de eerste Poolse heerser Mieszko I in de opkomende Poolse staat werd opgenomen . In het begin van de 12e eeuw werd het eiland onderdeel van het hertogdom Pommeren , gesticht als een vazal hertogdom Polen . In latere eeuwen heersten lokale Pommerse vorsten over het gebied, en aan beide zijden van de rivier bouwden ze versterkte kastelen, die verschillende keren werden verwoest door de Deense invasies in de twaalfde eeuw in 1170 en 1173. Tussen 1185 en 1227 maakte de nederzetting deel uit van een Deens leengoed.

Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618–1648) werd de stad onderdeel van het Zweedse rijk .

De rivier Świna werd vroeger geflankeerd door de vissersdorpjes Westswine en Ostswine. Aan het begin van de 17e eeuw werd het bevaarbaar gemaakt voor grote schepen. Het koninkrijk Pruisen verwierf het gebied in 1720 van Zweden en voegde het toe aan haar provincie Pommeren . Świnoujście ( Swinemünde ) werd in 1748 gesticht op de plaats van Westswine, werd versterkt en kreeg in 1765 stadsrechten van koning Frederik II van Pruisen . Het diende als de voorhaven van Stettin (Szczecin) en werd beheerd binnen de provincie Pommeren . Swinemünde werd onderdeel van het Duitse rijknadat het koninkrijk Pruisen de eenwording van Duitsland in 1871 voltooide .

De stad had brede, onverharde straten en huizen van één verdieping, gebouwd in de Nederlandse stijl, waardoor het een bijna rustieke uitstraling had, hoewel de industrie, afgezien van enige visserij, volledig verbonden was met de scheepvaart. De riviermonding, die de toegang tot de haven was en die als de beste aan de Pruisische Oostzeekust werd beschouwd, werd toen beschermd door twee gebogen lange golfbrekers en werd sterk versterkt. Op het eiland Wolin, aan de andere kant van de smalle Świna, werd een grote vuurtoren gebouwd. In 1897 werd het kanaal van de Kaiserfahrtwerd opengesteld voor scheepvaart en deze waterweg tussen de haven van Stettin en de Oostzee werd tussen 1900 en 01 verdiept. Vanaf dat moment kon Stettin rechtstreeks met schepen worden bereikt, en het belang van Swinemünde nam enigszins af.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog exploiteerde Duitsland een subkamp voor dwangarbeid van het krijgsgevangenenkamp Stalag II-D in de stad. [1] Op 12 maart 1945, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de overvolle vluchtelingen [2] [3] Swinemünde zwaar verwoest door de USAAF , naar schatting 5.000 [4] tot 23.000 [5] werden gedood, van wie de meesten zijn begraven op de Golm War Cemetery ten westen van de stad, aan de Duitse kant van de grens. De stad en de haven werden ook verwoest tijdens de geallieerde luchtaanvallen op 12 maart en 16 april 1945. Op 16 april 1945 werd een Britse zware bommenwerper van de617 Squadron RAF werd neergeschoten door de Duitsers, en wordt nu herdacht met een monument op het eiland Karsibór binnen de stadsgrenzen. Het onvoltooide Duitse vliegdekschip  Graf Zeppelin werd in de haven tot zinken gebracht in een poging om zijn verovering door het oprukkende Rode Leger te voorkomen (het werd later niettemin door de Sovjets gelicht). Het Duitse slagschip Schlesien had ook deelgenomen aan de verdediging van de stad, voordat ook deze tot zinken werd gebracht. Nadat de Duitse troepen die de stad verdedigden waren geëvacueerd, bezetten Sovjet-troepen de stad in de nacht van 4 op 5 mei 1945.

Na de nederlaag van Duitsland in de oorlog legde de Sovjet-Unie nieuwe grenzen in Oost-Europa op tijdens de Conferentie van Potsdam , waardoor het gebied, inclusief Świnoujście, een deel van Polen werd. De gehele bevolking werd verdreven in overeenstemming met de Overeenkomst van Potsdam en vervangen door etnische Polen . Het Verdrag van Zgorzelec, ondertekend tussen de Volksrepubliek Polen en de Duitse Democratische Republiek, bevestigde de nieuwe grens, en het Duits-Poolse grensverdrag van 1990 bevestigde officieel de bestaande grenzen na de val van het IJzeren Gordijn .

In de winter van 1945 pleegden enkele leden van de communistische Poolse veiligheidstroepen die het slachtoffer waren geworden van Duitse concentratiekampen wreedheden tegen lokale Duitsers. Een onderzoek in 2008 schatte dat meer dan 40 Duitse burgers werden gedood. Negen mannen werden beschuldigd van moord op en mishandeling van Duitsers, en in 1947, nadat een ontsnapte en een zichzelf had opgehangen, stonden er zeven terecht. De zwaarste straf die in dat proces werd gegeven, was slechts vier jaar gevangenisstraf wegens diefstal. In een ander proces werd de politiechef van de stad, Jan Zientara, veroordeeld tot acht jaar wegens het organiseren van overvallen op Duitse burgers. [6]

In 1948 begon de wederopbouw en reconstructie van de haven van Świnoujście van krijgshaftigheid tot handel en visserij. De bouw van een grote viskwekerij begon, er werden een enorm zwembad en industriële gebouwen gebouwd en 3 jaar later werd de visserijbasis in gebruik genomen. Binnen drie jaar werd een grote visfabriek opgericht, beheerd door de onafhankelijke Przedsiębiorstwo Usług Rybackie Odra in Świnoujście. [6]

Pas op 27 november 1950 stemde de DDR-regering ermee in om de waterinlaat voor de stad Świnoujście, gelegen aan de Wolgastsee en daar weer de grens af te bakenen, over te dragen aan Polen. In juni 1951 werd een gebied van 76,5 ha samen met een waterzuiveringsstation bij Polen ingelijfd, waardoor een karakteristiek voorgebergte ontstond dat uitsteekt in het Duitse gebied (het zogenaamde Worek, (53 54 49,11 N 14 11′11,18 E). Duitsland kreeg een soortgelijk gebied tussen de waterinlaat en de Pommerenbaai.

Het kuuroordgedeelte van de stad werd tot 1957 bezet door de Sovjet-strijdkrachten en tot het begin van de jaren tachtig en negentig was er een basis van Sovjet-oorlogsschepen met faciliteiten in Świnoujście. Tot 1972 behoorde de stad tot de Wolin poviat. In 1959 werd de staatsbedrijf "Uzdrowisko Świnoujście" opgericht. Momenteel behoort Uzdrowisko Świnoujście SA tot de grootste en modernste in Polen, en zijn grootste troef is nog steeds de bromide-jodide-natriumpekel die honderd jaar geleden werd ontdekt. In de jaren zestig en zeventig werd een zeehaven gecreëerd, die samen met Szczecin een havencomplex Szczecin-Świnoujście creëerde. In 1964 werd de veerboot naar Scandinavië hervat. In 2015 werd de Świnoujście LNG-terminal geopend, genoemd naar de overleden Poolse president Lech Kaczyński , tijdens wiens presidentschap de bouw werd gestart.

 

Ruïnes van de kerk in Trzęsacz - een overblijfsel van de gotische kerk van de Heilige Drie-eenheid, gebouwd aan het begin van de 14e en 15e eeuw . st. Nicholas . De tempel werd oorspronkelijk gebouwd op een afstand van ongeveer 1,8-2 km van de zee, in het midden van het dorp, en werd vernietigd als gevolg van schurende processen . Alleen de zuidelijke muur van de kerk op de top van de klif is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven .

De afmetingen van de tempel en architectonische details maakten het een van de meest magnifieke gebouwen onder de landelijke kerken van West-Pommeren. Oorspronkelijk behorend tot katholieken, werd de kerk na de Reformatie ( de Trzebiatów Sejm , 1534) een evangelische tempel .

In de loop van de volgende eeuwen werd de kerk gerenoveerd en herbouwd. In 1658 werd de tempel gerenoveerd en voorzien van renaissancistische en barokke banken, kraampjes , een preekstoel , een doopvont en een altaar . Het interieur van de kerk is tijdens de Zevenjarige Oorlog geplunderd door de Russen . De houten toren gebouwd in 1650 in 1760 en 1818 werd verwoest door blikseminslagen en uiteindelijk ontmanteld. In plaats daarvan werd een belfort met twee klokken opgetrokken . Er was een begraafplaats in de buurt van de kerk , die in de tweede helft van de 18e eeuw door de zee werd blootgelegd. Het werd in 1809 gesloten.

De eerste poging om het fenomeen van slijtage te stoppen was in 1750, toen de afstand tot de klif 58 m [a] was . Hiervoor werden boei-matten en beschermpalen gebruikt, die de erosieverschijnselen echter niet stopten. Hoewel in 1868 de afstand tot de klif 1 m was, werden er nog steeds diensten in de kerk gehouden - de laatste vond plaats op 2 maart 1874. Om veiligheidsredenen werd de tempel op 2 augustus 1874 gesloten [b] . De apparatuur werd vervoerd naar de kathedraal in Kamień Pomorski (een deel van het historische drieluik ging naar de kerk in Rewal , andere objecten - naar het museum in Szczecin en Berlijn ). Tegelijkertijd begon de bouw van een nieuwe kerk. Werkt aanDe Kerk van Goddelijke Barmhartigheid werd voltooid in 1880.

De kerk in Trzęsacz werd gebouwd van met de hand gevormde baksteen, gelegd in het Poolse patroon op een fundering van veldstenen in plaats van de vorige houten kerk uit 1124. Het was een hallenstructuur die was opgesteld op een rechthoekig plan (afmetingen: 23 x 9 m), oorspronkelijk zonder toren (toren kerk bestond in de jaren 1650–1818), met een vijfhoekig koor.

In de kerk waren er [ benodigde voetnoot ] :

  • gotische drieluik - verwijderd in 1758, en van 1905 tot 1945 tentoongesteld in de neogotische kerk in Trzęsacz. Momenteel bevindt de middelste kleerkast van het drieluik zich in de parochiekerk in Rewal . De centrale figuur van het altaar is de gekroonde Moeder van God met het Kind gemaakt in het type "Mooie Madonna" . Aan weerszijden van Maria staan ​​beelden van heilige vrouwen (hoogstwaarschijnlijk: Sint Agnes en Sint Catharina ). Beneden, in het midden, een figuur van St. Otto van Bamberg ; aan de zijkanten: St. Peter en St. Paweł (de laatste twee figuren zijn gemaakt in de eerste helft van de 20e eeuw en vervangen door de ontbrekende sculpturen) Het altaar is versierd met maaswerkversieringen
  • vroegbarokke altaar uit 1673 - in 1901 overgebracht naar de co-kathedraal in Kamień Pomorski , en sinds 2003 in de herbouwde, neogotische kerk van Goddelijke Barmhartigheid in Trzęsacz . De maker van het altaar was Joachim Sellin uit Wolin . Het retabel presenteert de scène van de kruisiging met figuren van Christus, twee dieven en de figuren van Maria en Johannes de Evangelist die onder het kruis staan . De achtergrond van de scène is een olieverfschilderij met de plechtige processie. In de kruisbloem zit een bas-reliëf met het beeld van God de Vader en Christus aan zijn rechterhand. Hierboven een inscriptie: Deo Trinuni Sacrum (To the Triune God). Het altaar is bekroond met een figuur van de verrezen Christus en twee soldaten die op de zijkanten liggen. In de predella is er een scène van het Laatste Avondmaal met figuren van de apostelen die lijken op de Zweedse heersers in Pommeren in die tijd.
  • renaissance kramen van 1583 - waren bestemd voor de eigenaren van het dorp, geestelijken, en eervolle gasten. Op de rugleuningen was het versierd met geschilderde familiewapens, vooraan, op de vensterbanken van de knielers, stonden de namen van de mensen die erin zaten. Momenteel staan ​​de kraampjes in de kathedraal in Kamień ;
  • preekstoel uit 1646
  • een klok uit 1679 met een gewicht van 419 kg met het opschrift: "Haast je naar het Heilige Huis van God, zodra je me hoort vanaf de toren" - overgebracht naar de nieuwe kerk in Trzęsacz, in 1902 gesmolten en opnieuw gegoten, uiteindelijk omgesmolten tot kanonnen in 1917
  • bel uit 1707 - verloren na de Tweede Wereldoorlog.

    Bescherming tegen vernietiging

    De eerste, mislukte poging om de kerk te beschermen tegen slijtage vond plaats aan het einde van de 18e eeuw - toen werd een stenen muur gebouwd op het strand aan de voet van de klif. Een andere poging om de klif te stoppen, was om een ​​dijk van rotsblokken langs de kust in het ondiepe water te bouwen - dat de zeegolven op deze plek zou verzwakken.

    Twee en een halve eeuw later was het probleem van de beveiliging van de faciliteit nog steeds niet opgelost. Na de instorting van een aanzienlijk fragment van de zuidmuur in 1994, hebben de autoriteiten van de gemeente Rewal maatregelen genomen om te voorkomen dat de overblijfselen van de kerkmuren op het strand zouden vallen. Na veel concepten te hebben overwogen (waaronder radicale als het verplaatsen van de hele overgebleven kerkmuur landinwaarts), werd de oplossing gekozen die werd voorgesteld door het bedrijf "Stabilator". Volgens haar werd in 2001 een band aan de voet van de klif geplaatst om de vernietiging van de klif te voorkomen.

    Een jaar later werd een nieuwe fundering gemaakt voor de ruïnes van de kerk, en de fundering werd versterkt met twee verticale kalkcementkolommen van 15 m lang en een diagonaal grondanker, eveneens 15 m lang. gevuld met steenmateriaal ( schanskorftechniek ), waarop gaasmatrassen zijn gevuld met een materiaal dat het gebied vergroent.

    De ruïnes van de kerk in Trzęsacz zijn de enige attractie van dit type in Europa .

     

Kołobrzeg ( uitgesproken als Ko-wo-bzhek [kɔˈwɔbʐɛk] ( luister ) ; Duits: Kolberg ,[ˈKɔlbɛʁk] ( luister ) ; Kasjoebisch : Kòlbrzég ), historisch bekend in het Engels als Kolberg , is een stad in het woiwodschap West-Pommeren in het noordwesten van Polen met ongeveer 47.000 inwoners (vanaf 2014). Kołobrzeg ligt aan derivierde Parsęta aan de zuidkust van de Oostzee (in het midden van het gedeelte dat wordt gedeeld door derivieren Oder en Vistula ). Het issinds 1999de hoofdstad van de provincie Kołobrzeg in het woiwodschap West-Pommeren en lag in het woiwodschap Koszalin van 1950 tot 1998.

Tijdens de vroege middeleeuwen vestigden de Pommerse stammen een nederzetting op de plaats van het huidige Budzistowo . Thietmar van Merseburg noemde de site voor het eerst als Salsa Cholbergiensis . Rond het jaar 1000, toen de stad deel uitmaakte van Polen, werd het de zetel van het bisdom Kołobrzeg , een van de vijf oudste Poolse bisdommen. Tijdens de hoge middeleeuwen werd de stad uitgebreid met een extra nederzetting bewoond door Duitse kolonisten een paar kilometer ten noorden van het bolwerk en gecharterd met de wet van Lübeck , welke nederzetting uiteindelijk de oorspronkelijke Pommerse nederzetting verving. De stad sloot zich later aan bij de Hanze. Binnen het hertogdom Pommeren was de stad het stedelijke centrum van de seculiere regering van de prins-bisschoppen van Cammin en hun woonplaats gedurende de hoge en late middeleeuwen . Toen het deel uitmaakte van het Brandenburgse Pommeren tijdens de vroege moderne tijd , weerstond het de Poolse en Napoleons troepen tijdens het beleg van Kolberg . Vanaf 1815 maakte het deel uit van de Pruisische provincie Pommeren .

In de late 19e eeuw werd Kolberg een populair kuuroord aan de Oostzee. In 1945 veroverden Poolse en Sovjet-troepen de stad, terwijl de resterende Duitse bevolking die niet was gevlucht voor het oprukkende Rode Leger werd verdreven in overeenstemming met de Overeenkomst van Potsdam . Kołobrzeg, nu onderdeel van het naoorlogse Polen en verwoest in de voorafgaande Slag om Kolberg , werd herbouwd, maar verloor zijn status als regionaal centrum aan de nabijgelegen stad Koszalin .

Bolwerk van Pommeren in het moderne Budzistowo

Volgens Piskorski (1999) en Kempke (2001) bereikte de Slavische en Lechitische immigratie verder Pommeren in de 7e eeuw. [3] [4] De eerste Slavische nederzettingen in de buurt van Kołobrzeg waren gecentreerd rond nabijgelegen zoutafzettingen en dateren uit de 6e en 7e eeuw. [5] [6]

Aan het einde van de 9e eeuw richtten de Pommerse stammen een versterkte nederzetting op op de plaats van het moderne deel van de provincie Kołobrzeg genaamd Budzistowo [7] nabij het moderne Kołobrzeg [8], ter vervanging van het nabijgelegen Bardy-Świelubie , een multi-etnisch emporium, als centrum van de regio. [9] De Parseta- vallei, waar zowel het emporium als de vesting zich bevond, was een van de belangrijkste nederzettingen van de Pommeren . [10] Het bolwerk bestond uit een versterkte burgh met een buitenwijk. [11] [12]

De Pommeren ontgonnen zout [13] in zoutpannen in twee benedenstroomse heuvels. [14] [15] Ze hielden zich ook bezig met de visserij en gebruikten het zout om voedsel, voornamelijk haring , te conserveren voor de handel. [15] [16] Andere belangrijke bezigheden waren metallurgie en smederij , gebaseerd op lokale ijzerertsreserves, andere ambachten zoals de productie van kammen uit hoorn, en in de omliggende gebieden, landbouw. [15] [17] Belangrijke plaatsen in de nederzetting waren een plaats voor periodieke markten en een herberg, genoemd als forum et taberna in 1140. [13]

In de 9e en 10e eeuw was het Budzistowo-bolwerk het grootste van een aantal kleinere in het Persante-gebied, en als zodanig wordt gedacht dat het heeft gefunctioneerd als het centrum van de lokale Pommerse subgroep. [17] Bij de ommezwaai van de 10e naar de 11e eeuw werden de kleinere burghs in het Parseta-gebied opgegeven. [17] Nu het gebied onder controle kwam van de Poolse hertog Mieszko I , bleven er nog maar twee bolwerken over die een uitbreiding ondergingen, die in Budzistowo en een voorloper van later Białogard . [17]Deze ontwikkelingen hielden waarschijnlijk verband met de vestiging van de Poolse macht over dit deel van de Baltische kust. In de 10e eeuw leidde de handel in zout en vis tot de ontwikkeling van de nederzetting tot een stad. 

St John's Church, de overblijfselen van een vroeg-middeleeuwse nederzetting in het moderne Budzistowo

Tijdens de Poolse heerschappij van het gebied aan het einde van de 10e eeuw, noemt de kroniek van Thietmar van Merseburg (975-1018) salsa Cholbergiensis als de zetel van het bisdom Kołobrzeg , opgericht tijdens het congres van Gniezno in 1000 en geplaatst onder het aartsbisdom van Gniezno . [8] Het congres werd georganiseerd door de Poolse hertog Bolesław Chrobry en de heilige Romeinse keizer Otto III , en leidde ook tot de oprichting van bisdommen in Krakau en Wrocław , waardoor de territoria van de Poolse staat met elkaar werden verbonden. [18]Het was niet alleen een belangrijke gebeurtenis in religieuze, maar ook politieke dimensie in de geschiedenis van de vroege Poolse staat, aangezien het middeleeuwse Poolse territoria verenigde en organiseerde. [18]

De missionaire inspanningen van bisschop Reinbern waren niet succesvol, de Pomeraniërs kwamen in 1005 in opstand en herwonnen politieke en spirituele onafhankelijkheid. [19] [20] [21] [22] In 1013 verwijderde Bolesław Chrobry zijn troepen uit Pommeren in een oorlog met de heilige Romeinse keizer Hendrik III . [6] De Pools-Duitse oorlog eindigde met een Poolse overwinning, die werd bevestigd door de Vrede van Bautzen in 1018 .

