Route in Nederland
Route In Belgie
Route In Frankrijk
Route in Spanje
Hier kunt u het GPX bestand downloaden deze is gemaakt met RouteYou routeplanner
Historische stadskerk met toren, gewijd aan H. Maria ten Hemelopneming.
Op 1 augustus 1327 schenkt Zweder II van Vianen een stuk land aan een kapel die staat op de plaats waar al eerder een kapel stond. De kosten zullen zijn gedragen door zijn schoonzoon Willem van Duivenvoorde, die bekend staat als de rijkste man van zijn tijd. Willem was zegelbewaarder van de graaf van Holland. (Hij overlijdt zonder wettige kinderen en laat zijn vermogen na aan een neef, een Van Polanen. Via die familie komt het fortuin terecht bij de Bredase Nassaus en uiteindelijk bij Willem van Oranje).
De kapel van Vianen valt onder de kerk van Gasperden, het huidige Hagestein. De kapel wordt verbouwd tot een kerk van het type pseudo-basiliek. In 1345 verkrijgt men doop- en begraafrechten, maar wel onder het gezag van de pastoor van Gasperden.
In 1435 vervallen de laatste verplichtingen aan Hagestein en de kapel wordt een zelfstandige parochiekerk (Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming). De kerk wordt uitgebreid van pseudo-basiliek tot hallenkerk. Het hoofdkoor en de zijkoren dateren, weliswaar in lagere vorm, uit die tijd.
In 1540 woedt er een grote brand in Vianen. Ook de kerk brandt grotendeels af. De toren en een deel van de muren blijven staan. Men start vrijwel onmiddellijk met de herbouw onder leiding van bouwmeester Cornelis Frederiksz. van der Gouwe. Deze was ook betrokken bij de herbouw van de Sint Janskerk te Gouda. Het koor wordt verhoogd en de dwarsbeuken (transepten) worden gebouwd. De ramen worden sterk vergroot, maar voor een deel tijdens of vrij snel na de bouw weer verkleind, wat vooral aan de buitenkant nog goed te zien is. De herbouw van het schip is volgens de zogenaamde "Haagse Halletype" met de Grote kerk te Den Haag als trendsetter. Na 1540 hebben geen ingrijpende verbouwingen meer plaatsgevonden. Op 25 september 1566 werden door Hendrik van Brederode de beelden uit de kerk verwijderd en kwam het gebouw in handen van de aanhangers van de Reformatie.
De kerk bezit Renaissance koorhekken en een grafmonument voor Reinoud III van Brederode en zijn gemalin, gemaakt kort na 1540. De Kansel stamt uit de tweede helft van de 17de eeuw.
Ned. Hervormde Kerk (Maria ten Hemelopening) is een Kruiskerk met schip van het Haagse Halletype (na 1542), hoofdkoor (XIV B-midden XV) met lagere zijkoren (XV B). Houten tongewelven. Bakstenen portaal (midden XIV) tegen de Noordbeuk. Inwendig: renaissance-afsluitingen van de zijkoren (1542), zeer fraai renaissancemonument voor Reinoud van Brederode en Philipote v.d. Marck (1556) met overhuiving (XVII). Achter deze tombe resten van een ander renaissance-monument. Herenbank, 1624. a. Orgelkas van het Hoofdorgel, in 1803 gemaakt door A. Meere. Het instrument werd vervangen door een nieuw Thomasorgel. b. Eenklaviers Kabinetorgel, gemaakt omstreeks 1800.
Toren
De onderste drie geledingen van de toren zijn waarschijnlijk in de eerste helft van de 14de eeuw gebouwd, en hebben een laatromaans karakter. De vierde is iets jonger. Tegelijk met de herbouw van de kerk na de brand van 1540, is de toren verhoogd met een vijfde geleding. De oude galmgaten in de vierde geleding zijn dichtgemetseld. Dit is vooral aan de binnenkant goed te zien. Het bovenste deel van de toren bestaat uit een helm en een lantaarn. De toren is 41 meter hoog en meet aan de voet 8 x 8 meter. De kerk is gedeeltelijk om de toren heen gebouwd. Sinds 1593 hangen er drie klokken in de toren. Rond 1740 barst de kleinste klok. In 1758 wordt die vervangen door een nieuwe. Deze klok heeft echter de oorlog niet overleefd. Er hangt nu een in 1950 gegoten vervanger. De grootste van de twee oude klokken vertoonde al lang een barst die diverse malen is opgelapt, maar heeft het in 1977 definitief begeven. In 1990 is hij door een replica vervangen. Klokkenstoel met klok van Thomas Both, 1593, diam. 135,3 cm. In de kerk opgesteld Thomas Both, 1593, diam. 154 cm.
Orgel
De orgelkas dateert van 1803, het jaar waarin Abraham Meere (Utrecht) een orgel voor deze kerk bouwt. In 1907 bouwt de firma Leichel & Zoon (Lochem) in deze orgelkas een zo goed als nieuw pneumatisch instrument. De firma Sanders & Zoon (Utrecht) wijzigt de dispositie in 1934 en plaatst een nieuwe speeltafel. In 1955 bouwt de firma Willem van Leeuwen Gzn. (Leiderdorp) een nieuw mechanisch orgel in de kas van Meere. Twee registers op het Hoofdwerk worden gereserveerd, alsmede het complete Borstwerk, waar wel een klavier voor is aangebracht maar verder geen voorzieningen zijn getroffen. Het oude binnenwerk, met daarin pijpwerk van Meere, wordt verkocht aan de firma L. Verschueren C.V. (Heythuysen), die het in diverse nieuwe orgels verwerkt. Pijpwerk van zes Meere-registers wordt in 1994 verwerkt in het orgel van de Grote Kerk in Epe (Meere 1809, reconstructie en uitbreiding Reil 1994).
Grote Kerk (Gorinchem)
Grote Kerk, Rijksmonument 381885
De Grote kerk van Gorinchem staat op de Groenmarkt in het oude centrum van de stad Gorinchem, in de Nederlandse provincie Zuid-Holland. De Grote Kerk is tegen de Grote Toren aangebouwd die in de volksmond 'Sint-Janstoren' wordt genoemd. De kerk is in gebruik door de PKN door de Protestantse Wijkgemeente Grote Kerk.
Op de plaats waar het huidige kerkgebouw staat, bevond zich een Gotische hallenkerk, de kerk werd op 22 april 1263 gewijd aan Sint Martinus of Sint-Johannes. De toren wordt in elk geval Johannes toren genoemd in de volksmond. Na de reformatie in de tweede helft van de 16de eeuw, werd het gebouw alleen simpelweg Grote Kerk genoemd.
In de winter van 1813-1814 werd het gebouw zwaar beschoten. De Fransen waren in de stad, en de Russen en Pruisen lagen op de Merwede. De kerk werd daarna alleen nog met mooi weer gebruikt. Op 31 augustus 1844 moest de kerk wegens bouwvalligheid gesloten worden op last van Burgemeester en Wethouders. Niet lang daarna werd het gebouw afgebroken.
Architect Warnsinck uit Amsterdam kreeg opdracht een nieuw kerkgebouw te ontwerpen. Hij voerde de opdracht uit met zijn leerling Abraham Nicolaas Godefroy. Het werd een 3-beukig kerkgebouw in Romaanse en classicistische stijl, wat tegen de Grote- of Sint-Janstoren uit de 15de eeuw werd gebouwd. Op 4 mei 1851 kon deze protestantse kerk in gebruik worden genomen voor de eredienst.
De muren en pilasters zijn witgepleisterd maar de pilasters hebben beschilderde kapitelen. Het middenschip wordt overdekt door een spiegelgewelf, de zijbeuken door kruisgewelven.
De PKN gemeente heeft vier bijzondere statenbijbels,[1] die in 2012 en 2013 werden gerestaureerd. Naast kerkdiensten wordt het kerkgebouw gebruikt voor exposities van kunstenaars
In september 1853 werd het Bätz-Witte-orgel in gebruik genomen. C.G.F. Witte bouwde een driemanuaals orgel met een rugpositief. Het was zijn eerste orgelkas in de zogenaamde rondboogstijl. Witte gebruikte onder meer pijpwerk uit het vorige orgel uit 1761, dat gebouwd was door Johann Bätz. Die had op zijn beurt gebruik gemaakt van pijpwerk vervaardigd door Stephanus Cousijns uit 1666. De drie beelden op de hoofdkas zijn vervaardigd door de Utrechtse beeldhouwer Joannes Rijnbout.
Basiliek Oudenbosch
Van veraf zie je de imposante verschijning van de Basiliek in het Brabantse landschap. Maar van dichtbij is de Basiliek pas echt indrukwekkend. Met een lengte van 81 meter, breedte van 55 meter en hoogte van 63 meter is de Basiliek een geschaalde kopie van de St. Pieter in Rome.