Tijdens zijn campagnes in het begin van de 12e eeuw, heroverde Bolesław III Wrymouth Pommeren voor Polen , en maakte de lokale "Griffin" -dynastie tot zijn vazallen. Het bolwerk werd veroverd door het Poolse leger in de winter van 1107/08, toen de inwoners ( cives et oppidani ) waaronder een hertog ( dux Pomeranorum ) zich zonder tegenstand overgaven. [23] Een eerdere Poolse belegering van de burgh was niet succesvol geweest; hoewel de hertog de burgh was ontvlucht, kon het Poolse leger de vestingwerken en de twee poorten niet doorbreken. [24] Het leger had echter de buitenwijk geplunderd en platgebrand, die niet of slechts licht versterkt was. [24]De beschrijvingen van de hedendaagse kroniekschrijvers maken het mogelijk dat er een tweede, puur militair gebruikt kasteel in de buurt van de nederzetting bestond, maar dit is niet zeker, noch hebben archeologische pogingen er sporen van kunnen achterhalen. [25] In de 12e-eeuwse Poolse kroniek Gesta principum werd Polonorum Kołobrzeg een belangrijke en beroemde stad genoemd .

Tijdens de daaropvolgende kerstening van het gebied door Otto van Bamberg in opdracht van Boleslaw, werd een Mariakerk gebouwd. [7] Dit was het eerste begin van Duitse invloed in het gebied. [18] Na de dood van Boleslaw, als gevolg van de fragmentatie van Polen, werd het hertogdom Pommeren onafhankelijk [26] voordat de hertogen vazallen werden van Denemarken en het Heilige Roomse Rijk aan het eind van de 12e eeuw.

Naast St. Mary's werden een St. John's kerk en een St. Petri's kapel gebouwd. [13] Een schilderij van de stad Kołobrzeg uit de 13e eeuw bevindt zich in het Museum van Poolse wapens in de stad. 

Baksteen Gotische St. Mary Basiliek

Tijdens de Oostkolonisatie werd een nederzetting gesticht door Duitse kolonisten enkele kilometers buiten de plaats van de Slavische / Lechitische nederzetting. [28] [29] [30] Het bevond zich binnen de grenzen van het huidige centrum van Kołobrzeg en enkele inwoners van de Poolse stad verhuisden naar de nieuwe nederzetting. [18] Op 23 mei 1255 werd het gecharterd onder de wet van Lübeck door hertog Wartislaw III van Pommeren , [31] [32] en er kwamen meer kolonisten, aangetrokken door de hertog. [29] Hermann von Gleichen , de Duitse bisschop van Kammin , steunde ook de Duitse kolonisatie van de regio. [18]De kolonisten ontvingen verschillende privileges, zoals vrijstelling van bepaalde belastingen en verschillende voordelen, waardoor het voor de inheemse Pommerse bevolking moeilijk werd om te concurreren met Duitsers. [18]

Voortaan werd het nabijgelegen voormalige bolwerk veranderd in een dorp en omgedoopt tot "Old Town" ( Latijn : antiqua civitatae Colbergensis , Duits: Altstadt , Pools : Stare Miasto ), voor het eerst gedocumenteerd in 1277 en gebruikt tot 1945, toen het werd omgedoopt tot " Budzistowo ". [7] [11] Een nieuwe St. Mary's kerk werd gebouwd in de nieuwe stad vóór 1260, [33] terwijl St. Mary's in het voormalige Pommerse bolwerk werd omgevormd tot een klooster van nonnen. [7] In 1277 werd het St. Benedictus klooster voor nonnen gesticht, dat in het kader van de Pommerse Reformatiein 1545 werd toen omgevormd tot een onderwijsinstelling voor adellijke protestantse dames.

Al in 1248 hadden de bisschoppen van Kammin en de hertogen van Pommeren de terrae Stargard en Kolberg verwisseld , waardoor de bisschoppen de leiding over de laatste hadden. [35] Toen ze in 1276 ook de soeverein van de stad werden, verhuisden ze hun woonplaats daarheen, terwijl het bestuur van het bisdom werd gedaan vanuit het nabijgelegen Köslin ( Koszalin ). [35] In 1345 werden de bisschoppen keizerlijke directe hertogen tijdens hun seculiere regering. [35]

In 1361 trad de stad toe tot de Hanze . In 1446 vocht het een strijd uit tegen de nabijgelegen rivaliserende stad Koszalin . [36]

Toen het eigendom van het bisdom Kammin werd geseculariseerd tijdens de protestantse Reformatie in 1534, werd hun seculiere bewind inclusief het gebied van Kolberg tussentijds geregeerd door een lutherse titulaire bisschop, voordat het werd omgevormd tot een Sekundogenitur van het huis van Pommeren . [35]

In de 15e eeuw handelde de stad met Schotland , Amsterdam en Scandinavië . [18] Bier, zout, honing , wol en meel werden geëxporteerd, terwijl kooplieden textiel uit Engeland, zuidelijk fruit en levertraan importeerden . In de 16e eeuw telde de stad 5.000 inwoners. [18] De inheemse Slaven in de stad werden gediscrimineerd, en hun rechten op handel en ambachten waren beperkt, met een verbod op het uitoefenen van bepaalde soorten beroepen en het innemen van bepaalde functies in de stad, [18] bijvoorbeeld in 1564 was het verboden om toe te geven inheemse Slaven aan het gilde van de smid . [37]

Tijdens de Dertigjarige Oorlog werd Kolberg van 1627 tot 1630 [38] bezet door keizerlijke troepen en daarna door Zweedse troepen . [39]

Gemeentehuis. Karl Friedrich Schinkel plande het neogotische gebouw in 1826 ter vervanging van het oude stadhuis, verwoest tijdens het beleg van Kolberg (1807) . Gebouwd 1829-1832. [40]

Kolberg, met het grootste deel van Verder-Pommeren , werd in 1648 aan Brandenburg-Pruisen toegekend door het Verdrag van Westfalen en maakte na de ondertekening van het Verdrag van Stettin (1653) deel uit van de provincie Pommeren . Het werd onderdeel van het koninkrijk Pruisen in 1701. In de 18e eeuw liep de handel met Polen terug, terwijl de productie van textiel zich ontwikkelde. [6] In 1761, tijdens de Zevenjarige Oorlog , werd de stad veroverd na drie opeenvolgende belegeringen door de Russische bevelhebber Peter Rumyantsev . Aan het einde van de oorlog werd Kolberg echter teruggegeven aan Pruisen.

Noodgeld voor het beleg van Kolberg (1807) , 8 groschen
Antoni Paweł Sułkowski , die de Poolse troepen leidde tijdens het beleg van 1807, is tegenwoordig de naamgever van een straat in Kołobrzeg

Tijdens de invasie van Napoleon in Pruisen tijdens de Vierde Coalitieoorlog , werd de stad van half maart tot 2 juli 1807 belegerd door de Grande Armée en door Poolse troepen die waren getrokken uit opstandelingen tegen de Pruisische overheersing (een straat genoemd naar generaal Antoni Paweł Sułkowski , die Poolse soldaten leidde, bevindt zich in de huidige stad). Als gevolg van de gedwongen dienstplicht bevonden zich tijdens de slag ook Polen onder Pruisische soldaten. [18] De verdediging van de stad, onder leiding van de toenmalige luitenant-kolonel August von Gneisenau , hield stand tot de oorlog werd beëindigd door het Verdrag van Tilsit . Kolberg werd een deel van de Pruisische provincie Pommerenin 1815, na de definitieve nederlaag van Napoleon; tot 1872 werd het bestuurd binnen het district Fürstenthum ("vorstendomsdistrict", wat herinnert aan de vroegere speciale status van het gebied), daarna was het binnen Landkreis Kolberg-Körlin . Marcin Dunin , aartsbisschop van Poznań en Gniezno en rooms-katholieke primaat van Polen, werd in 1839-1840 tien maanden lang door de Pruisische autoriteiten gevangengezet in de stad [41] en na zijn vrijlating probeerde hij een pastoraat te organiseren voor de vele gelegerde Poolse soldaten. in Kolberg. [42]

In de 19e eeuw had de stad een kleine maar actieve Poolse bevolking die in de loop van de eeuw toenam tot 1,5% van de bevolking in 1905. [43] De Poolse gemeenschap financierde een katholieke school en de kerk van Saint Marcin waar massa's in het Pools werden gehouden. gehouden (aanvankelijk het hele seizoen, na ongeveer 1890 het hele jaar), werden opgericht. [6] [44] [45] De joodse bevolking van Kolberg dateert uit 1261 en bedroeg 528 mensen in 1887, oplopend tot 580 twee jaar later, en hoewel velen na die datum naar Berlijn verhuisden, telde het aantal tegen het einde van de negentiende eeuw ongeveer 500 [46]

Lapidarium voor de joodse minderheid uit de door nazi-Duitsland vermoorde stad. Lapidarium, opgericht door de Poolse autoriteiten in Kołobrzeg in 2000. De inscriptie is in het Pools, Hebreeuws en Duits

Tussen 1924 en 1935 bezocht de Amerikaans-Duitse schilder Lyonel Feininger , docent aan het Staatliches Bauhaus , Kolberg herhaaldelijk en schilderde de kathedraal en de omgeving van de stad.

Bij de verkiezingen van mei 1933 kreeg de nazi-partij verreweg de meeste stemmen, 9842 van de 19.607 uitgebrachte stemmen. [47]

Toen de nazi's in 1933 de macht overnamen in Duitsland, telde de joodse gemeenschap in Kolberg 200 mensen, en de antisemitische repressie door de regerende partij van Duitsland leidde ertoe dat een aantal van hen het land ontvluchtte. Een nazi-krant, de Kolberger Beobachter , vermeldde joodse winkels en zaken die geboycot moesten worden. De nazi's waren ook bezig met haatpropaganda tegen joodse advocaten, doktoren en ambachtslieden. [48] Eind 1935 werd het joden verboden om in de kuuroorden van de stad te werken. [48] Tijdens de Kristallnacht werden de joodse synagoge en huizen verwoest, en in 1938 werd de plaatselijke joodse begraafplaats vernield, terwijl een schrijn van een begraafplaats door Duitse soldaten in stal werd veranderd . [49]In 1938 werden alle joden in Kolberg, net als in heel Duitsland, in officiële Duitse documenten omgedoopt tot "Israël" (voor mannen) of "Sarah" (voor vrouwen). In het begin van 1939 werd het Joden verboden om naar Duitse scholen te gaan en het rijbewijs van de gehele volwassen bevolking werd ingetrokken. [48] Na jaren van discriminatie en pesterijen werden lokale Joden in 1940 door de Duitse autoriteiten naar concentratiekampen gedeporteerd.

Standbeeld van de Verpleegster - een standbeeld ter nagedachtenis aan vrouwen die vochten voor de Poolse staat tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de strijd om Kołobrzeg, de vrouw is gebaseerd op Ewelina Nowak die in 1945 stierf in de stad terwijl ze probeerde een gewonde soldaat te redden

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bracht de Duitse staat talloze dwangarbeiders naar de stad, waaronder veel Polen. [18] De economie van de stad veranderde in militaire productie, vooral na de Duitse inval in de Sovjet-Unie . [18] De dwangarbeiders werden bedreigd met dagelijkse intimidatie en onderdrukking; het was hun verboden telefoons te gebruiken, culturele evenementen en sportevenementen te houden, ze mochten geen restaurants of zwembaden bezoeken of contact hebben met de lokale Duitse bevolking. [18] Polen mochten maar één keer per maand een kerkmis bijwonen - en alleen in de Duitse taal. [18]Ze hadden ook kleinere voedselrantsoenen dan Duitsers en moesten een bordje met de letter P op hun kleding dragen dat hun etnische achtergrond aanduidde. [18] Bovendien werd de medische hulp voor Poolse arbeiders door de autoriteiten beperkt. [18] Arrestaties en opsluiting voor verschillende misdrijven, zoals "langzaam werken" of het verlaten van de werkruimte, waren dagelijkse kost. [50]

In 1944 werd de stad aangewezen als fort - Festung Kolberg . Het beleg van 1807 werd gebruikt voor de laatste nazi- propagandafilm, Kolberg, kort voor het einde van de oorlog door Joseph Goebbels . Het was bedoeld om de Duitsers te inspireren met de afbeelding van de heroïsche Pruisische verdediging tijdens de Napoleontische oorlogen . Er werden enorme middelen besteed aan het filmen van dit epos, waarbij zelfs tienduizenden troepen van de frontlinies werden afgeleid om ze als figuranten in gevechtsscènes te laten dienen. Ironisch genoeg werd de film uitgebracht in de laatste weken van het bestaan ​​van nazi-Duitsland, toen de meeste bioscopen van het land al waren verwoest.

Op 10 februari 1945 bracht de Duitse torpedoboot T-196 ongeveer 300 overlevenden van de generaal von Steuben , die door de Sovjetonderzeeër S-13 tot zinken was gebracht, naar Kolberg. Terwijl het Rode Leger op Kolberg naderde, werden de meeste inwoners en tienduizenden vluchtelingen uit omliggende gebieden (ongeveer 70.000 zaten vast in de Kolberg Pocket ), evenals 40.000 Duitse soldaten, geëvacueerd uit de belegerde stad door Duitse zeestrijdkrachten in Operatie Hannibal . Op 17 maart waren er nog maar ongeveer tweeduizend soldaten over om de laatste zeetransporten te dekken.

Tussen 4 en 18 maart 1945 waren er grote veldslagen tussen de Sovjet- en Poolse strijdkrachten en het Duitse leger. Bij gebrek aan antitankwapens gebruikten Duitse torpedobootjagers hun kanonnen om de verdedigers van Kolberg te ondersteunen totdat bijna alle soldaten en burgers waren geëvacueerd. Tijdens de gevechten waren de verliezen van de Poolse soldaten 1.013 doden, 142 MIA en 2.652 gewonden. [18] Op 18 maart, de Poolse leger nagespeeld Wedding van Polen tot de Sea ceremonie, die werd gevierd was voor het eerst in 1920 door generaal Józef Haller .

Na de slag stond de stad enkele weken onder Sovjetbestuur, werden de nog niet gevluchte Duitsers verdreven en werd de stad geplunderd door de Sovjettroepen. [18] Vrijgelaten Poolse dwangarbeiders bleven achter en werden vergezeld door Poolse spoorwegmannen uit Warschau die door de Duitsers waren vernietigd . 

 

Ustronie Morskie (voorheen Duits Henkenhagen , Ostseebad Henkenhagen , Ustronie Nadmorskie ) - een vakantiedorp in Polen , gelegen in de provincie Zachodniopomorskie , Kołobrzeg poviat , gemeente Ustronie Morskie , aan de Oostzee . Een plek met een zomer zee badzone en een jachthaven , gelegen aan de Pommerse Bay , op het Słowiński kust , tussen Kołobrzeg en Koszalin .

De stad is de zetel van de gemeente Ustronie Morskie .

Volgens de National Census of Population and Housing 2011, de bevolking van het dorp Ustronie Morskie is 2.417, waarvan 52,9% vrouwen en 47,1% mannen. De stad wordt bewoond door 66,2% van de inwoners van de gemeente [2] .

Het dorp is gelegen aan de Pommerenbaai , in het westelijke deel van de Słowiński-kust . De Rode Rivier mondt ten oosten van Ustroń uit in de zee .

De nationale weg nr. 11 loopt door het zuidelijke deel van de stad .

Integrale delen van het dorp zijn ook: Chróstowo, Krasnobrzeg, Stęszyce [3] .

In de jaren 1950–1998 behoorde de stad administratief toe aan de provincie Koszalin .

Het gebied van Ustronie Morskie was opgenomen in het beschermde landschapsgebied van Koszaliński Pas Nadmorski 

Een typisch toeristisch dorp. De meeste etablissementen, hotels en restaurants bieden hun diensten aan in het zomerseizoen.

Ustronie Morskie is een van de vakantieoorden aan de Poolse kust. Er zijn veel verblijfplaatsen in het dorp, in guesthouses, sanatoria (het hele jaar door), particuliere huizen en kampen.

Op korte afstand van het centrum van Ustroń bevinden zich in verval geraakte militaire vestingwerken uit de communistische periode ; enorme schuilplaatsen en kanonnen zijn verborgen in de bossen aan de kust .

In de gemeente Ustronie Morskie staat de oudste eik van Polen - Bolesław (800 jaar oud - honderd jaar ouder dan de eik van Bartek), en pal naast Warcisław (640 jaar oud)

Het zomerbadstrand Ustronie Morskie beslaat een kustlijn van 2100 m, met uitzondering van 3 vaargeulen [7] . In 2012 voldeed de badplaats aan de verplichte kwaliteitseisen voor zwemwater in de Europese Unie [8] . Het zwembad van Ustronie Morskie is bekroond met de Blauwe Vlag in de seizoenen 2006, 2007, 2010–2013 .

Tot het einde van de 19e eeuw een vissersdorp. In de periode dat de baden en sanatoria werden opgericht, kreeg het langzaamaan het karakter van een vakantieoord. Ustronie Morskie was enige tijd een zeer bekend vakantieoord. De dynamische ontwikkeling van de stad begon met de ingebruikname van de spoorlijn Koszalin - Kołobrzeg in 1899, die gemakkelijke toegang mogelijk maakte vanuit Szczecin en Berlijn . Het dorp kreeg de rechten van de gemeente in 1905. In die tijd werd het Kustpaleis (Almira) gebouwd, dat werd afgebroken in 2007 en 2008.

Het aantal gasten groeide gestaag - in 1899 waren dat er 360, in 1905 - rond 1.200, kort voor de Eerste Wereldoorlog - rond de 3.000. In de jaren 1920 was de stad een van de bekendste badplaatsen van Duitsland. In 1939 woonden hier 1.681 permanente burgers op meer dan 400 boerderijen.

Vanaf 1945 behoort het tot Polen, aanvankelijk heette het Ustronie Nadmorskie . In de afgelopen decennia heeft de toeristische en recreatieve basis zich ontwikkeld en is een groot aantal recreatiecentra en sanatoriumvoorzieningen gerealiseerd.

In de jaren vijftig werden, als onderdeel van de aanleg van een kustverdedigingssysteem in het kustbos ten oosten van de stad, vier kustartilleriebatterijstations gebouwd. De 31e Permanente Artilleriebatterij werd opgericht. Vier Sovjet 130 mm kanonnen werden op gewapende betonnen sokkels gemonteerd. Ze moesten de toegang tot de haven van Kołobrzeg verdedigen. In de jaren 1961–1965 was de eenheid vierkant, in de vroege jaren zeventig werd hij uit dienst genomen en werden de wapens aan zichzelf overgelaten. Iets verder naar het oosten, net voorbij de Red River, werden op de overblijfselen van voormalige Duitse wegen en gebouwen van het Luftwaffe- revalidatiecentrum echter brandweerkazernes gebouwd van het 42nd Missile Squadron van de 26th Gryficka Brigade van de National Air Defense .. In 1995 werd het squadron opgeheven. In 1996 werden de faciliteiten overgenomen door de Naval Technical Base. Tijdens de Poolse Volksrepubliek stonden langs de stranden en in de duinen stalen uitkijktorens van het Grensbeschermingsleger, uitgerust met grote professionele verrekijkers en zee-radars.

Op 10 juli 2020 trok een wervelwind door de stad [9] .

Kasteel van de hertogen van Pommeren - het enige gotische kasteel aan de kust van de Oostzee in Polen . De formatie van het kasteel is bijna die van een vierkant , met een toren van 24 meter hoog. De bouw van het kasteel begon in 1352, tijdens het bewind van Bogusław V , wiens regering de alliantie met de Hanze begon . In de achttiende en negentiende eeuw werd het kasteel gebruikt als opslagplaats en gevangenis. Sinds 1930 werd het kasteel omgetoverd tot museum. [1] [2]

Zicht op de binnenplaats van het kasteel van de hertogen van Pommeren

Het kasteel van de Pommerse hertogen werd gebouwd in de tweede helft van de veertiende eeuw, in 1352. Het werd gebouwd tijdens het bewind van Bogusław V en Elżbieta, de dochter van Casimir III de Grote . Hoewel dit slechts een tweede residentie was van het Huis van Pommeren , werd het kasteel in de vijftiende en zestiende eeuw vergroot en gemoderniseerd, waardoor het een koninklijke residentie waard werd. De stad Darłowo kreeg de titel van The Royal City of Darłowo ( Królewskie Miasto Darłowo , Pools )

De grootste uitbreiding van het kasteel vond plaats onder het bewind van Eric van Pommeren , die het kasteel herbouwde naar het ontwerp van zijn vorige woonplaats, kasteel Kronborg . Hij had ook de verdedigingswerken van het kasteel gemoderniseerd en een tweede verdedigingslinie gebouwd, in de vorm van dijken rond het kasteel. De volgende uitbreiding van het kasteel werd gedaan onder het bewind van hertog Bogusław X . Toen er een nieuwe vleugel werd gebouwd. De volgende wijzigingen werden aangebracht door Duke Barnim XI . Na een grote brand, die het kasteel in 1624 verwoestte, werd de laatste hertog van het Huis van Pommeren , Bogusław XIV, had het kasteel herbouwd. Hij heeft het kasteel echter niet in zijn oorspronkelijke bouwstijl hersteld. Het kasteel had veel van zijn verdedigingswerken verloren en er werd een kapel gebouwd in de hertogzaal. Na de dood van de hertog nam zijn weduwe, hertogin Elżbieta, het kasteel over, die tot zijn dood bij hem woonde. [3]

Ustka-vuurtoren ( Pools : Latarnia Morska Ustka ) is een vuurtoren in Ustka (voorheen Postomino ), aan de Poolse kust van de Oostzee . [3]

De vuurtoren bevindt zich tussen de Jarosławiec-vuurtoren en de Czołpino-vuurtoren . De vuurtoren staat aan de voet van de oostelijke golfbreker van de haven van Ustka en beschermt de toegangsweg van de haven. Ustka was een zeer belangrijke kustplaats voor het nabijgelegen Słupsk - voor het vervoer van goederen en Baltische reizen. [4] [5] In 1871 werd een mast gebouwd nabij het admiraliteitsstation van de haven ; aangedreven door een olielamp op de mast. Het scheen met een rood licht en was zichtbaar op een afstand van 6 zeemijl . Later werd het licht verhoogd tot een hoogte van 11,6 meter - toen kort daarna, sinds de bouw van een nieuw admiraliteitsstation van rode baksteen , een achthoekigevuurtoren werd gebouwd in de westelijke kant van het gebouw. Pas in 1904 veranderde het karakter van het licht in wit en onderbroken. Momenteel is de vuurtoren opengesteld voor publiek [6] en is de kijkgalerij bovenaan de vuurtoren te bereiken via een betonnen en metalen trap. 

 

Gdynia ( / ɡ ə d ɪ ə / gə- DIN -ee-ə ; Pools:  [ɡdɨɲa] ( luister ) ; Duits : Gdingen ; Kashubian : Gdiniô , 1939-1945 Gotenhafen ) is een stad in het noorden van Polen . Aan de Gdańsk-baai aan de zuidkust van de Oostzee , is het een belangrijke zeehaven en de op een na grootste stad in het woiwodschap Pommeren, na Gdańsk. Gdynia heeft 246.348 inwoners en is daarmee de twaalfde stad van Polen. [1] Het maakt deel uit van een agglomeratie met het kuuroord Sopot , de stad Gdańsk en voorstedelijke gemeenschappen, die samen een grootstedelijk gebied vormen dat de Tricity ( Trójmiasto ) wordt genoemd, met een bevolking van meer dan 1.000.000 mensen.

Historisch en cultureel onderdeel van Kashubia in Oost-Pommeren , Gdynia bleef eeuwenlang een klein landbouw- en vissersdorp. Aan het begin van de 20e eeuw, Gdynia bezoekers aangetrokken als een badplaats badplaats , en begon te bouwen toerisme. De lokale bevolking groeide als reactie op de verandering in de economie.

Nadat Polen in 1918 zijn onafhankelijkheid had herwonnen, besloot de regering om een ​​Poolse zeehaven in Gdynia te bouwen, tussen de vrije stad Danzig (een semi-autonome stadstaat) en Duits Pommeren , waardoor Gdynia een primair economisch centrum werd. In 1926 kreeg Gdynia stadsrechten, waarna het een snelle demografische en architectonische ontwikkeling doormaakte.

Dit werd onderbroken door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog , waarbij de nieuw gebouwde haven en scheepswerf volledig werden verwoest. [2] De bevolking van de stad leed zware verliezen, aangezien de meeste inwoners door de Duitse bezetters werden uitgezet en verdreven. De lokale bevolking werd ofwel verdreven naar andere regio's van bezet Polen of naar Duitse nazi-concentratiekampen in heel Europa gestuurd .

Na de oorlog werd Gdynia gesetteld met de voormalige inwoners van Warschau , dat ook zwaar werd verwoest en steden verloren, zoals Lviv en Vilnius in het oostelijke grensgebied . De stad herstelde zich geleidelijk en de scheepswerf werd herbouwd en uitgebreid. In december 1970 werd het protest van de scheepswerfarbeiders tegen een verhoging van de door de overheid vastgestelde prijzen met geweld onderdrukt door regeringstroepen. Dit heeft in grote mate bijgedragen aan de opkomst van de Solidariteitsbeweging in het nabijgelegen Gdańsk .

Tegenwoordig is de haven van Gdynia een regelmatige tussenstop op de vaarroute van grote, luxe passagiersschepen. Een nieuwe ferryterminal met een burgerluchthaven is in ontwikkeling. De stad heeft talloze prijzen gewonnen voor zijn veiligheid, infrastructuur , kwaliteit van leven en een grote verscheidenheid aan toeristische attracties. In 2013 werd Gdynia door de lezers van The News gerangschikt als de beste stad van Polen om in te wonen, en stond het bovenaan de nationale ranglijst in de categorie van "algemene kwaliteit van leven".

De beslissing om een ​​grote zeehaven te bouwen in het dorp Gdynia werd genomen door de Poolse regering in de winter van 1920 [8] , midden in de Pools-Sovjetoorlog (1919–1920). [9] De autoriteiten en de havenarbeiders van de Vrije Stad Danzig waren van mening dat de economische rechten van Polen in de stad werden verduisterd om de oorlog te helpen bestrijden. Duitse havenarbeiders gingen in staking en weigerden ladingen militaire goederen die vanuit het Westen waren gestuurd om het Poolse leger te helpen, [9] te lossen, en Polen realiseerde zich de noodzaak van een havenstad die het economisch en politiek volledig onder controle had.

Met de bouw van de zeehaven van Gdynia werd in 1921 [9] begonnen, maar vanwege financiële moeilijkheden verliep deze traag en met onderbrekingen. Het werd versneld nadat de Sejm (Poolse parlement) op 23 september 1922 de Gdynia Seaport Construction Act had aangenomen . In 1923 waren een 550 meter lange pier, 175 meter (574 voet) van een houten getijbreker en een kleine haven gebouwd. De ceremoniële inhuldiging van Gdynia als tijdelijke militaire haven en vissersschuilplaats vond plaats op 23 april 1923. Het eerste grote zeeschip arriveerde op 13 augustus 1923.

Huis van Stefan Żeromski in Orłowo

Om de bouwwerkzaamheden te versnellen, tekende de Poolse regering in november 1924 een contract met het Frans-Poolse consortium voor de aanleg van de Gdynia-zeehaven. Eind 1925 hadden ze een kleine zeven meter diepe haven gebouwd, de zuidpier, een deel van de noordpier, een spoorweg, en hadden ze de overslagapparatuur besteld. De werken verliepen echter langzamer dan verwacht. Ze versnelden pas na mei 1926, als gevolg van een toename van de Poolse export over zee, economische welvaart, het uitbreken van de Duits-Poolse handelsoorlog die de meeste Poolse internationale handel deed terugkeren naar zeeroutes, en dankzij de persoonlijke betrokkenheid van Eugeniusz Kwiatkowski , Pools Minister van Industrie en Handel (ook verantwoordelijk voor de bouw van Centralny Okręg Przemysłowy). Eind 1930 werden dokken, pieren, golfbrekers en vele hulp- en industriële installaties gebouwd (zoals depots, overslagapparatuur en een rijstverwerkingsfabriek) of gestart (zoals een grote koelcel). De overslag steeg van 10.000 ton (1924) tot 2.923.000 ton (1929). Destijds was Gdynia de enige doorvoer- en speciale zeehaven die was ontworpen voor de export van steenkool.  In de jaren 1931–1939 werd de haven van Gdynia verder uitgebreid tot een universele zeehaven. In 1938 was Gdynia de grootste en modernste zeehaven aan de Oostzee, en tevens de tiende grootste van Europa. De overslag steeg tot 8,7 miljoen ton, oftewel 46% van de Poolse buitenlandse handel. In 1938 begon de scheepswerf van Gdynia met de bouw van zijn eerste zeeschip, de Olza .

De stad en de zeehaven werden in september 1939 bezet door Duitse troepen en omgedoopt tot Gotenhafen naar de Goten , een oude Germaanse stam die in het gebied had gewoond. Ongeveer 50.000 Poolse burgers, die na 1920 door de Poolse regering naar het gebied waren gebracht nadat het besluit tot vergroting van de haven was genomen, werden uitgezet naar het Algemeen Bestuur . Kasjoebiërs die ervan verdacht werden de Poolse zaak te steunen, met name degenen met een hogere opleiding, werden gearresteerd en geëxecuteerd. De belangrijkste executieplaats was Piaśnica (Groß Plaßnitz), waar ongeveer 12.000 werden geëxecuteerd. De Duitse gauleiter Albert Forsterbeschouwden Kasjoebiërs van "lage waarde" en steunde geen enkele poging om een ​​Kasjoebische nationaliteit te creëren. Sommige Kasjubiërs organiseerden anti-nazi-verzetsgroepen, "Gryf Kaszubski" (later "Gryf Pomorski"), en de verbannen "Zwiazek Pomorski" in Groot-Brittannië.

De haven werd omgevormd tot een Duitse marinebasis. De scheepswerf werd in 1940 uitgebreid en werd een tak van de Kiel- werf ( Deutsche Werke Kiel AG ). Gotenhafen werd een belangrijke basis, omdat het relatief ver verwijderd was van het oorlogstheater , en veel Duitse grote schepen - slagschepen en zware kruisers - lagen daar voor anker. In 1942 gaf dr. Joseph Goebbels toestemming voor de verhuizing van Cap Arcona naar de haven van Gotenhafen als stand-in voor RMS  Titanic tijdens het filmen van de in Duitsland geproduceerde film Titanic , geregisseerd door Herbert Selpin .

De stad was ook de locatie van het nazi- subkamp Gotenhafen van het concentratiekamp Stutthof .

De zeehaven en de scheepswerf waren vanaf 1943 getuige van verschillende luchtaanvallen van de geallieerden , maar leden weinig schade. Gotenhafen werd in de winter 1944-45 gebruikt om Duitse troepen en vluchtelingen te evacueren die vastzaten door het Rode Leger . Sommige van de schepen werden getroffen door torpedo's van de Sovjet- onderzeeërs in de Oostzee op de route west. Het schip Wilhelm Gustloff zonk en nam ongeveer 9.400 mensen mee - het ergste verlies aan mensenlevens na één keer zinken in de maritieme geschiedenis. Het zeehavengebied werd grotendeels verwoest door de terugtrekking van Duitse troepen en miljoenen omsingelde vluchtelingenin 1945 gebombardeerd door het Sovjetleger (90% van de gebouwen en uitrusting werd vernietigd) en de haveningang werd geblokkeerd door het Duitse slagschip Gneisenau dat voor grote reparaties naar Gotenhafen was gebracht.

 

De Sopot-vuurtoren is een navigatiefaciliteit aan de Poolse Baltische kust , gelegen in Sopot . Het werd gebouwd in 1903–04 als onderdeel van het Balneologisch Instituut. De omvang van de brandpuntsafstand van het licht is sindsdien teruggebracht tot 7 zeemijl (13 km; 8 mijl) [2], waardoor het volgens de bestaande criteria formeel niet langer een vuurtoren is , hoewel het nog steeds zo wordt genoemd. Het staat open voor bezoekers

Sopot (['sɔpɔt]?; Duits: Zoppot, Kasjoebisch: Sopòtë) is een stad in Polen aan de Oostzee en samen met de plaatsen Gdańsk en Gdynia gelegen in een agglomeratie die Driestad ofwel Trójmiasto wordt genoemd. De stad heeft 37.089 inwoners (2016).

Sopot is een populaire badplaats en toeristenbestemming. De Molo (pier) is met 515,5 m de langste houten pier van Europa.[1]

Aan de rand van de stad bevindt zich een bos met in het midden de Opera Leśna waar jaarlijks het Festival van Sopot plaatsvindt. Diverse Internationale artiesten hebben er opgetreden zoals The Shorts, Whitney Houston, Boney M en Demis Roussos. Het vissersdorp Sopot werd voor het eerst genoemd in 1283. Het dorp bestond sinds die tijd uit een meerderheid van Kasjoeben en een Duitse minderheid. Bij de Vrede van Thorn (1466) kwam het bij Polen. Het had een nauwe band met Gdańsk (Danzig). Na in de Poolse Successieoorlog (1733) te zijn verwoest, was de plaats tot het midden van de 18e eeuw verlaten. Bij de Eerste Poolse Deling (1772) kwam Sopot aan Pruisen, in welk land het tot de provincie West-Pruisen behoorde. Duitsland moest deze provincie in overeenstemming met het Verdrag van Versailles in 1920 vrijwel geheel afstaan. Zoppot behoorde sindsdien als stadsdistrict tot de vrije stad Danzig, die in 1939 weer door Duitsland werd geannexeerd. In 1945 werd de stad deel van Polen en werd het Duitse bevolkingsdeel verdreven of gedood.

 

Gdańsk (uitspraak: [[gdaɲsk]?, ong. gdanjsk ["g" als in zakdoek],  uitspraak (info / uitleg)); Duits: Danzig; Nederlands: Danzig (verouderd: Dantzig of Danswijk); Kasjoebisch: Gduńsk; Frans: Dantzig ook Dantzwick) is de hoofdstad van het woiwodschap Pommeren en een voormalige Hanzestad in Polen. Gdańsk is gelegen aan de Oostzee, op de plaats waar de westelijke arm van de Wisła (Weichsel) de Bocht van Gdańsk (Danziger Bucht) bereikt.

De stad heeft 468.158 inwoners (30 juni 2019) en vormt samen met de badplaats Sopot en de havenstad Gdynia de zogenaamde Driestad (Trójmiasto), een agglomeratie met ruim 1 miljoen inwoners. De stad bezit een centrum voor de regionale Kasjoebische cultuur.

Gemeentehuis, 'Rechtstädtisches Rathaus' met deels bewaard en gerestaureerd interieur van Isaac van den Blocke en Hans Vredeman de Vries.
Marteltoren, 'Peinkammertor' door Anthonis van Obbergen 1593–1604 gebouwd en geornamenteerd door Willem van der Meer
Zwaan toren, 'Schwan Tor'
Catharinakerk, 'Katharinenkirche'.

voor de 13de eeuw was de stad een handels- en overslagplaats in het hertogdom Pommerellen, zetel van de Samboridendynastie, die zich enige tijd verbond met de Poolse koningen maar ook relaties aanging met de Duitse Orde en met Brandenburg. In haar lange geschiedenis was ze sinds 1224 een van de steden in de staat van de Duitse Orde, en bevocht ze als Hanzestad haar autonomie, wat ertoe leidde dat ze zich in 1466 losmaakte van de Duitse Orde en onder gezag van de Poolse koning stelde, die haar autonomie toezegde. In 1794 werd de stad bij het koninkrijk Pruisen gevoegd. Nog even was het onder Napoleon een vrijstaat: de vrije stad Danzig (1807-1814). Daarna kwam ze in 1814 weer terug binnen het koninkrijk Pruisen, en sinds 1870 in het Duitse keizerrijk als hoofdstad van de provincie West-Pruisen. In 1919 werd ze opnieuw een vrije stad Danzig (1920-1939).

Sinds de Conferentie van Potsdam (1945) behoort de stad bij Polen; de achtergebleven Duitse bevolking werd na enkele jaren internering vrijwel volledig verdreven. Zie Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog. Een zeer kleine gemengd Kasjoebisch-Duitse minderheid mocht blijven wonen in de stadsagglomeratie.

Aan de monding van de Weichsel (Wisła), in het grensgebied tussen Pruisische (Baltische) en Slavische stammen, ontwikkelde zich in de prehistorie een havenplaats, die werd beschermd door een met aarden wallen en houten palissaden versterkte burcht. Gyddanyzc is de naam waaronder Danzig rond het jaar 1000 voor het eerst wordt vermeld, toen de heilige Adalbert van Praag de stad en omgeving bezocht. In 1148 werd de burcht zetel van de hertogen van Pommerellen, een geslacht dat zich in 1227 van de Poolse kroon onafhankelijk verklaarde door toenadering te zoeken tot de Rooms-Duitse keizer. Er had zich in Danzig inmiddels al een gemeente ontwikkeld van kooplieden uit Lübeck. Zij kregen in 1224 van de hertog een autonoom, zogenaamd Duits, recht om hun gemeente te besturen, met als centrum de Marienkirche. De Noord-Duitse kooplieden maakten van Danzig naar westers model een stad met moderne bestuursinstellingen. Deze stad werd lid van het Hanzeverbond van Noord-Duitse steden en overvleugelde het Deens-Zweedse handelsmonopolie op de Oostzee. De stad kreeg een stenen omwalling en de Slavische en Pruzzische visserswijken speelden vanaf toen nog maar een marginale rol.

Na het uitsterven van het hertogengeslacht in 1294 brak tussen Polen, Pommeren, Brandenburg en de Duitse Orde een strijd los om het gezag over de stad en de toegang tot de Oostzee. Deze Orde van geestelijke ridders uit het Duitse Rijk had zich vanaf ca. 1220 oostelijk en zuidelijk van Danzig, in het land van de Baltische stam van de Prussen (Pruzzen of later: Pruis(s)en), het latere Oost-Pruisen, gevestigd, waarbij zij deze heidense bevolking met geweld kerstende. Delen van de autochtone bevolking van Kasjoeben en Pruzzen lieten in een reeks opstanden tevergeefs het leven, want de Orde kreeg in 1308 definitief het gezag over de stad en de erkenning daarvan van zijn concurrenten Brandenburg, Pommeren en Polen. De autochtonen die zich met de Orde verzoenden gingen deel uitmaken van de lagere landadel en vrije boeren.