Hoe komt een dorp als Oudenbosch, dat in 1865 bij de aanvang van de bouw slechts 3.500 inwoners telde, aan zo'n imposant en uniek bouwwerk?
Spil in de geschiedenis van Oudenbosch en de Basiliek is "Bouwpastoor"
Willem Hellemons. Hellemons volgt zijn priesteropleiding te Turnhout
aan het klein-Seminarie en later in Rome, waar hij in 1833 zijn opleiding afrondt
en priester wordt gewijd in de Sint-Jan van Lateranen. Tijdens zijn opleiding
in Rome raakt Hellemons geïnspireerd door de neoclassicistische bouwstijl
met de Sint-Jan van Lateranen en de Sint Pieter als grootste voorbeelden.
Hellemons wordt in 1842 Pastoor van Oudenbosch en ziet al snel de noodzaak
van een nieuw kerkgebouw. De oude St. Agathakerk is te klein voor het groeiend
aantal parochianen. Na zijn wijding begint hij met het ontwikkelen van plannen
voor de bouw van een nieuwe kerk. Hiervoor neemt hij befaamd architect P.J.H. Cuypers in de arm. Cuypers had naam gemaakt met de bouw van o.a. het Rijksmuseum en het Centraal Station van Amsterdam. Door het imposante aantal bouwwerken dat hij in Nederland, België en Duitsland had getekend, was hij een van de eerste "rijksbouwmeesters die Nederland kende.
Cuypers heeft in West-Brabant een aantal religieuze- en historische gebouwen ontworpen, zoals seminarie Bovendonk in Hoeven, en de Antoniuskerk in Oosterhout.
Hellemons laat Cuypers een kerk ontwerpen met de St. Pieter als uitgangspunt en een voorgevel naar de Sint-Jan van Lateranen. Een knipoog naar zijn eigen geschiedenis en liefde voor de Romeinse bouwstijlen. De bisschop keurt het plan in 1864 goed, waarna in 1865 de eerste spade de grond in gaat. In 1880 wordt de kerk, hoewel nog niet afgebouwd, gewijd. De façade wordt echter pas in 1892 afgebouwd door Ir. G.J. van Swaay. Na de afbouw van de façade wordt de kerk door Paus Pius X in 1912 verheven tot Basilica Minor.
Voor de Basiliek staat een standbeeld van een Zouaaf. Tussen 1864 en 1870 zijn veel jonge Rooms-Katholieke mannen toegetreden tot het Zouavenleger, dat moest trachten de Pauselijke staat in stand te houden en moest beschermen tegen het Italiaanse leger. Deze Zouaven reisden vanuit heel Nederland naar Oudenbosch, vanwaar er gezamenlijk vertrokken werd naar Brussel, waar de keuring plaatsvond. In Oudenbosch vindt u een Zouavenmuseum met een uitgebreide historische geschiedschrijving van dit bijzondere tijdperk.
Sint-Antoniuskathedraal (Breda)
De Sint-Antoniuskathedraal (ook Sint-Antoniuskerk genoemd) is de kathedrale kerk van het bisdom Breda in de Sint-Janstraat in Breda. De kathedraal is gewijd aan de heilige Antonius van Padua. De kathedraal bevindt zich in het centrum van Breda niet ver van de Grote Markt.
De Sint-Antoniuskerk is een zogenaamde Waterstaatskerk, een kerk waarvan de bouw grotendeels betaald werd door de landelijke overheid en om die reden onder toezicht stond van ingenieurs van Waterstaat. De kerk werd gebouwd in 1837 naar een ontwerp van architect Pieter Huijsers in de toen gebruikelijke neoclassicistische stijl. Dit uit zich aan de buitenkant voornamelijk in de voorgevel. Drie soorten zuilen uit de klassieke oudheid zijn duidelijk te onderscheiden: van onder naar boven Dorisch, Ionisch en Korinthisch. Het fronton onder de klokkenstoel lijkt op een Griekse tempel. Het bovenste torentje lijkt op een Romeins of Grieks liefdestempeltje.
De kerk werd gebouwd als parochiekerk maar werd in 1853, na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, de eerste kathedraal van het bisdom. Maar de Antonius hield niet lang de kathedrale waardigheid. In 1876 werd de Sint-Barbarakerk tot kathedraal gewijd. Na de sluiting van deze kerk in 1968 ging de titel naar de later gesloopte Sint-Michaelkerk in het Brabantpark. Sinds 1 januari 2001 is de Antoniuskerk opnieuw kathedraal, op verzoek van bisschop Muskens.