Sindsdien kwam uit geheel Noord-Duitsland en ook uit de Nederlanden een stroom kooplieden en handwerkers naar Danzig. De stad breidde zich uit van 5.000 tot, aan het einde van de middeleeuwen, 30.000 inwoners en werd daarmee de grootste stad van het oostelijke Oostzeegebied. Cultureel oriënteerde de stad zich op het westen, en economisch werd zij de draaischijf tussen Oost en West. Zij monopoliseerde de in- en uitvoer van zee tot het koninkrijk Polen, dat toen ook Litouwen, Wit-Rusland en de westelijke Oekraïne omvatte. Politiek zocht zij daarom de steun van de Poolse koningen tegenover de Duitse Orde, omdat deze feodale staat de stadsburgerlijke expansie belemmerde met bureaucratisch en hiërarchisch bestuur. Tussen 1410 en 1466 braken telkens gewapende conflicten uit, die in dat laatste jaar, na de nederlaag van Duitse Orde in de Dertienjarige Oorlog, tot de definitieve erkenning leidden van de Poolse koning als – symbolisch – soeverein. De koning moest namelijk als voorwaarde voor zijn inhuldiging de volledige autonomie van de stad erkennen en een halve eeuw later, in 1522, ook aanvaarden dat het stadsbestuur de lutherse hervorming invoerde. De spanningen namen toe toen de Poolse koningen steeds absolutistischer optraden en de nieuwe pretendent in 1577 een belegering van de stad begon, omdat zij zijn inhuldiging weigerde tot hij eerst de stadsprivileges erkende. De afstand werd nog groter toen de Poolse koningen de contrareformatie invoerden, maar het Pools-koninklijke gezag moest zich in Danzig toch uiteindelijk beperken tot symboliek in de vorm van wapenschilden aan openbare gebouwen en een katholieke koninklijke kapel die tegen de lutherse Marienkirche aan werd gebouwd.

Inmiddels was de gouden eeuw van de stad begonnen en deze is in haar tegenwoordige, zij het na de verwoesting van 1945 gereconstrueerde, uiterlijk nog steeds dominant zichtbaar. De architectuur van de vele renaissancegevels en de openbare gebouwen is zeer verwant met die van Amsterdam en Antwerpen, van waaruit bouwmeesters werden aangetrokken, tevens begeleid door doopsgezinde en calvinistische vluchtelingen en kooplieden uit de Nederlanden en uit Schotland, die in het lutherse Danzig hun eigen gemeenten mochten stichten.[bron?] Rooms-katholieken konden zich handhaven als een getalsmatig kleine minderheid onder bescherming van de Poolse koningen en in het bezit van enkele stadskerken. De aanbouw van een koninklijke kapel tegen de lutherse Marienkirche getuigde symbolisch van de koninklijke aanwezigheid. Deze katholieke kapel was een eis aan het stadsbestuur dat daarvoor in ruil de kerk mocht behouden voor de lutherse eredienst (na 1945 is de kerk overigens katholiek gewijd en voorzien van altaren en ander katholiek kerkmeubilair).

Rond 1630 was het inwonertal op 60.000 gekomen en Danzig was daarmee de onbetwiste metropool geworden van oostelijk Midden-Europa. De welvaart nam in de 17e eeuw weer af door de Dertigjarige Oorlog, die Duitsland verwoestte. Deze oorlog werd met Danzig als strategisch bruggenhoofd door de Zweedse koning als leider van de lutheranen tegen de Habsburgse keizers en het koninkrijk Polen gevoerd. Een algehele economische stagnatie in Polen en dus ook in Danzig was het gevolg. De opkomst van het Russische tsarenrijk verlegde de handel uit Rusland naar Riga en het nieuw gestichte Sint-Petersburg, een omstandigheid die Danzig tot een plaats op de tweede rang drong. In de loop van de 18e eeuw zou Rusland met enkele belegeringen en tijdelijke bezettingen Danzig op deze plaats blijven wijzen.

De Langer Markt, met zicht op Marienkirche op de achtergrond en het rechtstadsraadhuis (gebouwd tussen 1378 en 1492 als zetel van de burgerraad van de zogenaamde Rechtstad) van Danzig, foto omstreeks 1900

In 1793, na de Tweede Poolse Deling, werd Danzig ingelijfd door het Koninkrijk Pruisen, dat de stad tegenover Napoleon militair versterkte, wat haar in 1813 op een belegering en een gedeeltelijke verwoesting te staan kwam. Nieuwe groei kwam slechts langzaam op gang in Danzig, nu hoofdstad van de nieuwe provincie West-Pruisen. Allereerst werd Danzig bestuurs- en onderwijscentrum. Pas de moderne industrialisatie bracht het in twee eeuwen stagnerende inwonertal (55.000) tot een verdubbeling daarvan in 1880 en een zeer snelle voortgezette groei tot 160.000 in 1910.

In 1919 besloot het Verdrag van Versailles dat Duitsland de hele provincie West-Pruisen en haar hoofdstad Danzig aan het nieuw opgerichte Polen zou moeten afstaan. Polen beschouwde de stad als onvervreemdbare erfenis van de Poolse koningen en stelde dat minstens een derde van de bevolking, namelijk de rooms-katholieken, als Polen van afkomst, hoewel deze 'Polen' Duitstalig waren. De toenmalige Danzigers hadden geen behoefte aan deze historische determinering en politieke agitatie en stakingen van de Danziger havenarbeiders, die de doorvoer naar de nieuwe Poolse republiek stil legden, ontkrachtten de Poolse aanspraken. Frankrijk had de hoop dat het nieuwe en zelfbewuste Polen de Danzigers tot Polen zou kunnen assimileren. De Engelse vrees dat zo'n annexatie van Danzig juist een blijvende bron van onrust zou maken, werd gevoed door de toenadering tussen Duitsland en de jonge Sovjet-Unie. Een compromis werd gevonden in de inrichting van een vrijstaat vrije stad Danzig onder toezicht van de Volkenbond. Deze vrijstaat telde toen 330.000 inwoners waarvan 94% zich Duitser noemde en slechts 6% zich tot Pool wenste te verklaren. Polen kreeg in de vrijstaat een vrije toegang in de haven, met handels- en douanekantoren, en het beheer over het spoorwegnet. Het probeerde evenwel de stad economisch lam te leggen door even buiten het vrijstaatsgebied in Gdynia met Frans kapitaal een concurrerende haven aan te leggen, tevens marinehaven, die weldra een even groot scheepstonnage in- en uitvoerde. Polen hoopte zo de bevolking murw te maken voor het opgeven van de vrijstaat en zich aan te sluiten bij de Poolse staat. De Danzigers verhardden hun positie echter en de oude banden met Duitsland werden steeds strakker aangehaald. Duitsland stelde het Duitse staatsburgerschap ook voor de Danzigers open en dezen konden zonder beperkingen in Duitsland werken en publieke ambten verwerven. De nazi’s namen al in 1934 het bestuur over, hoewel het Volkenbondtoezicht de uitvoering van hun nieuwe, dictatoriale wetshandhaving tot 1939 nog enigszins temperde.

Op 1 september 1939 barstte de bom door een aanval van de Duitse marine op de Poolse douanekantoren aan de haven: (de Westerplatte), nu nog de enige Duitse straatnaam die na 1945 mocht blijven voortbestaan. Polen en Duitsland waren op dat moment in oorlog en Frankrijk en Engeland kwamen hun verdragsverplichtingen van militaire bijstand aan Polen na. Daarmee was de Tweede Wereldoorlog uitgebroken. Deze episode wordt beeldend beschreven in de deels autobiografische roman De blikken trommel van Günter Grass.

Begin 1945 stonden de Russische legers rondom Danzig, waar zich de gevluchte bevolking uit West-Pruisen en Oost-Pruisen had verzameld om met schepen over de Oostzee in veiligheid gebracht te worden. Honderdduizenden lukte het op die wijze weg te komen, maar tientallen duizenden verdronken onderweg toen hun vluchtschepen werden getorpedeerd door de Sovjetmarine. De grootste scheepsramp van de moderne tijd vond in deze tijd plaats, toen het passagiersschip de Wilhelm Gustloff tot zinken werd gebracht, waarbij ruim 9.000 mensen omkwamen. In totaal liet een kwart van de Danzigers het leven in het oorlogsgeweld en de interneringen die erop volgden. De vrije stad Danzig werd niet opnieuw opgericht, hoewel de vrijstaat na de annexatie door het Groot-Duitse Rijk op 3 september 1939 nooit volkenrechtelijk was opgeheven. De volksrepubliek Polen mocht de stad annexeren, met de voormalige Poolse Corridor, dat wil zeggen geheel West-Pruisen en een groot deel van Oost-Pruisen.

In 1948 werden de laatste paar duizend Duitse overgeblevenen uitgewezen, terwijl ondertussen de stad vol stroomde met nieuwe Poolse immigranten, vooral uit de gebieden die Polen aan de Sovjet-Unie had moeten afstaan, nu gelegen in Litouwen, Wit-Rusland en Oekraïne. Voor hen werden in eerste instantie grootschalige flatcomplexen gebouwd omdat de oude stad onbewoonbaar was.

Ondanks de rampzalige toestand van Polen werd snel begonnen aan de herstel- en restauratiewerken van de historische stadskern, die veelal neerkwam op een totale reconstructie, waarbij de gevelrijen zelfs naar achter werden verschoven, om zo meer ruimte te verkrijgen voor de straatbreedte. Alleen de zware muren van de kerken stonden nog gedeeltelijk overeind; van de historische gevelrijen stond vaak weinig meer dan twee meter nog recht. Eén laatmiddeleeuws huis is bewaard gebleven, omdat het in 1824 als architectonische bijzonderheid werd overgebracht naar Potsdam. Het doel van de reconstructie was na 1945 niet om de stad er te doen uitzien zoals voor de oorlog, maar zoals in de tijd vóór 1793 het geval was, toen zij formeel nog onder Polen behoorde. Bij de wederopbouw, die overigens beperkt bleef tot de façades, zijn alle historische Duitstalige gevelopschriften niet opnieuw aangebracht, en werd ernaar gestreefd om alle elementen en verwijzingen weg te laten die een relatie konden aangeven met Duitsland en de Duitse taal en cultuur. Vlaams-Nederlandse kenmerken werden daarentegen ter compensatie extra onderstreept, want hun niet-Poolse karakter kon nu eenmaal niet ontkend worden.

Dankzij de grote inspanningen van Poolse restaurateurs wordt het Gdańsk van vandaag samen met Warschau en Krakau tot de mooiste steden van de Republiek Polen gerekend, een toeristische trekpleister, die anachronistisch als een voorbeeld van typisch 'Poolse architectuur' wordt voorgesteld. Pas na 1990 wordt enigszins erkend dat de stad bouwhistorisch een integraal onderdeel is van de Hanzearchitectuur, zoals deze zich ontwikkelde in de Noord-Duitse steden en zich verspreidde langs de kusten van het gehele Oostzeegebied. De grote invloed uit de Nederlanden is daarbij een voor Danzig specifiek element. De tand des tijds gaf intussen de nieuw-oude gevelwanden uiterlijk wat meer een historisch karakter. Men kan de stad wat dat betreft in tegenstelling zien tot Koningsbergen, honderd kilometer verderop, een stad die na verwoesting en annexatie door de Sovjet-Unie geheel werd afgebroken en als Kaliningrad met grootschalige flatcomplexen werd herbouwd. Het eveneens vrijwel geheel verwoeste centrum van het nabijgelegen Elblag (voor 1945 Elbing) bleef tot 1990 grotendeels onbebouwd maar werd daarna in historiserende vormen weer voor een deel met huizen ingevuld.

Het nieuwe Gdańsk zou opnieuw een belangrijke havenplaats worden. De scheepsbouw beleefde er onder het communistische regime grote bloei. In de jaren 80 verwierf de stad grote faam onder leiding van Lech Wałęsa, toen op de plaatselijke Leninwerf de vakbond Solidarność (Solidariteit) werd opgericht.

Elbląg ( Pools:  [ɛlblɔŋk] ( luister ) ; Duits : Elbing ; Oudpruisisch : Elbings ) is een stad in het noorden van Polen aan de oostelijke rand van de Żuławy regio met 119.317 inwoners (december 2019). [1] Het is de hoofdstad van het district Elbląg en is (sinds 1999) toegewezen aan het woiwodschap Ermland-Mazurië . Voorheen was het de hoofdstad van het woiwodschap Elbląg (1975–1998) en een provinciehoofdstad in het woiwodschap Gdańsk (1945–1975).

Elbląg is een van de oudste steden in de provincie. [2] De geschiedenis gaat terug tot 1237, toen de Duitse Orde hun versterkte bolwerk bouwde aan de oevers van een nabijgelegen rivier. Het kasteel diende vervolgens als de officiële zetel van de Duitse Orde meesters.

Elbląg werd onderdeel van de Hanze , die veel bijdroeg aan de rijkdom van de stad. Door de Hansa-overeenkomst was de stad verbonden met andere grote havens zoals Gdańsk , Lübeck en Amsterdam . Elbląg sloot zich in 1454 aan bij Polen en na de nederlaag van de Duitse Ridders in de Dertienjarige Oorlog werd het erkend als onderdeel van Polen in de Tweede Vrede van Thorn in 1466. Het bloeide toen en veranderde in een belangrijk handelspunt, maar zijn groei werd uiteindelijk gehinderd door de Tweede Noordelijke Oorlog en de Zweedse zondvloed .

De stad werd overgebracht naar Pruisen na de eerste deling van Polen in 1772. [3] Haar handelsrol verzwakte sterk tot het tijdperk van industrialisatie , dat plaatsvond in de 19e eeuw. Het was toen dat het beroemde Elbląg-kanaal in gebruik werd genomen. [4]

Na de Tweede Wereldoorlog werd de stad weer onderdeel van Polen. De oorlogsslachtoffers waren catastrofaal, vooral de ernstige verwoesting van de oude binnenstad, een van de grootste in Oost-Pruisen .

Tegenwoordig heeft Elbląg meer dan 120.000 inwoners en is het een "bruisende stad met een aantrekkelijke toeristenbasis ". [2] Het dient als academisch en financieel centrum en een van de vele historische monumenten is de Marktpoort uit 1309 en de St. Nicholas Kathedraal . Elbląg staat ook bekend om zijn archeologische vindplaatsen, musea en de grootste brouwerij van het land. [5]

Het Elbląg-kanaal , gebouwd in 1825-1844 onder Pruisen, is een toeristische trekpleister van Elbląg. Het kanaal wordt beschouwd als een van de belangrijkste monumenten met betrekking tot de geschiedenis van de techniek [6] en is uitgeroepen tot een van de zeven wonderen van Polen . [7] Het kanaal werd in 2011 ook uitgeroepen tot een van de officiële nationale historische monumenten van Polen ( Pomnik historii ). De lijst wordt bijgehouden door de Nationale Erfgoedraad van Polen . Elbląg is afgeleid van het vroegere Duitstalige Elbing , de naam waarmee de Duitse ridders zowel de rivier hier kenden als de citadel die ze in 1237 aan haar oevers vestigden. Het doel van de citadel was om te voorkomen dat de oud-Pruisische nederzetting Truso zou ontstaan. opnieuw bezet, de Duitse kruisvaarders in oorlog met de heidense Pruisen. De citadel is vernoemd naar de rivier, zelf van onzekere etymologie. Een traditionele etymologie verbindt het met de naam van de Helveconae , een Germaanse stam die in Oudgrieks en Latijnse bronnen wordt genoemd, maar de etymologie of taal van de stamnaamblijft onbekend. De oudst bekende vermelding van de rivier of de stad Elbing is in de vorm Ylfing in het rapport van een zeeman Wulfstan uit het einde van de 9e eeuw, in The Voyages of Ohthere and Wulfstan dat in het Angelsaksisch werd geschreven tijdens de regering van koning Alfred .

Elbing werd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bijna volledig verwoest . De stad werd de Poolse Elbląg na de oorlog, toen het gebied aan Polen werd afgestaan ​​onder grensveranderingen die op de Conferentie van Potsdam waren afgekondigd . Delen van de binnenstad werden geleidelijk herbouwd en rond 2000 werd begonnen met de wederopbouw in een stijl die de vorige architectuur nabootste, in veel gevallen op dezelfde fundering en met gebruikmaking van oude bakstenen en delen van dezelfde muren. De westelijke buitenwijken van de oude stad zijn niet gereconstrueerd.

De moderne stad grenst aan ongeveer de helft van de lengte van de rivier tussen het Drużno-meer en de Elbląg-baai ( Zatoka Elbląska , een arm van de Vistula-lagune ), en strekt zich uit aan beide oevers, hoewel voornamelijk aan de oostkant. Naar het oosten is de Elbląg Upland ( Wysoczyzna Elbląska ), een koepel geduwd door glaciale compressie, 390 km 2 in diameter en 200 m (656,17 voet) het grootst hoogte. [8] Het lijkt op richels en parkland.

Uitzichten naar het westen tonen vlakke velden die zich uitstrekken tot aan de horizon; dit deel van de Vistula-delta ( Żuławy Wiślane ) wordt voornamelijk gebruikt voor landbouwdoeleinden. In het zuiden zijn de moerassen en moerassen van Drużno. De Elbląg-rivier is in een meer natuurlijke staat door de stad gelaten, maar elders is het een gecontroleerd kanaal met vertakkingen. Een daarvan, het Jagiellonski-kanaal ( Kanał Jagielloński ), leidt naar de Nogat- rivier, waarlangs navigatie naar Gdańsk gebruikelijk is. Het Elbląg-kanaal ( Kanał Elbląski ) dat het meer Drużno verbindt met de rivier de Drwęca en het Jeziorak-meer is een toeristische trekpleister.

Elbląg is geen diepzeehaven. De diepgang van schepen die de waterwegen gebruiken, mag wettelijk niet groter zijn dan 1,5 m (4 ft 11,06 in). Het draaigebied op Elbląg is 120 m (393,70 ft) in diameter en voor grote schepen is een loods vereist. [9] Diepwaterschepen kunnen niet manoeuvreren; in die zin is Elbląg een dochterhaven van Gdańsk geworden . Het verkeer van kleinere schepen op Elbląg is binnen de rivier en zeer marginaal, terwijl grotere schepen de open Oostzee niet kunnen bereiken omdat het kanaal, ooit gebouwd in Oost-Pruisen om door het schiereiland te gaan, sinds 1945 eigendom is van Rusland . kadecomplexen, mobiele kranen en spoorwegen.

Frombork ( [frɔmbɔrk] ; Duits : Frauenburg ( help · info ) ) [1] is een stad in het noorden van Polen , gelegen aan de Vistula-lagune in de provincie Braniewo , in het woiwodschap Ermland-Mazurië . Het had een bevolking van 2.415 vanaf 2016 .  

De stad werd voor het eerst genoemd in de 13e eeuw. In het begin van de 16e eeuw was het de residentie van de astronoom Nicolaus Copernicus , die het gebruikte als locatie voor een aantal van zijn waarnemingen.

De stad en de 700 jaar oude kathedraal werden zwaar beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog . Na de oorlog werd de kathedraal minutieus gereconstrueerd en is opnieuw een populaire toeristische bestemming.

Frombork staat bekend als "The Jewel of Warmia " vanwege zijn vele historische bezienswaardigheden. Het Museum van Copernicus in Frombork [2] houdt tentoonstellingen over de astronoom, maar ook over astronomie in het algemeen, en omvat een planetarium. Een van de grootste attracties is ook het jaarlijkse International Festival of Organ Music, dat elke zomer wordt gehouden. Tussen 1975 en 1998 maakte de stad deel uit van het woiwodschap Elbląg .

De stad werd gesticht als een defensieve bolwerk op een Oudpruisisch website. In 1224 verklaarde keizer Frederik II in Catania Pruisen direct ondergeschikt aan de kerk en het Heilige Roomse Rijk . Later dat jaar wees de paus bisschop Willem van Modena aan als pauselijk legaat aan Pruisen. Met de keizerlijke Gouden Stier van Rimini kregen de Duitse Ridders de controle over de regio, die ze vervolgens veroverden. Volgens de plaatselijke legende werden de oud-Pruisische inwoners gedoopt door Anselmus van Meissen [ nodig citaat ] , een priester van deTeutoonse ridders en de eerste bisschop van het bisdom Warmia die in 1242 werd opgericht door Willem van Modena.

Vermoedelijk toen de heer van de vesting stierf, bood zijn weduwe Gertruda de nederzetting aan de bisschop aan, en ter ere van haar werd het "Frauenburg" genoemd (Duits voor "Onze-Lieve-Vrouw-vesting", "Castrum Dominae Nostrae" [3] in het Latijn). Deze naam is niet uniek in het Duits, omdat hij meestal afkomstig is van de bouw van een versterkte kapel, kerk of klooster gewijd aan de Maagd Maria of bewoond door nonnen . Verschillende plaatsen werden dus Frauenburg of Marienburg genoemd , zoals het nabijgelegen kasteel en de stad Marienburg (nu Malbork ).

Het dorp werd voor het eerst genoemd in een document uit 1278, ondertekend door bisschop Heinrich Fleming . Op 8 juli 1310 verleende bisschop Eberhard van Neisse de stad Lübeck stadsrechten , zoals gebruikt door vele lidsteden van de Hanze . Het werd, nog steeds nogal onspecifiek, beschreven als Civitas Warmiensis ( Warmische stad ).

In 1329-1388 werd de prachtige bakstenen gotische kathedraal (nu de kathedraal van de kathedraal van de Hemelvaart van de Heilige Maagd Maria en Sint Andreas ) gebouwd, en gewijd aan de Maagd Maria , of "Onze Lieve Vrouw" (in het Latijn, Domina Nostra ; in het Duits, Unsere Frau ). Vandaar dat de stad Frauenburg heette .

Door de eeuwen heen is de kathedraal herhaaldelijk uitgebreid en herbouwd. Er zijn ook verschillende andere historische kerken, gewijd aan St. Nicholas , St. George en St. Anne , allemaal gebouwd in de 13e eeuw. 

In 1414 werd de stad geplunderd en in brand gestoken tijdens de Hongeroorlog tussen de Duitse Orde en Polen. In 1454 bracht het Warmian Chapter eerbetoon aan de Poolse koning Casimir IV Jagiellon en erkende hem als rechtmatige heerser. Als vergelding vielen de Teutoonse ridders in hetzelfde jaar de stad binnen. [4] In 1455 namen Tsjechische huurlingen in dienst van Polen, onder bevel van Jan Skalski, [5] de stad terug. [6] De stad werd erkend als deel van Polen door de Tweede Vrede van Thorn (1466) en het werd een belangrijke stad van het Prinsbisdom Ermland en een deel van de Poolse provincie Koninklijk Pruisen.. De stad werd ook verwoest na een inval van Albert, Grootmeester van de Duitse Orde in 1520. [5]

In de middeleeuwen waren de inwoners voornamelijk kooplieden, boeren en vissers. De beroemdste bewoner was de astronoom en wiskundige Nicolaus Copernicus , die hier als canon woonde en werkte (1512–16 en 1522–43). Copernicus zou het gekscherend " Weiberstadt " [7] (" Vrouwenstad " ) of " Gynepolis " (in het middeleeuwse Grieks ) hebben genoemd. In 1519 schreef Copernicus de koning van Polen om hulp tegen de Duitse Orde die de stad bedreigden. De brief werd echter onderschept en de Teutoonse ridders namen de stad in en verbrandden (Copernicus en andere kanunniken hadden de stad kort daarvoor verlaten). [8]

Frawenburg aan de Frisch Haff in 1684 ( Altes und neues Preussen , Christoph Hartknoch )

De astronoom schreef zijn baanbrekende werk, De revolutionibus orbium cœlestium in Frombork. [9] In zijn boek, geschreven in het Latijn , gebruikte Copernicus de Latijnse naam van de stad en de regio - Frueburgo Prussiae [10] [11] [12] [13] [14] Kort na de publicatie in 1543 stierf Copernicus daar en was begraven in de kathedraal van de stad, waar zijn graf in 2005 werd gevonden door archeologen. Dit werd vervolgens bevestigd in november 2008 door de publicatie van de resultaten van DNA-tests op botfragmenten en haar op het skelet: haar dat overeenkwam met twee haarlokken die behoorde toe aan Copernicus en bevindt zich momenteel aan de Universiteit van Uppsala . [15]

In de noordwestelijke hoek van het kathedraalterrein staat de toren van Copernicus, en in de zuidwestelijke hoek een achthoekig gebouw met een vierkante klokkentoren en een klein planetarium en een slinger van Foucault . Vanaf de toren kan men de stad, de kleine haven , het grote panorama van de Oostzee en een groot deel van het platteland van Warmia overzien.

De stad leed ook aan vernietiging en zware bevolkingsverliezen tijdens de Pools-Zweedse oorlogen . Tussen 1626 en 1635 werd het bezet door Gustaaf Adolf van Zweden, die de kathedraal plunderde en vele culturele artefacten, waaronder Copernicus 'manuscripten, naar Zweden verscheepte. Verdere vernietiging volgde tijdens de zondvloed (Zweedse invasie van Polen), de Grote Noordelijke Oorlog en de Vierde Coalitieoorlog. 

Na de eerste deling van het Pools-Litouwse Gemenebest (1772) werd de stad overgenomen door het Koninkrijk Pruisen en in 1773 werd het een deel van de nieuw opgerichte provincie Oost-Pruisen . Vervolgens werd Frauenburg in 1871 onderdeel van het Duitse rijk . De Preußische Ostbahn- spoorlijn werd in 1899 geopend en verbindt Elbing (het huidige Elbląg) en Braunsberg (het huidige Braniewo) via Frauenburg, en leidt verder naar de Russische grens bij Eydtkuhnen (het huidige Tsjernysjevskoje). Het reizigersvervoer op de spoorlijn is begin 2006 stopgezet.

Tegen en na het einde van de Tweede Wereldoorlog werden de Duitse inwoners geëvacueerd of verdreven . Na de nederlaag van Duitsland in de oorlog, werd de stad een deel van Polen en werd het hervestigd door Polen, van wie velen verdreven waren uit Poolse gebieden die door de Sovjet-Unie waren geannexeerd .

In 1959 kreeg Frombork zijn stadsrechten terug. Na zwaar (70%) beschadigd te zijn geraakt in de Tweede Wereldoorlog, werd het herbouwd door Poolse padvinders en anderen in 1966-1973, op tijd voor de 500ste verjaardag van Copernicus 'geboorte.

Tegenwoordig herwint Frombork zijn belang als toeristische bestemming, gesteund door zijn sleutellocatie net ten zuiden van de grens met het Russische district Kaliningrad . Hoewel de spoorlijn door Frombork in 2006 is gesloten, heeft de haven seizoensgebonden veerverbindingen met Elbląg , Krynica Morska en Kaliningrad .

 

Braniewo ( [braˈɲevɔ] ) ( Duits : Braunsberg in Ostpreußen , Latijn : Brunsberga , Oudpruisisch : Brus , Litouws : Prūsa ), is een stad in Noord- Polen , in Ermland , in het woiwodschap Ermland-Mazurië , met een bevolking van 18.068 ( 2004). Het is de hoofdstad van Braniewo County .

Braniewo is na Olsztyn de grootste stad van Warmia en een van de historische centra van de regio.

Volgens de Duitse geograaf Johann Friedrich Goldbeck (1748-1812) heette de stad oorspronkelijk Brunsberg naar Bruno von Schauenburg (1205-1281), bisschop van Olomouc in Moravië , die koning Ottokar II van Bohemen vergezelde in 1254 en 1267 toen deze laatste nam deel aan de kruistocht van de Teutoonse Ridders tegen de Oude Pruisen . [1] Er is ook gesuggereerd dat de naam Braunsberg afkomstig zou kunnen zijn van Brusebergue ("kamp van de Pruisen"), maar dit idee is niet gedocumenteerd.

In 1243 werden de nederzetting en de omliggende regio Warmia door de Duitse Orde geschonken aan het nieuw opgerichte bisdom Warmia , wiens bisschop zijn kathedraal in de stad bouwde en er zijn hoofdverblijf van maakte. De stad kreeg stadsrechten op basis van die van Lübeck in 1254, maar werd in 1261 verwoest en ontvolkt tijdens de tweede van de Pruisische opstanden . Het werd in 1273 op een nieuwe locatie herbouwd en bewoond door kolonisten uit Lübeck . In 1284 kreeg het een nieuw stadsrechten, opnieuw gebaseerd op dat van Lübeck. De volgende bisschop, Heinrich Fleming (1278–1300), bracht het kapittel echter over van Braunsberg naar Frauenburg (nu Frombork).

In 1296 werd er een Franciscaner abdij gebouwd en in 1342 werd er een "nieuwe stad" aan toegevoegd. Als de belangrijkste handels- en havenstad in Ermland bloeide de stad als lid van de Hanze , die het bleef tot 1608. In 1440 was de stad een van de oprichters van de Pruisische Confederatie , die zich verzette tegen de Duitse overheersing, [2 ] en op verzoek waarvan koning Casimir IV Jagiellon het grondgebied in 1454 bij het Koninkrijk Polen opnam. De stad zwoer trouw aan de Poolse koning en erkende zijn heerschappij in maart 1454 in Krakau . [3] Na de daaropvolgende dertienjarige oorlog, de Teutoonse Ridders zagen alle aanspraken op de stad af in de Tweede Vrede van Thorn in 1466. [4] Bestuurlijk maakte het deel uit van het Prinsbisdom Warmia in de nieuwe autonome provincie Koninklijk Pruisen , later ook in Groot-Polen. Provincie van de Poolse kroon . In de 18e eeuw begon een anti-Duits discours te ontstaan ​​in het Poolse publiek, terwijl de Duitse burgers van Koninklijk Pruisen geen reden gaven om aan hun trouw aan de Poolse Kroon te twijfelen. [5]

Na de secularisatie van de Duitse Orde in 1525 bekeerde een groot deel van de inwoners zich tot het lutherse protestantisme . Hertog Albert , die grootmeester van de Orde was geweest, probeerde Warmia te verenigen met Hertogelijk Pruisen (een nabijgelegen vazalstaat van Polen), waardoor de katholieken van de stad trouw zwoeren aan de koning van Polen in ruil voor hulp tegen protestants Pruisen. In 1526 liet een Poolse koninklijke commissie de burgers van Braunsberg vrij van de eed aan de Poolse koning en gaf de stad terug aan prins-bisschop Mauritius Ferber . Maar net als het hele gebied van Ermland zwoer Braunsberg trouw aan de prins-bisschoppenvan Warmia, die onderdanen waren van de pausen. Bovendien moest het alle lutherse leringen verwerpen en lutherse geschriften overhandigen. Daarna bleef Warmia overwegend rooms-katholiek (zelfs na de verdelingen van Polen , toen het in 1772 een deel van Pruisen werd ).

17e-eeuws stadsgezicht (uit Altes und neues Preussen , Christoph Hartknoch )

Braniewo werd ongeveer drie jaar bezet door Zweden tijdens de lijflandse oorlog in de 16e eeuw. In Warmia werden de lutherse leerstellingen opnieuw onderdrukt toen prins-bisschop Stanislaus Hosius (1504-1579) de jezuïeten binnenbracht en de school Collegium Hosianum oprichtte . Onder de leerlingen van de school waren de Poolse katholieke Sint Andrew Bobola , Poolse staatslieden en hoge hoogwaardigheidsbekleders Mikołaj Zebrzydowski [6] en Piotr Gembicki , Europa's meest prominente 17e-eeuwse Latijnse dichter Maciej Kazimierz Sarbiewski , [7]missionaris, ontdekkingsreiziger, wiskundige, astronoom en sinoloog Jan Mikołaj Smogulecki , [8] en primaat van Polen Gabriel Podoski . [9] De prominente Hongaarse dichter Bálint Balassi uit de Renaissance verbleef in de stad in 1590-1591. [10] Een priesterlijk seminarie werd toegevoegd in 1564. Paus Gregorius XIII voegde later een pauselijk missieseminarie toe voor Noord- en Oost-Europese landen. Regina Protmann (1552-1613), een inwoner van Braunsberg (Braniewo), stichtte in de stad de Sint-Catharina- Orde van Zusters, erkend door de kerk in 1583. De jezuïet-theoloog Antonius Possevinus speelde een belangrijke rol bij de uitbreiding van het Collegium Hosianum in de jaren 1580 om de groeiende protestantse beweging tegen te gaan.

Potocki-paleis. De Poolse en voornamelijk katholieke stad werd in 1772 geannexeerd door het overwegend protestantse koninkrijk Pruisen tijdens de eerste deling van Polen en maakte het jaar daarop deel uit van de provincie Oost-Pruisen 

Braunsberg verkreeg in 1852 zijn eerste spoorwegverbinding met de rest van het koninkrijk via de Pruisische Oostelijke Spoorweg . In het begin van de 20e eeuw was de stad naast Königsberg het belangrijkste academische centrum van Oost-Pruisen . In 1912 werd het jezuïetencollege de Staatsacademie van Braunsberg (Duits: Staatliche Akademie Braunsberg ). Vóór de Tweede Wereldoorlog was de bevolking van Braunsberg gegroeid tot meer dan 21.000, van wie 59 procent als katholiek werd vermeld en 29 procent protestant. De Tweede Wereldoorlog veranderde een groot deel van de stad in ruïnes. Na drie en een half jaar van woeste oorlogvoering begonnen de Sovjet-troepen hun aanval op Duits land door Oost-Pruisen aan te vallen op 13 januari 1945. Formaties van het Rode Leger bereikten de Vistula-lagune ten noorden van Braunsberg op 26 januari. Begin februari kwamen Duitse burgers begon te vluchten van Braunsberg over het ijs van de bevroren lagune naar de Vistula Spit , vanwaar velen naar Danzig (Gdańsk) of Pillau (Baltiysk) reisden , en erin slaagden aan boord te gaan van Duitse schepen die de gevaarlijke reis naar het westen maakten . Braunsberg werd op 20 maart 1945 door Sovjettroepen veroverd.

Historische architectuur van Braniewo (voorbeelden)

Verdedigingsmuren en torens
Heiligdom van het Heilig Kruis
Gerechtsgebouw
Oude graanschuur
Klooster van Sint-Catharina
Sint-Antoniuskerk

Na zware gevechten en moedwillige vernietiging was de stad voor ongeveer 80 procent verwoest, inclusief een groot deel van het historische stadscentrum, grotendeels verteerd door vuur. Onder het herschikken van de grenzen door de Sovjet-Unie binnen de Overeenkomst van Potsdam , werd de stad een deel van Polen en werd gedeeltelijk opnieuw bevolkt door Poolse kolonisten, van wie velen afkomstig waren uit gebieden in het oosten van Polen die waren geannexeerd door de Sovjet-Unie .

In 2001 werd de St. Catharinakerk, gebouwd in 1346, verwoest in 1945 en herbouwd na 1979, uitgeroepen tot Basilica Minor. Deze gotische hallenkerk werd gebouwd op een plaats waar sinds 1280 een houten Sint-Catharinakerk stond. Prinsbisschop Lucas Watzenrode van Warmia (1447–1512) had uitgebreid aan het oorspronkelijke gebouw toegevoegd.

 

Kasteel Schlobitten is een ensemble van gebouwen dat pas sinds 1945 als ruïne heeft bestaan. Het is gelegen in de huidige Poolse gemeente Słobity , voorheen Schlobitten , dat van 1816 tot 1945 behoorde tot het district Pruisisch Holland in het voormalige Oost-Pruisen . [1] Het bestond sinds 1624 en was de voorouderlijke zetel van de Schlobitten-lijn van de Duitse adellijke familie Dohna . In 1945 werd het geplunderd en in brand gestoken en staat het sinds 19 maart 1968 onder nummer 587/69 op de Poolse lijst van historische monumenten . [2] [3]

Alexander zu Dohna-Schlobitten gaf het gebouwensemble zijn basisvorm door verbouwingen en uitbreidingen. Hij liet het vorige gebouw tussen 1696 en 1736 herontwerpen tot een barok kasteel. Alexander Fürst Dohna-Schlobitten kon een aanzienlijk deel van de inventaris van Schloss Schlobitten kort voor het einde van de oorlog verplaatsen, voordat het werd verwoest door brandstichting na de bezetting door het Rode Leger in 1945 . [4]

De familie van de Burggraven van Dohna , afkomstig uit Saksen, kwam in de 15e eeuw naar dit gebied. Peter von Dohna (* 1483, † 18 januari 1553) werd in 1525 door Albrecht van Brandenburg , de Grootmeester van de Duitse Orde , voor zijn diensten aan het landgoed en het dorp Schlobitten geïnvesteerd . Zijn zoon Achatius von Dohna (* 17 mei 1533; † 18 oktober 1601) uit zijn huwelijk met Catharina von Zehmen , verplaatste de gezinszetel naar Schlobitten en verving een ouder herenhuis door een permanent huis omringd door grachten , dat hij vanaf 1589 bezat bewoond. [5]

Achatius 'zoon Abraham (geboren 13 maart 1579; † 1631) [6] liet in de jaren 1622 tot 1624 het eerste kasteel bouwen in de vroege barokstijl naar Nederlandse modellen, waarvan de drieledige decoratieve gevel werd gekoppeld aan de Nederlandse Renaissance . Het uiterlijk van het kasteel wordt door de opdrachtgever op een tekening doorgegeven. Onderzoek door Poolse experts geeft aan dat het gebouw van Abraham de keldergewelven van de veranda uit de 16e eeuw integreerde. [5] Tijdens de Pools-Zweedse oorlog werd het kasteel verwoest door plunderaars en slechts slecht gerestaureerd door Abraham.

Terwijl zijn weduwe na zijn dood enkele jaren in delen van het landgoed woonde, woonde zijn neef en erfgenaam Friedrich von Dohna , voormalig gouverneur van het Vorstendom Oranje in dienst van het Huis van Oranje , in Coppet Castle aan het Meer van Genève. De verbinding met Oranje kwam via Friedrichs ouders, Christoph zu Dohna en Ursula, geb. Gravin van Solms-Braunfels ; De laatste had twee zussen: Amalie zu Solms-Braunfels , die getrouwd was met de Nederlandse gouverneur Prins Friedrich Heinrich von Oranien , en Louise Christina, die de Nederlandse legerleider Johann Wolfart van Brederode was.was getrouwd. Door deze verbinding was er ook een relatie met Amalie's kleinkinderen, de koningen Wilhelm III. van Engeland en Frederik I van Pruisen .

Frederik I, die in 1701 het koninkrijk Pruisen stichtte , wilde dat zijn nieuwe koninkrijk om redenen van culturele representatie zou worden voorzien van enkele prachtige barokke paleizen; Zo concurreren de kastelen Schlodien (ook behorend tot de Dohna), Friedrichstein en Dönhoffstädt (graaf Dönhoff), Finckenstein (graaf Finck von Finckenstein) en Capustigall (graaf Waldburg) - de laatste twee zouden later ook naar de Dohna moeten komen. . Van deze woningen is alleen Dönhoffstädt vandaag nog intact.

Friedrichs zoon Alexander zu Dohna-Schlobitten herbouwde de kasteelruïne van Schlobitten in de jaren 1695 tot 1722 in de stijl van hoogbarok naar ontwerpen van Jean Baptiste Broebes , breidde het landhuis uit met een tweede galerij en voegde twee rechthoekige vleugels toe, zodat het gebouw omsloten een erehof in de vorm van een hoefijzer. Zijn broer Christoph liet tegelijkertijd het nabijgelegen kasteel Schlodien bouwen. De verdere uitbreiding vanaf 1704 vond plaats onder leiding van Johann Caspar Hindersin: Het buitenste Marstallhof was omgeven door lage verbindingswegen, het landhuis kreeg een derde verdieping en een mansardedak. Hiermee creëerde Hindersin "een hoogst originele, zeer aantrekkelijke vergadergroep die twee vierkante binnenplaatsen omvat". De balzaal met zijn prachtige stucwerk werd in 1713 versierd door Joseph Anton Kraus 

In 1696 en 1732 werd het gebouwencomplex uitgebreid tot een representatieve woning. Hier werden talrijke Pruisische koningen verwelkomd, die het tijdens hun verblijf in Oost-Pruisen als reisstation gebruikten. Friedrich II verbleef hier herhaaldelijk. Er waren meer dan 70 kamers, een grote balzaal en een uitgebreide bibliotheek. Naast talrijke schilderijen was er een muntenverzameling en zeldzame faiences in het kasteel . Het landgoed omvatte ongeveer 1500 hectare land dat werd bewerkt door 160 gezinnen. Na 1918 was er ook een tehuis voor alleenstaande ouderen. Dankzij het "Eeuwige Testament" van 1621, waardoor de familietak van Schlobitten zijn eigendom veranderde in een ondeelbare familie-fideikommissHet land en de collecties van de familie bleven tot 1945 bewaard.

In januari 1945 trokken de bewoners van het kasteel en de medewerkers naar het westen onder leiding van prins Alexander zu Dohna , in totaal 330 mensen, 140 paarden en 38 rijtuigen. Ze brachten ook 31 waardevolle Trakehner- merries mee uit hun fokkerij. Het kasteel werd tijdens de invasie afgebrand en verwoest. Al in 1944 behoorden delen van de waardevolle kunstcollectie, die bestond uit tal van barokke meubels en schilderijen, wandtapijten en Delfts aardewerk en die ook een tabaksdoos versierd met diamanten omvatte, toe aan de laatste kasteelheer, prins Alexander zu Dohna, deels in treinen, deels met een groep vluchtelingen , inclusief een deel van de bijbehorende fokstoeterij, naar het westen geëvacueerd. [7] [8]De uitbestede kunstwerken waren ondergebracht in verschillende kastelen van families die verwant of bevriend waren, waaronder kasteel Muskau , maar tweederde van hen werd aan het einde van de oorlog het slachtoffer van plunderingen. De familie Dohna kon pas na de oorlog de spullen in ontvangst nemen die waren opgeslagen in het Hessische kasteel Laubach . Delen van de collectie die in de DDR in beslag waren genomen, waren na de Duitse hereniging terug te vindenworden weer aan de inventaris toegevoegd. "Prins Alexander zu Dohna's wens om de geredde kunstinventaris van het Schlobitterpaleis als een gesloten complex tentoon te stellen, bracht hem ertoe om ook de inventarisitems aan te bieden die tot de hereniging in de depots van verschillende DDR-musea werden bewaard en aan hem teruggaven voor verkoop in de Pruisische paleizen en tuinen." . [9] De Pruisische Paleizen en Tuinen Stichting Berlin-Brandenburg nam de Dohna-Schlobitten collectie in 1992 en 1999 over., bestaande uit meer dan 1000 individuele stukken, waaronder 72 schilderijen, 35 meubelen, meer dan 200 porselein en aardewerk, 48 glazen, meer dan 600 voorwerpen van edele en onedele metalen, 250 individuele ambachten van verschillende materialen en meer dan 500 textiel.

Een deel van de collectie bevindt zich momenteel in Paleis Charlottenburg in Berlijn in de collectie "Dohna-Schlobitten". [10] Sinds 2009 zijn enkele van de geredde kunstwerken uit Schlobitten ook te zien in Paleis Schönhausen , maar de meeste zijn opgeslagen in depots. [11] Vanaf 2020 wordt de hele collectie in kasteel Doberlug tentoongesteld.Het twee verdiepingen tellende hoofdgebouw was aanvankelijk ontworpen als een massief gepleisterd gebouw met een kelderverdieping in renaissancestijl en had woonhuizen met staartgevels met drie zones . In 1627 werd een bibliotheekgebouw van één verdieping met een langwerpige galerij, overspannen door kruisgewelven, toegevoegd, enigszins gescheiden van het hoofdgebouw. In de jaren 1696 tot 1736 werd een nieuw gebouw in barokstijl in gebruik genomen. [12] Aanvankelijk was de bouwer Jean Baptiste Broebes verantwoordelijk voor de planning; hij maakte het plan voor het paleiscomplex en bouwde de oostvleugel. Vanaf 1704 nam Johann Caspar Hindersin de leiding over . Hij was de bouwmeester van het paleisJoachim Ludwig Schultheiss von Unfriedt als expert aan de kant. [13] Voor het interieur werk, Alexander was in staat om te werken met de Schlüter student en stukadoor Joseph Anton Kraus (* Berlijn; † 21 januari 1721) [14] en de schilder en fresco kunstenaar Giovanni Baptista Schannes († 1719) [13] voor meerdere jaren Bind project. Kraus ontwierp - mogelijk in samenwerking met stukadoor Johann Georg Pörtzel  - [15] [16] [17] de balzaal, het centrale kasteel , de trappenhuizen en de koninklijke vertrekken. [18]"Over het geheel genomen was Schlobitten het belangrijkste complex dat de Dohnas hebben gemaakt."

De kunstcollectie van het kasteel, waarvan tot op de dag van vandaag aanzienlijke overblijfselen bewaard zijn gebleven in de Dohna-Schlobitten-collectie , bestond uit handgemaakte meubels, tapijten, huishoudelijke artikelen, textiel, porselein en Nederlands aardewerk, van 450 schilderijen, evenals tekeningen, miniaturen en kleine sculpturen als portretbustes. Naast enkele stillevens en bijbelse stukken werd de collectie, die grotendeels de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd , gedomineerd door portretten uit de 17e tot de 19e eeuw. Bijzonder opmerkelijk zijn 22 portretten van het Oranjevolk en 31 afbeeldingen van de Hohenzollern van keurvorst Friedrich Wilhelm tot keizer Wilhelm II.De Oranje was verwant en politiek verwant aan de Dohnas, door deze verbinding was er ook een relatie met het Pruisische koningshuis van de Hohenzollern , dat Schlobitten gebruikte als reisverblijf. De kunstenaars van al deze portretten zijn echter niet bekend. Er zijn foto's in de stijl van Michiel van Mierevelt , andere zouden van Jan de Baen kunnen zijn , waaronder Gerrit en Willem van Honthorst , en Antoine Pesnezijn opgenomen in de collectie. Maar veel schilderijen zijn slechts replica's van bekende portretten uit andere prinselijke collecties. Naast portretten nemen familieportretten een grote ruimte in beslag. Veelbetekenend is een groot formaat familiestuk van Johannes Mytens uit 1644. Sommige van deze afbeeldingen werden later aangevuld door andere schilders, meestal na de geboorte van kinderen, kleinkinderen en neven. In die tijd waren er rondreizende schilders die van kasteel naar kasteel gingen en opdrachtwerk deden voor vorsten en landadel. Hun namen worden vaak bewaard in handtekeningen, ook op de achterkant van de foto's, maar hun werken zijn meestal niet van hoog artistiek niveau. Maar de Dohnas konden zich ook belangrijkere artiesten veroorloven. Deze omvatten bijvoorbeeld Johann Friedrich August Tischbein in de 19e eeuwen bekende Königsberg-artiesten zoals Johann Eduard Wolff .

De oude bibliotheek rond 1915

In kasteel Schlobitten was sinds 1627 een bibliotheek die, naast het Dohnas-archief, eerste edities bevatte van de bekende klassieke literatuur die sinds de 16e eeuw was gepubliceerd; Liedboeken en reisliteratuur en Nederlandse romans die rond 1700 werden gebruikt als entertainmentlezing. Maar ook politicologische werken en theologische controversiële literatuur uit de tijd van religieuze strijd na de Reformatie maakten deel uit van de bibliotheek. Er waren enkele wiegprenten , waarvan de preken van bekende theologen uit de 15e eeuw zoals Johann Geiler von Kaysersberg en Johannes de Bromyard het vermelden waard zijn . Vanaf de 16e eeuw kwamen werken van Erasmus van Rotterdam , een vanHandgeschreven bijbel van 1556 tot Philipp Melanchthon , tien delen met preken van Maarten Luther van 1555 tot 1558 en een uitgave van Paracelsus ' Philosophia ad Atheniensis uit 1564. Een catalogus uit 1858 bevat meer dan 55.000 delen. Aan het eind van de 19e eeuw was de inventaris zo sterk gegroeid (Richard Wilhelm was boekenverzamelaar) dat de bestaande ruimte moest worden uitgebreid. Tot die tijd was de bibliotheek gehuisvest in een 33 meter lange, zes meter diepe en 4,30 meter hoge kamer met een kruisgewelf in de aanbouw ten oosten van het hoofdgebouw, gebouwd in de tijd van Abraham von Dohna. Nu zijn de bibliotheekkamers toegevoegd aan de bijbehorende uitbreiding aan de westzijde van het kasteel.

 

Pasłęk ( spreek uit als Pas-wenk [ˈpaswɛŋk] ; Duits : Preußisch Holland ( help · info ) , Oudpruisisch : Pāistlauks ), voorheen in het Pools bekend als Holąd Pruski , is een historische stad in het noorden van Polen , in het district Elbląg in het Ermland-Mazurisch Voivodeship . In 2017 telde de stad 12.298 geregistreerde inwoners.

De oudste vermelding van de naam van het Pasłęk-gebied verschijnt als Pozolucensis provincia in een petitie van Poolse Dominicanen aan paus Gregorius IX uit 1231. [2] Later in de 13e en 14e eeuw werd de nederzetting in documenten vermeld als Pazluch , Pazlok , Paslok . [2] In 1393 werd het genoemd door een broeder Heinricus de Castro alias Pasloci . Pasłęk is een van de twee historische Poolse namen van de stad en is afgeleid van de oude Pruisische plaatsnaam Passis Lukis .

De tweede naam is Holąd Pruski. De stad in de plaats van de oude nederzetting werd gesticht door kolonisten die aan het einde van de 13e eeuw door de Duitse Orde uit Holland waren geïmporteerd - vandaar de naam Hollant of Holland , [2] later veranderd in Preußisch Holland , door het adjectief Preußisch toe te voegen dat 'Pruisisch' betekent. ". Het is de oudste voormalige Nederlandse nederzetting in het huidige Polen. Het is gelegen in de Pruisische historische regio Pogesania .

Na de Poolse overwinning in de Slag bij Grunwald in 1410 werd het kasteel geplunderd door de terugtrekkende Duitse Ridders . [2] Daarna werd het zonder slag of stoot door Polen overgenomen. [2]

In 1440 sloot de stad zich aan bij de Pruisische Confederatie [3] en met de confederatie in 1454 sloot het zich aan bij Polen. [4] Tijdens de Dertienjarige Oorlog (1454–1466) werd het kort veroverd door de Duitse Orde, maar in 1456 keerde het terug naar Polen. [4] De stad werd met succes verdedigd tegen de Teutoonse Ridders in 1463 en 1466. [4] Na het vredesverdrag dat in 1466 in Toruń werd ondertekend , bleef de stad onder Poolse heerschappij als leengoed , als onderdeel van de staat van de Duitse Orde. Tijdens de laatste Pools-Duitse oorlog, dat uitbrak nadat de nieuw gekozen Grootmeester van de Duitse Orde weigerde zich te onderwerpen aan de Kroon van Polen, werd de stad veroverd en bezet door de Polen van 1520 tot de ontbinding van de Duitse staat in 1525. [3] Daarna bleef het bestaan. onderdeel van het seculiere hertogdom Pruisen , een Pools leengoed tot 1657. In 1526 werd een lutherse parochie gesticht. [3] In 1534 werd een stadsschool opgericht. [2]

In 1627 werd de stad veroverd door de Zweden en het jaar daarop werd het veroverd door de Polen. [4] In 1635 vonden vredesonderhandelingen tussen Polen en Zweden plaats in Pr. Holland. [2] [4] In 1655 werd de stad opnieuw veroverd door de Zweden. [2] In 1659 werd het opnieuw door Zweden belegerd, maar dit keer zonder succes. [2] [4] Het was de locatie van " The Great Sleigh Drive ", een militaire operatie in 1678. In 1688 werd een paardenpostdienst die Marienburg (Malbork) met Königsberg verbond, door de stad geleid. [3] Tussen 1758 en 1762 stond het onder Russischbezetting. [2] [5] In 1807 werd het veroverd door Napoleontische troepen. [5] Franse troepen waren in 1807 en 1812 in de stad gelegerd. [3] In 1818 werd Preußisch Holland de zetel van het district of de provincie ( landkreis ) met dezelfde naam. [6] In 1831 leed de stad aan een overstroming. [5]

Het maakte sinds 1701 deel uit van het koninkrijk Pruisen en werd in 1871 een deel van het Duitse rijk . Na de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog en het Verdrag van Versailles bleef de stad de zetel van Landkreis Preußisch Holland in de Duitse exclave Oost-Pruisen van Weimar. . Met de komst van het Rode Leger op 23 januari 1945 en het einde van de oorlog werd Preußisch Holland onderdeel van de Volksrepubliek Polen . Het werd op 1 juni 1945 overgedragen aan de Poolse regering en op 7 mei 1946 hernoemd naar de historische naam Pasłęk. [7] De overgebleven etnische Duitsers warenhet jaar daarop in verschillende transporten verdreven , bijvoorbeeld 149 mensen op 4 september en 89 op 4 oktober 1947. Een transport van 80 kinderen uit een weeshuis, velen van hen overlevenden van het spoorwegongeluk in Grünhagen of evacués in oorlogstijd , vertrok in mei 1947. As van 1950 woonden 373 vooroorlogse inwoners in het gebied, een aantal teruggebracht tot 20 in 1958. [8]

In 1969 werd de woningcoöperatie "Pasłęczanka" opgericht, die de wijk "Osiedle Ogrodowa" bouwde. [3] In 1975 werd een economische en technische school geopend

Het paleis in Stary Dolno is gebouwd in de 19e eeuw. Het grenst aan de overblijfselen van een oud verwaarloosd park en een vijver. De laatste eigenaar van het pand was Helmut Schwichtenberg. Het paleis heeft een toren en lijkt een beetje op Italiaanse villa's. Na de Tweede Wereldoorlog werd het jarenlang gebruikt door de lokale staatsboerderij. Momenteel zijn hier appartementen. De faciliteit kan een behoorlijke renovatie gebruiken.

In het dorp Stare Dolno bevindt zich een overblijfsel van het viaduct van de spoorlijn Elbląg-Ostróda-Olsztynek. De lijn is aangelegd in de jaren 1891 - 1893. De dijk is volledig afgebroken en de ruïne die in het veld staat ziet er een beetje vreemd uit ... Tussen Stary Dolna en Kwietniew is een minder beschadigd deel van het viaduct te zien.

In het interbellum reden hier dagelijks 10 extreem punctuele treinen. Het was vroeger een strategisch knooppunt voor de snelle verplaatsing van troepen van noord naar zuid. De laatste Duitse trein reed hier in januari 1945 langs. Na de oorlog werd de linie ontmanteld en door de Russen vervoerd als "oorlogsbuit". Sommige spoorwegviaducten, waaronder de massieve metalen brug over de rivier de Dzierzgoń bij Nowy Dolna, werden ook ontmanteld.

 

Kasteel in Dzierzgoń - de ruïnes van het Duitse kasteel in Dzierzgoń uit de 13e eeuw .

Het kasteel in Dzierzgoń werd in 1248 gebouwd op de plaats van een Pruisisch bolwerk. In 1249 werd hier de nederzetting Dzierzgoń ondertekend . Na de verwoesting aan het einde van de 13e eeuw werd de vesting uitgebreid. Het kasteel is gebouwd van baksteen op de top van een heuvel met uitzicht over de stad vanuit het noorden. Er zijn geen documenten over de lay-out van deze eens enorme faciliteit bewaard gebleven. Vanaf 1309 opereerde de grote vestiaire van de Orde in de vesting . In 1414 brandde het kasteel af nadat het was veroverd door het Poolse leger en in 1456 werd het bijna volledig afgebroken. In de 17e eeuw werden stenen uit de ruïnes gebruikt om de hervormde kerk te bouwen.

In de 19e eeuw werd op de plaats van de ruïnes een park aangelegd en in de jaren dertig werd op de top van de heuvel een watertoren gebouwd . In de zomer werden archeologische opgravingen uitgevoerd op de heuvel, die de fundamenten van het gebouw en de voormalige weg onthulden. Aan de voet van de heuvel, aan de straat, zijn fragmenten van een steunmuur bewaard gebleven.

  • Adamski W.J. , Dzierzgoń - Teutoonse kasteel , 4 februari 2008 [bezocht op 2008-05-05] [gearchiveerd vanaf het adres 2008-06-12] 
  • Antoni Jan Pawłowski, Het kasteel in Dzierzgoń onthult zijn geheimen. Archeologische en architectonische onderzoeksresultaten in de jaren 1998-2003 , [in:] XIV Pomeranian Session, deel 2: From the early Middle Ages to the modern times, ed. Mirosław Fudziński, Henryk Paner, Gdańsk 2005, pp. 207–229; idem,
  • Een poging om het kasteel in Dzierzgoń te reconstrueren , [in:] Pools-Pruisische en Duitse grenslanden, [vol.] 2, onder redactie van Kazimierz Grążawski, Włocławek-Brodnica 2007,

Klebark Mały (Duits: Klein Kleeberg ) - een dorp in Polen gelegen in het woiwodschap Ermland-Mazurië , in de Olsztyn poviat , in de gemeente Purda . In de jaren 1975–1998 behoorde de stad administratief toe aan de provincie Olsztyn .

Het dorp werd gesticht in 1587 als gevolg van de opdeling van Klebark in Klebark Wielki en Klebark Mały, tijdens de nieuwe kolonisatie van het dorp, gelegen op ongeveer 3 km ten noordwesten van Klebark Wielki, aan de weg naar Olsztyn . In het dorp staat een voormalig schoolgebouw (onder historische bescherming), oude dorpsgebouwen, twee historische kapellen en een archeologische vindplaats ten zuiden van het dorp.

Eerder was er een Pruisische nederzetting in de plaats van Klebark (nog steeds aan het begin van de 14e en 15e eeuw waren de meeste inwoners Pruisen ). Klebark wordt al in 1352 vermeld in documenten. Klebark ( Cleberg ) werd in 1357 gesticht door het Warmia Chapter onder de Chełmno-wet, op 60 draken (ongeveer duizend ha). Lake Klebarskie (271,22 ha), toen nog Amelung geheten, behoorde erbij . De oprichter was Prus Johannes. Zasźca ontving 8 gratis leengoederen en de kolonisten 52 leengoederen met een 14-vrije periode (huurvrije periode). In de 15e eeuw, tijdens de Dertienjarige Oorlog, werd het dorp volledig verwoest (in 1455).

Na de vernietiging en ontvolking tijdens de Pools-Duitse oorlog, werd de herkolonisatieactie in 1517 en 1521 uitgevoerd door Nicolaus Copernicus (als de beheerder van het Warmia-kapittel, woonachtig in Olsztyn ). De kolonisten kwamen uit het grondgebied van Polen. De nederzetting was echter op twee plaatsen georganiseerd, waardoor er een opdeling was in twee afzonderlijke dorpen: Klebark Wielki (ook wel Stary - Alt Cleberg genoemd ) en Klemark Mały (ook wel Nowy Klebark - Neti Cleberg genoemd ). keurde de verdeling in twee gelijke delen goed, elk 30 leengoederen, waaronder 4 sołeckie-leengoederen. De hedendaagse namen van het dorp (Klebark Mały en Wieki) werden gevormd in de 17e eeuw.

Een inwoner van Klebark Mały, gedood door Sovjetsoldaten in 1945, werd begraven onder een van de kapellen. [2] Een terrazzo-frame is bewaard gebleven, wat wijst op een oude begrafenis.

 

Kwidzyn ( Latijn Quedin / Insula Sanctae Mariae , Duits Marienwerder , verkeerd Kwidzyn [3] ) - een stad in de provincie Pommeren , Kwidzyn County , gelegen aan de Liwa rivier , het recht zijrivier van de Nogat , 5 km van de Vistula , de zetel van de provincie autoriteiten.

Volgens de gegevens van 1 januari 2018 had Kwidzyn 38.553 inwoners 

De nederzetting Pomezańskie genaamd Kwedis (in de kroniek vermeld als Quedin, Quidino, Quedzyn) bestond in de elfde eeuw en werd hoogstwaarschijnlijk verwoest tijdens de veldslagen in die gebieden. De nederzetting werd in 1233 door de Duitse Orde hersteld door de meester Hermann von Balek [4] als uitgangspunt in Pruisisch Pomezania. De vesting kreeg stadsrechten na de locatie onder de Chełmno-wet in 1233 of 1235 (bevestigd rond 1254) [5] , het had een typische dambordlay-out en bestond uit ongeveer 50 percelen [6]. De stad werd verwoest tijdens de Pruisisch-Duitse gevechten in 1243. Het werd herbouwd door de Duitse Orde en in 1285 werd het de hoofdstad van het Pomesanische bisdom (tot 1587). In 1320 begon de bouw van het kasteel en duurde ongeveer 20 jaar, de herlocatie van de stad vond plaats in 1336, vanaf dat jaar was de officiële naam Marienwerder (Duits: Werder - riviereiland, ostrów, kępa; Marien - St. Mary's - Ostrów Maryjny , Kępa Mariacka ) ook wel gespeld in het Latijn als Insula Sanctae Mariae . In 1440 ondertekenden vertegenwoordigers van de Pruisische landgoederen, dwz landen en steden, de akte van de Pruisische Unie in Kwidzyn [7] . In de eerste dagen van de Dertienjarige OorlogDe autoriteiten van Kwidzyn erkenden de soevereiniteit van de Poolse koning, maar in de herfst van 1454 waren ze ongehoorzaam aan hem [6] .

Castle of the Pomesanian Chapter , (1912)

Na de Dertienjarige Oorlog (1466) bleef hij bij Pruisen als Pools leengoed . Na de secularisatie van Pruisen in 1525 bevond het zich binnen de grenzen van hertogelijk Pruisen, een jaar later bekeerden de Pomesanische bisschop en een groot deel van het kapittel zich tot het protestantisme. Op dat moment was er een aanzienlijke toename van het aantal mensen, d.w.z. van 650 naar 750, waardoor de stedelijke ontwikkeling de stadsmuren overschreed en twee buitenwijken creëerde - Malbork en Grudziądz. Tijdens de oorlogen met de Zweden werd de stad verschillende keren bezet door het leger van Karel X Gustav [6] . Vanaf 1657 onder de heerschappij van Brandenburg, in 1701 was het een stad in Pruisen [5] . Tijdens de Zevenjarige OorlogRussen kwamen de stad binnen. In 1765 werd op initiatief van Frederik II de Grote in de stad een douanekantoor opgericht, dat tot taak had op onrechtmatige wijze douanerechten te berekenen op Poolse goederen die door de Weichsel naar Gdańsk werden gedreven. Vanaf 1772 de zetel van het departement, vanaf 1818 het regentschap in de provincie West-Pruisen . In 1773 begon de drukkerij Kanterów te werken, waar het ook in het Pools werd gedrukt (het werkte tot 1926). Vanaf het einde van de 18e eeuw vorderden de germaniseringsactiviteiten, wat leidde tot de sluiting van de Poolse school in 1836. In 1828 werd een verharde weg van Kwidzyn naar de kruising op de Vistula en de rivierhaven in Korzeniewo aangelegd , in 1860 werd de watervoorziening geopend en werd begonnen met de aanleg van het rioolstelsel. De geschiedenis van Kwidzyn werd in 1873 beschreven door de historicus van Pruisen Max Toeppenin de monografie van Stadt Marienwerder [8] . In 1883 werd een spoorverbinding met Malbork en Grudziądz tot stand gebracht [5] .

Het gebouw van het voormalige consulaat van de Republiek Polen , momenteel de gemeentelijke kleuterschool nr. 1

In 1900 werd een gemeentelijke gascentrale geopend en in 1909 werd een spoorverbinding met Prabuty in gebruik genomen [5] . Vanaf 1907 werd op initiatief van de Unie van Polen [6] een particulier Pools gymnasium opgericht . In 1919 werd Tadeusz Odrowski het hoofd van de Poolse Volksraad, het Warmian Plebiscite Committee begon te werken in Kwidzyn, en een jaar later werd de stad opgenomen in het volksraadpleginggebied , waardoor het binnen Duitsland bleef, dit keer als de zetel van het West- Pruisische regentschap in Oost-Pruisen.. Van 1920 tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren een Pools consulaat en Poolse culturele en educatieve organisaties actief in de stad. Ondanks het groeiende anti-Poolse sentiment sinds 1933, werd in 1937 een Pools gymnasium opgericht en was de People's Bank al actief. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd voorafgegaan door pesterijen en openlijke repressie tegen Polen [5] .

Tweede Wereldoorlog bewerken code bewerken ]

Op 30 januari 1945 trokken de troepen van het 2e stakingsleger van het 2e Wit-Russische front de stad binnen . 540 soldaten van het Rode Leger kwamen om bij de gevechten, met name van de 46e en 90e infanteriedivisies (om hen te herdenken werd na de oorlog het Monument van Dankbaarheid opgericht in de Warszawska-straat) [9] .

Na de bezetting door het Rode Leger werd Kwidzyn voor circa 20 duizend in een veldhospitaal ingericht . gewond. Toen de Russen de stad verlieten, verbrandden ze de historische oude stad met het stadhuis [ noot nodig ] .

Het gebied van de oude stad Kwidzyn werd na de verwoesting in 1945 herbouwd .

Nadat de stad door het Poolse bestuur was overgenomen, werden de uitgebrande huurkazernes afgebroken en werden de op deze manier verkregen stenen gebruikt om Warschau weer op te bouwen [ voetnoot nodig ] . Sinds het einde van de vijandelijkheden begon de geleidelijke opruiming van de verwoeste oude binnenstad en de lancering van de verwoeste fabrieken. De voedsel-, keramiek- en bouwnijverheid ontwikkelden zich in de stad. Op basis van de in 1934 opgerichte voedselplanten werd de "Kwidzyn" Warmia Fruit and Vegetable Industry Plant opgericht, het Youth Culture Centre en het County Regional Museum opgericht. Vanaf het midden van de jaren zestig begon de gedeeltelijke ontwikkeling van het gebied van de voormalige oude binnenstad. In 1973 werd begonnen met de bouw van de Kwidzyn-pulp- en papierfabriek.

Tijdens de staat van beleg in de penitentiaire inrichting op ul. Lotnicza 1, een interneringskamp voor ongeveer 150 mensen, werd opgericht (het op een na grootste in Pommeren na het centrum in Strzebielinek ), dat actief was van maart 1982 tot eind december 1982. Op 14 augustus 1982 was het centrum in Kwidzyn de plaats van de meest brute pacificatie van het geïnterneerde protest, dat werd doorbroken door waterstromen opgewekt door motorpompen, gevolgd door vele uren mishandeling van de geïnterneerden in de ' gezondheidspaden ' die in de gevangenisgangen zijn opgesteld"(Slaan en schoppen tot het bewustzijnsverlies door de rijen officieren gewapend met wapenstokken, waartussen de geïnterneerden moesten vluchten) en meerdere brute afranselingen in individuele cellen (inclusief water op hen gieten, met stokken slaan, trappen en achtervolgen). Van de in totaal 148 geïnterneerden, werden ongeveer 80 mensen geslagen, waaronder ongeveer 40 mensen die slecht waren en 13 zeer slecht. [10] [11]

In mei 2007 werden de overblijfselen van de lichamen van Duitse meesters gevonden in de crypten van de co-kathedraal in Kwidzyn . De identiteit van alle drie de meesters - Werner von Orseln , Ludolf König von Wattzau en Henryk von Plauen - werd vastgesteld . Op 23 september 2007 brak er brand uit in het stadhuis van Kwidzyn en Starosty.

 

Zamak (voorheen handelsmerk als ZAMAK [1] en ook bekend als Zamac ) is een familie van legeringen met een basismetaal van zink en legeringselementen van aluminium , magnesium en koper .

Zamak-legeringen maken deel uit van de familie van zink-aluminiumlegeringen ; ze onderscheiden zich van de andere ZA-legeringen door hun constante 4% aluminiumsamenstelling. [2]

De naam zamak is een afkorting van het Duitse namen voor de metalen waarvan de legeringen bestaan: Zink (zink), aluminium , magnesium en Kupfer (koper). [2] De New Jersey Zinc Company ontwikkeld zamak legeringen in 1929. Zink legeringen worden in de volksmond aangeduid als pot metal of wit metaal . Hoewel zamak aan hogere industriële normen wordt gehouden, wordt het nog steeds als een potmetaal beschouwd.

De meest voorkomende legering van zamak is zamak 3. Daarnaast worden zamak 2, zamak 5 en zamak 7 ook commercieel gebruikt. [2] Deze legeringen zijn meestal gegoten . [2] Zamak-legeringen (met name nr. 3 en nr. 5) worden vaak gebruikt in de spin-gietindustrie .

Een groot probleem met vroege spuitgietmaterialen met zink was zinkpest vanwege onzuiverheden in de legeringen. [3] Zamak vermeed dit door het gebruik van 99,99% puur zinkmetaal, geproduceerd door New Jersey Zinc's gebruik van een refluxer als onderdeel van het smeltproces .

Zamak kan worden gegalvaniseerd, nat worden geverfd en goed worden. In de vroege jaren 1930 had Morris Ashby in Groot-Brittannië een vergunning verkregen voor de zamaklegering uit New Jersey. Het refluxerzink met een zuiverheid van 99,99% was niet beschikbaar in Groot-Brittannië en daarom verwierven ze het recht om de legering te vervaardigen met gebruikmaking van een plaatselijk beschikbaar elektrolytisch geraffineerd zink met een zuiverheid van 99,95%. Dit kreeg de naam Mazak , deels om het te onderscheiden van zamak en deels van de initialen van Morris Ashby. In 1933 verleende National Smelting een licentie voor het refluxeroctrooi met de bedoeling het te gebruiken om 99,99% zink te produceren in hun fabriek in Avonmouth 

 

In Pila Mlyn is een Mining village - the village Thematic in navolging van een Oostenrijks voorbeeld

Debrzno

Het neoklassieke paleis in Debrzno- Wieś werd gebouwd in de tweede helft van de 19e eeuw. Het is een gebouw met meerdere verdiepingen met een kelder, met een onregelmatige vorm, gebouwd op een rechthoekig plan, bedekt met een schilddak. In de achterste hoek staat een vierkante toren bekroond met een hoge lantaarn met een puntige helm. Er is een pseudopauze, bekroond met een driehoekige gevel, in de achtergevel. De risalit wordt voorafgegaan door een vijfhoekige veranda met daarop een terras. Voor de veranda bevindt zich een rond terras op een hoge stenen fundering met aan weerszijden een balusterleuning en een trap naar het park. Alle ramen zijn halfrond. De gevels zijn versierd met rustiek. Het paleis is omgeven door een aangelegd park.

 Helaas heb ik geen informatie gevonden over de geschiedenis van het etablissement of de eigenaren. Momenteel wacht het te koop staande paleis op een nieuwe eigenaar en renovatie.  Debrzno -Het dorp ligt 18 km ten zuidwesten van Człuchów, 2 km ten zuiden van Debrzno , aan de weg nr. 188 naar Złotów.

Het paleis in Debrzno Wieś heeft een nieuwe eigenaar. De hoop was dat het niet in verval zou raken

Debrzno Een dorp, een dorp gelegen in de directe omgeving van de stad Debrzno. Het neoklassieke paleis in Debrzno Wieś werd in de tweede helft van de 19e eeuw gebouwd door de familie Wilckens. Het gerucht gaat dat in augustus 1939 hier het hoofdkwartier van generaal Heinz Guderian was gevestigd, die wachtte op een bevel om Polen aan te vallen. In de naoorlogse jaren was het paleis een centrum van cultureel amusement voor werknemers van staatsboerderijen. Er was hier een televisiekamer, een dorpsbibliotheek en alle spelen en zelfs bruiloften werden hier gehouden.

 

Drawsko Pomorskie ( Duitse  Dramburg ) - een stad in het noordwesten van Polen, in de provincie West-Pommeren , de zetel van de provincie Drawsko en de stad-landelijke gemeente Drawsko Pomorskie . Sinds 1946 ligt ten zuiden van de stad de Drawsko Training Grounds , een van de grootste oefenterreinen in Polen en Europa.

Volgens gegevens van 30 juni 2009 had de stad 11.419 inwoners 

De stad is gelegen aan de rivier de Drawa in het Drawskie Lakeland . De nationale weg nr. 20 en de spoorlijn nr. 210 passeren Drawsko Pomorskie . De smalspoorlijn Stara Dąbrowa - Drawsko Pomorskie liep ook door de stad . Binnen de stadsgrenzen is er een klein meer Okra en meer Lubie ongeveer 3 km van de stad .

De afstand tot de Oostzee is ongeveer 90 kilometer vanaf hier, en ongeveer 85 km tot de hoofdstad van het woiwodschap - Szczecin .

In Drawsko zijn er delen van de stad zoals: Jankowo, Koleśno, Okrze, Zdroje [4] . De stad bestaat uit de volgende voormalige steden: Gogółczyn en Kłosy . Er zijn ook woonwijken: Os. Łobeskie, Os. Toruńskie, Os. Grottgera en Os. Złocienieckie.

In de jaren 1946–1950 behoorde de stad administratief toe aan de provincie Szczecin , in de jaren 1950–1975 aan de zogenaamde grote provincie Koszalin , en in de jaren 1975-1998 tot de zogenaamde de kleine provincie Koszalin .

Volgens gegevens van 1 januari 2009 bedraagt ​​de oppervlakte van de stad 22,33 km

Het eerste bolwerk en de eerste nederzetting bestond al sinds de 7e eeuw, in de 12e-12e eeuw was er een Pommeren bolwerk op de grens met Groot-Polen, bewoond door Polanen, en deze landen werden door Mieszko I in de Poolse staat opgenomen. , behoorden deze gebieden tot de kasselrij van Kołobrzeg, maar aan het einde van de 13e eeuw werd het overgenomen door Brandenburg. Drawsko Pomorskie kreeg op 8 maart 1297 stadsrechten uit handen van markgraaf Waldemar. Later werden deze gebieden eigendom van de Brandenburgse markgraven als de zogenaamde Nieuw Marchia [6] . De eerste burgemeester van Drawsko was Arnold von Goltz [7] [8] [9]. In de 14e eeuw werden de stadsmuren gebouwd. In 1626, tijdens de Dertigjarige Oorlog, werd de stad verwoest door de familie Lisowski. In 1848, tijdens de Lente der Naties, vonden anti-burgerlijke bewegingen plaats [6] .

Op 1 november 1877 bereikte de spoorlijn van Runowo Drawsko [10] . In het interbellum zorgde het onder meer voor verbinding met Berlijn (1 sneltrein per dag met een reistijd van 5 uur). Lokaal vervoer werd verzorgd door een smalspoorlijn naar Ińsk (reistijd 3 uur) en bussen naar Połczyn-Zdrój die op woensdag en zaterdag reden.

Wapen van Drawsko Pomorskie tijdens de communistische periode

Drawsko Pomorskie werd in de nacht van 4 maart 1945 veroverd ( Slag bij Drawsko ) door de 4e infanteriedivisie van Jan Kiliński (10e, 11e, 12e Infanterieregiment) in samenwerking met de Sovjet 364e Infanteriedivisie van het 3e Stakingsleger en de 19e Gemotoriseerde Infanteriebrigade van het 1e Gepantserde Leger ( 1e Wit-Russisch Front ). Volgens officiële gegevens werden tijdens de gevechten 16 Poolse soldaten gedood en 26 gewond. Aangenomen moet echter worden dat het aantal gevallen Poolse soldaten groter was, aangezien de burgemeester van Drawsko J. Zieliński verklaarde dat er 40 graven van Poolse soldaten in de stad waren [11] . De gevechten van Poolse soldaten om Drawsko werden herdacht in het graf van de onbekende soldaat in Warschau, met de inscriptie op een van de borden na 1945 "DRAWSKO 4 - 5 maart 1945". Als gevolg van de gevechten werden de gebouwen en het stedelijk materiaal voor ongeveer 50% vernietigd [6] .

In 1946 werd de naam Drawsko officieel geïntroduceerd , ter vervanging van de vorige Duitse naam Dramburg [12] . In 1948 werd de naam veranderd in Drawsko Pomorskie [13] .

In 2001 werd een gebied met een totale oppervlakte van 90,18 ha aan de stad toegevoegd [14] .

Volgens het register van het National Heritage Institute omvat de lijst van monumenten [15] [16] :

Kasteel in Pęzino - een van de best bewaarde woon- en verdedigingsgebouwen in Pommeren [1] . Het is gelegen in het centrum van het dorp Pęzino , ongeveer 14 km ten oosten van Stargard . Het kasteel is gelegen aan de Krępielą ( in de volksmond : Krąpiel) en zijn zijrivier Pęzinka . Momenteel is het kasteel in particuliere handen, de eigenaar is gespecialiseerd in het bedienen van georganiseerde groepen op het gebied van speciale evenementen, conferenties, bruiloften, enz.

Slot (in zijn oorspronkelijke vorm) gebouwd tussen de veertiende en vijftiende eeuw Joannites die sinds 1382 eigenaar waren van Pezina (kocht het van rhodium Borkow) [3] . Het kasteel had grote verdedigingswaarden, nog versterkt door zijn ligging in de "vorken" van twee stromen: Krępiel en Pęzinka. Het gebouw, gebouwd op een kunstmatige heuvel, was gemodelleerd naar de kastelen in Łagów en Swobnica en bestond uit een vierdelige omtrekmuur die een onregelmatige vierhoek vormde, en een woongebouw naast het oostelijke deel van de verdedigingsmuur. In de zuidwestelijke hoek van het complex werd een enorme laatste verdedigingstoren gebouwd - de zogenaamde bergfried [3]. De woonvleugel had alleen ramen aan de westzijde (binnenzijde).

In 1492 werd het kasteel overgedragen aan de familie Borek als een erfelijk leengoed van de Orde in particulier bezit [3] . Aanvankelijk voerden de Borks slechts bescheiden bouwwerkzaamheden uit, waarbij onder meer raamopeningen in het oostelijke deel van de ommuring werden geslagen en de woonvleugel werd verfraaid met decoratieve gevels [3] . Rond 1600 begon men met grootschalige bouwwerkzaamheden, waaronder de bouw van een enkele vleugel, drie verdiepingen tellende woonvleugel en de transformatie van het hele kasteel tot een renaissancistisch verblijf, met slechts gedeeltelijk bewaard gebleven verdedigingsvormen [3] . De gebouwen werden gepleisterd en bedekt met rustiek .

Vanaf 1680 werd het kasteel beheerd door de familie Puttkamer, die er in 1703 eigenaar van werd [3] . Halverwege de negentiende eeuw voegden ze een nieuwe, neogotische vleugel toe aan de oostgevel van de gotische vleugel [3] . In de jaren 1860 maakten de Puttkamers de omgeving van het kasteel schoon door de daar gelegen boerderijgebouwen te slopen. In plaats daarvan ontstonden groene zones en romantische gebouwen in de vorm van een tuinpaviljoen en de ruïnes van een kapel.

In 1935 brak er brand uit in de oostvleugel die deze ernstig beschadigde. Tijdens de renovatie in 1936-40 werd één dakspant gemaakt, gebruikelijk voor de gotische en neogotische vleugels, en hun omtrek werd geëgaliseerd. Er werden ook kamers gebouwd aan het zuidelijke deel van de ommuring, waardoor een nieuwe poortvleugel ontstond (met een doorgang naar de binnenplaats) [3] .

Na de Tweede Wereldoorlog was het kasteel eigendom van de staatsboerderij in Pęzino. Zijn toestand verslechterde geleidelijk. In 1977 begon een algemene renovatie van het kasteel, waarbij het werd toegewezen aan de zetel van de Combine of State Farms [3] . Er werden pogingen ondernomen om het uiterlijk van het gebouw uit 1939 te herstellen. De bedoeling was dat het kasteel ook culturele instellingen zou huisvesten: een bibliotheek, een gemeenschappelijke ruimte, een regionale kamer (museum). De renovatie, uitgevoerd door de Szczecin-afdeling van de Monuments Conservation Studio, werd in 1990 voltooid [3] . Als gevolg van de politieke veranderingen die snel volgden, werd het kasteel overgenomen door de Agricultural Property Agency van de schatkist, die het in 1996 verkocht aan een particuliere koper - het bedrijf "Rolmłyn". De vleugel grenst aan de zuidzijde aan de toren (portiek) en is qua breedte gelijk (circa 10 m). Het is een gebouw van drie verdiepingen met één baai en een kelder. De afzonderlijke verdiepingen bestaan ​​uit een trap (oorspronkelijk van hout, na de laatste renovatie - baksteen) en een grote hal. Deze kamer op de begane grond heeft een tongewelf met lunetten . Tot de Tweede Wereldoorlog was er een tentoonstelling van urnen en andere archeologische vondsten, die een van de eigenaren van Pęzin (Franz Ludwig Georg von Puttkamer) in 1770 in het gebied ontdekte [3]. Momenteel wordt de hal gebruikt voor gastronomische doeleinden. De kamer op de eerste verdieping is momenteel bedekt met een plafond van gewapend beton, bekleed met hout dat het uiterlijk van het plafond van vóór de Tweede Wereldoorlog imiteert. De kamer is gewijd aan de geschiedenis van het kasteel in Pezin er zijn talloze kaarten die de geschiedenis en historische tentoonstellingen beschrijven. De hal heeft een renaissanceschouw en een erker dansker . In de kamer op de tweede verdieping wordt een tentoonstelling gepresenteerd van historische kostuums die verband houden met de hofcultuur. De tentoonstelling is tot stand gekomen dankzij de financiële steun van de Europese Unie. Op de zolder zijn er verschillende kamers, gescheiden door vakwerkmuren.

De huidige oostelijke vleugel bestaat uit twee vleugels die met hun langere zijden aan elkaar grenzen: gotisch (vanuit het westen) en neogotisch (vanuit het oosten). Dit type architectonische oplossing is relatief zeldzaam.

De gotische vleugel was oorspronkelijk een travee en had een ingang in het midden van de gevel vanaf de zijkant van de binnenplaats (nu bevindt de ingang zich in de poortvleugel). De huidige gevel vanaf de binnenplaatszijde werd gemaakt tijdens renovatie- en moderniseringswerken in 1902, gebaseerd op iconografische bronnen en het uiterlijk van de bewaard gebleven noordgevel [3] . Bij de renovatie in 1935-40 werd de vleugel aan de zuidzijde iets verlengd en werd een nieuwe gevelgevel gebouwd. Aan de andere kant heeft de gevelmuur aan de noordkant de laatgotische elementen behouden (inclusief het raam met een gordijnboog) [3] .

De neogotische vleugel, even hoog als de gotische vleugel, werd gebouwd in 1853 en werd ontworpen door een architect uit Berlijn, Jan Henryk Starck [3] . Oorspronkelijk was de vleugel bedekt met een apart dak. Het deksel werd gestandaardiseerd en tijdens de renovatie in de jaren 30 [3] verhoogd 

 

 

 

Pasewalk ( Duits: [paːzəvalk] ( luister ) ) is een stad in het district Vorpommern-Greifswald , in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern in Duitsland . Gelegen aan de rivier de Uecker , is het de hoofdstad van het voormalige district Uecker-Randow en de zetel van het Uecker-Randow-Tal Amt , waarvan het geen deel uitmaakt. 

Pasewalk werd een stad in de 12e eeuw en werd al snel lid van de Hanze . In 1359 ging het over naar de hertog van Pommeren . Vaak geteisterd tijdens de oorlogen die het district verwoestten, werd het meerdere keren geplunderd door keizerlijke troepen tijdens de Dertigjarige Oorlog . In 1657 werd het platgebrand door de Polen en in 1713 door de Russen . In de Vrede van Westfalen in 1648 werd het aan Zweden gegeven , maar in 1676 werd het veroverd door Brandenburg . In 1720, in de Vrede van Stockholm , werd het uiteindelijk toegewezen aan Brandenburg-Pruisen . De stad is beroemd om zijn geweestgaven zich zonder slag of stoot over aan de Fransen tijdens de Vierde Coalitieoorlog , ondanks dat ze veel minder talrijk waren dan de verdedigers van de stad. Op de dag dat de Eerste Wereldoorlog eindigde, werd de toekomstige Duitse dictator Adolf Hitler hier behandeld nadat hij gewond was geraakt door een gasaanval. Tijdens de Slag om Berlijn , onderdeel van de Tweede Wereldoorlog , werd Pasewalk op 28 april 1945 veroverd door troepen van het 2e Wit-Russische front van het Rode Leger .

 

Het is goed fietsen in Noord Duitsland. Al enkele dagen leidt de internationale Hanzefietsroute ons langs rustige binnenwegen en oude jaagpaden door een licht glooiend landschap met bossen, meren en oude stadjes. Na Lübeck verraden grote schepen in de monding van de Trave de nabijheid van de zee.
We steken bij Travemünde de rivier over en passeren de plek waar vroeger de mijnenvelden van het IJzeren Gordijn lagen. Een voormalige patrouilleweg leidt ons langs de kust. Ooit was dit een haast onneembare barrière voor mensen die bij nacht en ontij naar het strand slopen om naar het westen te kunnen zwemmen. Vandaag de dag is het een vredig, maar nog altijd dramatisch slecht berijdbaar pad voor fietsers die naar het oosten willen. Af en toe lukt het ons om honderd meter te fietsen, dan slippen de wielen weer weg in het rulle zand.
"Na vijf kilometer moeten we betonplaten krijgen", zucht Corrie, die oververhit de routebeschrijving doorleest.
Twintig minuten later en twee kilometer verder is er nog steeds geen beton. Wél een stroompje, waarvan de oever te steil is om er met een zwaarbepakte fiets doorheen te waden. De enige overbrugging zijn ronde palen die dwars over het water gelegd zijn.
"Welke gnoom heeft deze route bedacht!?", roept Corrie verontwaardigd, terwijl ik de fietsen een voor een voorzichtig balancerend over de stammetjes draag.
Even later verschijnen de beloofde betonplaten: een rij skeletten van beton waarvan de holtes gevuld zijn met zand en gras. Om de twee seconden stuiteren we door een kuil en krijgen we een gratis niersteenvergruizing

We verlaten de beschreven route en nemen de hoofdweg door het binnenland. Links en rechts zien we ingedutte dorpen met vervallen boerderijen, statige landhuizen en kronkelende bomenrijen. Bij de Wohlenberger Wiek, een ondiepe inham van de Oostzee, vinden we een uitgestorven camping. Niets lijkt hier veranderd sinds de val van de Muur. Een houten hokje met een vermolmde poepdoos, een simpele waterkraan en een rij gammele caravans die het uitzicht vanuit onze tent op de ondergaande zon boven de baai belemmert. De Oost-Duitsers hebben Torremolinos ontdekt, zodat wij kunnen genieten van deze vergeten kust.

Een ijle kreet

De route leidt ons zo dicht mogelijk langs de kust, of er nu wegen zijn of niet. Een smal bospad voert een heuvel op, even later abrupt eindigend bij een klif. Pal onder onze voeten ligt het strand, bezaaid met de resten van bomen die naar beneden zijn gestort. Over de boomwortels hobbelen we verder. Door het zware trappen blokkeert mijn achterwiel en moet ik de uitvalnaaf opnieuw afstellen. Even later hoor ik een ijle kreet en een verwensing. Corrie is in een kuil gereden en in het bloeiende fluitekruid naast het pad beland.
"Gaat dit niet wat vèr, Kees?", vraagt Corrie met een blik die geen tegenspraak duldt. Ik besluit te zwijgen.
Waar de route en het bos opeens in strand overgaan, ploffen we neer in het warme zand. Met een mengeling van nieuwsgierigheid en bezorgdheid buigen we ons over het verdere verloop van de Hanzeroute.
"Driehonderd meter grindstrand, dan betonplaten, weer grind, een stukje asfalt, weer betonplaten en vervolgens nog wat volkstuinen en een park en we zijn in Wismar", lees ik zo optimistisch mogelijk voor.
"We kunnen ook een andere weg nemen", zegt Corrie.

We laten de Hanzeroute voor wat ie is en rijden over rustige landwegen naar Wismar, de derde Hanzestad op onze route. Aan het eind van de Middeleeuwen vormden de Hanzesteden een handelsverbond dat zich uitstrekte van de Noordzee tot diep in Rusland. Het vroeger welvarende Wismar heeft nog steeds prachtige oude huizen.
Na jarenlange verwaarlozing in de DDR-tijd wordt er hard gewerkt aan de restauratie. De Markt en de belanijkste winkelstraten zijn opgekocht en gerenoveerd door West-Duitse bedrijven. In de de zijstraten en steegjes zijn alle stadia van verval nog aanwezig en juist daar hangt een bijzondere sfeer van ouderdom en vergane glorie
.

Kust en koolzaadvelden
Voorbij Wismar gaat de Hanzeroute vijftig kilometer door het binnenland met het vooruitzicht op weer veel zand- en grindwegen. Maar nog voor we Wismar uit zijn, wekt een bord met het opschrift Internationaler Ostsee Radwanderweg onze nieuwsgierigheid.
"Die gaan we volgen!", zeg ik verrast. Na drie kilometer stopt de bewegwijzering en na anderhalf uur dwalen komen we slechts acht kilometer verder op de kustweg uit.
Bij Rerik doemt de Ostsee Radwanderweg weer op. Een groot bord meldt dat deze route met Europese subsidie wordt aangelegd. Het blijken bijzonder goed bestede euro's te zijn: ettelijke kilometers genieten we van een smetteloos asfaltlint met talloze wegwijzers en overdekte picknickbanken. Over fikse heuvels en langs knalgele koolzaadvelden kronkelt het naar Kühlungsborn.
Daar komen we weer op de Hanzeroute. Eeuwenoude beuken groeien hier tot aan de rand van de steile kust, waar het stijgende Oostzeewater de stuwwallen uit de laatste IJstijd voortdurend aanvreet. Enthousiast probeer ik Corrie dit zo duidelijk zichtbare geologische proces uit te leggen, maar haar interesses liggen elders: ze pakt haar verrekijker en vogelboek en laat mij alleen in het Pleistoceen achter.

Jungle
De schiereilanden Darß en Zingst zijn van het vasteland gescheiden door enkele lagunes. Omdat de Oostzee weinig contact heeft met de oceaan en elk voorjaar volstroomt met zoet Scandinavisch smeltwater, zijn er geen getijden en is het zeewater brak. De lagunes zijn dan ook geen zilte, dagelijks droogvallende wadden, maar lijken met hun zwanen en rietvelden eerder op de Friese meren.
Alleen als het stormt beukt het water hier als een echte zee tegen dijken en kliffen. Zand dat wordt weggeslagen, spoelt kilometers verder weer aan en vormt een nieuwe rij duinen. Op Darß zijn deze tot aan het strand begroeit met een jungle van eiken, beuken en dennen. Tussen de duinen in liggen kletsnatte valleien met ondoordringbaar moerasbos vol meedogenloze steekvliegen.
Na 120 tegenwindse kilometers over keien, betonplaten en Oost-Duits asfalt rijden we Stralsund binnen. Het is al half tien, maar we hoeven alleen nog met de pont de twee kilometer brede Strelasund over naar de camping. Voorbijgangers helpen ons uit de droom: 's avonds vaart de pont niet. Onder hevig protest van onze beursgereden billen trappen we vijf kilometer om over de brug.
De volgende dag laten we onze achterwerken revalideren en dwalen we door Stralsund, een van de allermooiste Hanzesteden. Net als in Wismar wordt er overal gezaagd en getimmerd. Het stadhuis uit de dertiende eeuw is een juweeltje van baksteengotiek.

Costa del Ost

Het eiland Usedom is een schitterend sluitstuk van de Duitse Oostzeekust. Dertig kilometer lang volgen we het fietspad langs de kust van Zinnowitz naar Ahlbeck. Het gaat op en neer gaat door bossen en duinen met af en toe een stevige klim over een stuwwal.
De badplaatsen van Usedom zijn, net als de Hanzesteden, troetelkindjes van het kapitaal dat na de val van de Muur beschikbaar is gekomen. Veel vergane glorie wordt in oude staat hersteld. Stranden vol rotan klapstoelen, een enkel Kurhaus en vele statige hotels herinneren aan een vorig fin de siècle. Ze zijn geliefd bij toeristen die van een stijlvolle strandvakantie zonder patat en disco's willen genieten. Op de met beuken beplante promenades, waar eens koetsen met Pruisische landjonkers reden, genieten we van de charmes van deze fraaie Costa del Ost.

Niet goed
We laten de Hanzefietsroute in Duitsland achter ons, al zijn de Hanzesteden nog lang niet uitgeput. Gdańsk ligt nog voor de boeg, en voor de stugge doorfietsers zijn Riga en Tallinn het neusje van de zalm.
De stuwwallen van het nationaal park Woliński rijzen meer dan honderd meter boven het strand op. Er vlak voor ligt Międzyzdroje. Ooit paste dit naadloos in de rij van luxe badplaatsen op Usedom, tegenwoordig is het een goedkoop en bij Duitsers en Scandinaviërs geliefd vakantiedorp. Ook busladingen Poolse jongeren weten Międzyzdroje te vinden: aan disco's en patat is hier 's zomers geen gebrek. Begin juni kunnen we echter in alle rust ons potje midden op het strand koken.
Als we in de avondschemering terugkeren op de camping, is de poort al gesloten. Pas na een halsbrekende klimpartij over het twee meter hoge hek zijn we weer terug bij onze tent!
Over de niet al te drukke kustroute rijden we snel oostwaarts. Tussen Pogorzelica en Dźwirzyno staat op mijn Duitse kaart een met kruisjes gemarkeerde weg, die op Corries Poolse equivalent ontbreekt.
Na enig zoeken vinden we een verlaten betonweg de duinen in. Een bord geeft aan dat alle verkeer hier verboden is. Ook staan langs de weg regelmatig borden met een Poolse tekst, maar die kan en wil ik niet lezen. Twintig kilometer vrij fietspad door de duinen laat ik me niet door de neus boren!
Na drie kilometer doemt plotseling een slagboom met een soldaat op. In de verte zien we wachttorens en legerjeeps.
"Shit!", roep ik.
"Dat is vast niet het goede wachtwoord", zegt Corrie. Balend maken we rechtsomkeert.

Pommerse dorpjes
Bij Ustronie Morskie stuiten we weer op een betonweg die voor auto's gesloten is. Ditmaal geen soldaten ons pad, maar een beschermd moeras waar we ongestoord doorheen kunnen fietsen. Het beton gaat over in een bosweg, waar we tot onze vreugde op een echte fietsroute belanden.
Bielkowo 45 km, duidt een simpel bord met fietssymbool. Hier geen euroroute met overdekte picknickbanken, maar simpele verfmarkeringen op de boomstammen: de internationale Oostzeeroute op z'n Pools!
Door een glooiend landschap met rustige oude Pommerse dorpjes fietsen we naar Darłówo, een Hanzestad in pocketformaat met een mooi marktplein. We rijden naar de kust en zien nog net de knalrode zon tussen de dennenstammen wegzakken: tijd om de tent op te zetten. Volgens mijn kaart moet hier een ganzjäriger campingplatz zijn, maar we zien nergens iets wat daar op lijkt. Een bordje met namiot wijst ons naar een groot huis waar een bus met schoolkinderen wordt uitgeladen.
"Haus ist Camping", legt de baas van het gebouw ons uit. Zijn camping gaat pas over twee weken open, maar we mogen onze tent alvast in het lange gras zetten. en de douche van het personeel gebruiken.
De volgende ochtend wordt om zes uur een oorverdovend begin gemaakt met het openen van de camping. Als we verbaasd uit de tent kruipen, heeft de grasmaaier het hele veld tot aan onze scheerlijnen gemillimeterd.

Ongetemd
Van Darłówo naar Łeba rijden we over puur platteland. Geiten, ganzen en smoezelige kinderen scharrelen door de prettig verwaarloosde dorpen, waar ooievaars vanaf hun nesten op telefoonpalen op ons neerkijken. Tussen de dorpen slingeren eiken- en beukenlanen en in de velden struinen hazen, reeën en kraanvogels.
Hoogtepunt is het nationale park Słowinski, een ongetemde ruigte van zand, veen en water tussen de stranden van de Oostzee en een ondiepe lagune. Een kleine woestijn met loopduinen van ruim dertig meter slokt langzaam de omringende bossen en veenmoerassen op.
De fietsen laten we hier een paar dagen staan. Te voet volgen we een smal spoor dat door zompig moerasbos en over steile zandhellingen voert. Beneden zit het vol ringslangen, muggen en teken, boven waait het zand ons door de haren: het is oppassen, afzien en genieten. 

Gdańsk
Onze reis eindigt in Gdańsk, een fascinerende havenstad met een dramatisch verleden als bloeiende Hanzestad, twistappel tussen Polen en Pruisen, startpunt van de Tweede Wereldoorlog en verzetshaard tegen de communistische overheersing. Je ruikt hier de haven en je voelt de historie. Urenlang kun je slenteren door het stadscentrum vol met quasi-Amsterdamse gevels, over levendige markten en langs legendarische werven. Ons rest maar weinig tijd voordat de trein naar huis vertrekt, maar we komen zeker terug.