Tijdens de Dag van de Bedevaart vindt in de Antoniuskerk een eucharistieviering plaats. n het midden staan twee rijen van vijf zuilen. Er zijn twee ruraalzuilen aan beide kanten, voor en achter, en middenin acht losse zuilen, totaal twaalf. Dit duidt in de iconografie op de twaalf apostelen, die de kerk ondersteunen. De kerk heeft een prachtig in hout gesneden preekstoel van de Vlaamse kunstenaar Hendrik Peeters-Divoort over het leven van de heilige Antonius. Vermeldenswaard zijn ook het Antonius-altaar uit 1899, het hoofdaltaar uit 1888 en de gebrandschilderde ramen.
Het orgel is gebouwd door de 19e-eeuwse Belgische orgelfamilie Loret en in 1910 grondig verbouwd door Michaël Maarschalkerweerd, die onder meer een pneumatische tractuur aanbracht. Omstreeks 1950 vonden nieuwe verbouwingen plaats door Verschueren. Het instrument heeft twee manualen, 14 registers en een vrij pedaal.
Sinds 2005 heeft de kerk ook een uit Londen afkomstig tweeklaviers koororgel dat in 1905 is gebouwd door William Hill & Sons. Het heeft zeven registers, een aangehangen pedaal en mechanische tractuur.
Onze-Lieve-Vrouwekathedraal
Antwerpen
De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal is een kathedraal in de Belgische stad Antwerpen. De kathedraal staat aan de Handschoenmarkt en is de hoofdkerk van het bisdom Antwerpen. Ze is gewijd aan Maria. De kerk was een kathedraal tussen 1559 en 1803 en vanaf 1961 tot heden. De toren van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal is als onderdeel van een groep van 56 belforten in België en Frankrijk opgenomen op de lijst van werelderfgoed van UNESCO.
Als eerste werd het koor gebouwd, dat in 1415 voltooid werd. Daarna werd de eerste geleding van het westelijke torenfront gebouwd. Rond 1430 werd besloten om de kerk breder te maken dan het oorspronkelijke plan en werd begonnen met de bouw van uiterste noordelijke en zuidelijke zijbeuken. Op die manier zou uiteindelijk een zevenbeukige kerk ontstaan. Het schip van de romaanse Onze-Lieve-Vrouwekerk, dat door de gotische kerk werd vervangen, bleef daardoor in gebruik en werd pas in 1469 afgebroken. Kort daarop werd begonnen met de bouw van de middelste en binnenste zijbeuken en de middenbeuk. Het schip werd in 1487 voltooid; aan het dwarsschip werd tot 1495 gewerkt. In 1502 begon men aan de verdere afwerking van de noordelijke toren, waarvan het kruis in 1518 werd gewijd. In 1534, na de brand van 1533, werd de houten vieringtoren geplaatst. Pas in 1614 werd gestart met de bouw van de gewelven van de middenbeuk en de dwarsbeuken. Bij de bouw van de kathedraal waren onder meer de bouwmeesters Jan en Pieter Appelmans en Rombout II Keldermans betrokken.
Bron: Wikipedia.org
Rubenshuis
Antwerpen
Het Rubenshuis is de voormalige stadsresidentie van Peter Paul Rubens aan de Wapper 9-11 te Antwerpen die sinds 1946 ingericht is als stedelijk museum.
Atomium
Brussel,Laken
Het Atomium is een monument in het Heizelpark in Brussel. Het is een stalen constructie die bestaat uit negen bollen met elk een diameter van 18 meter. De bollen vormen samen het kubisch ruimtelijk gecentreerde kristalstructuur van ijzer, 165 miljard maal vergroot. Het gebouw werd ontworpen door ingenieur André Waterkeyn en is sinds de restauratie bekleed met roestvast staal. Vijf van de negen bollen zijn toegankelijk voor het publiek.
Jubelpark
Brussel
Het park werd aangelegd in opdracht van koning Leopold II om in 1880 de vijftigste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid te vieren. Ter ere van die viering werd destijds de Nationale tentoonstelling in het park gehouden. In 1888 en 1897 werden hier de wereldtentoonstellingen gehouden.
Het Jubelpark huisvest het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, de Grote Moskee van Brussel en de Brusselse Groendienst.
Manneken Pis van Brussel
Brussel
Manneken Pis is een standbeeldje in het centrum van Brussel en stelt een plassend jongetje voor. Het 58 cm grote ventje op een sokkel is geplaatst aan de hoek van de Stoofstraat en de Eikstraat, niet ver van de Grote Markt. Het is uitgegroeid tot een van de beroemdste Belgische en Brusselse monumenten en een symbool/mascotte van de stad Brussel. Behalve het Manneken Pis van Brussel is er ook een in Geraardsbergen, Westmeerbeek, Broksele en Koksijde, maar die van Brussel is de bekendste.
De Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavelkerk
is een kerkgebouw in de Belgische hoofdstad Brussel aan de Zavel. Hoewel de kerk bij gebrek aan middelen nooit een toren kreeg, is ze kenschetsend voor de laatgotiek met haar vele vlamvormige elementen en opvallende 14m hoge glasramen.
De Zavel was ooit een grote verlaten vlakte, afgewisseld met waterrijke gebieden, graslanden en zand. Er leefde een kluizenaar en het Sint-Janshospitaal begroef er in de dertiende eeuw de doden voor wie op de eigen kleine begraafplaats geen plaats overbleef.
Kort na het jaar 1300 schonk het Sint-Janshospitaal het betreffende stuk grond op de zandige heuvel aan de Grote Gilde van de Kruisboogschutters om er een kapel te bouwen ter ere van de Heilige Maria. De stichtingslegende vertelt ons dat een godvruchtige vrouw, Beatrijs Soetkens, in 1348 een miraculeus beeld van Onze-Lieve-Vrouw per boot van Antwerpen naar Brussel bracht. Te Brussel wachtte hertog Jan III van Brabant het beeld op, zoals vandaag afgebeeld op een houten bas-reliëf aan de eerste zuil in de hoofdbeuk. Elk jaar sindsdien droegen de kruisboogschutters het beeld in processie rond de kerk, wat de oorsprong is van de prestigieuze Brusselse Ommegang stoet die elk jaar van de Zavel naar de Grote Markt trekt.
Huizen stonden opgesteld in de onmiddellijke nabijheid van de kapel en rond de poel in het midden van de Grote Zavel. In de vijftiende eeuw werd de wijk aanzienlijk uitgebreid. In 1470 gaf hertog Karel de Stoute de Rekenkamer de opdracht een straat aan te leggen tussen zijn paleis op de Koudenberg en de kerk. Bij de doop van prinses Maria volgde de stoet in 1505 niet langer het aloude traject naar de Sint-Goedelekerk, maar die naar de Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavel. Margaretha van Oostenrijk beoefende er haar devotionele bezigheden. In 1530 riep zij de grote Julioptocht in ‘t leven. Deze blijken van vorstelijke gunst stonden garant voor de blijvende voorspoed van de Zavelwijk en de eraan grenzende Wolweide (de huidige Wolstraat), die zich uitstrekte tot aan de helling van de Galgenberg, waar veel later het huidige Paleis van Justitie werd opgetrokken.
In 1898 brak men tijdens een grondige restauratie de gebouwen die tegen de kerk waren opgetrokken af.
Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavel was de kerk van de Brusselse wapengilden, die er elk een altaar hadden.[1] Bij papegaaischietingen plaatste men de hoofdvogel op het dak. Op 15 mei 1615 slaagde aartshertogin Isabella erin hem eraf te schieten. Ze had geen gebruik gemaakt van haar recht om zich door een eliteschutter te laten vervangen.
Men is niet helemaal zeker wie de architecten van de kerk zijn. Voor het oudste deel, het koor, denkt men aan Jan van Ruysbroeck die ook de toren van het Brusselse stadhuis ontwierp. Lodewijk van Bodegem is bijna zeker de bouwmeester van de westgevel (de hoofdingang) waar de gelijkenis met de kerk van Brou in Bourg-en-Bresse treffend is. Hij was daarnaast ook architect van het Broodhuis aan de Grote Markt, waar de Kruisboogschutters hun vergaderingen hielden ten tijde van Maria van Hongarije.
De beeldhouwwerken in de portalen van de kerk dateren meestal van de 19e of de 20e eeuw. Het zuidportaal is rijkelijk versierd met talrijke Bijbelse figuren. Het timpaan toont een Christusfiguur omringd door talrijke heiligen. Dit portaal vindt men terug op het schilderij Bruiloft van de maagd van Robert Campin in het Prado.
Men betreedt de kerk onder een Toscaanse renaissancetribune met marmeren zuilen. Het gestucadoorde gewelf is van de beroemde Jan Christiaen Hansche. Op deze tribune vindt men het orgel, in 1763 gebouwd door Jean-Baptiste Goynaut, in een orgelkast van de Brusselse meubelmaker Jean Van Gelder. Het orgel werd in 1989 herbouwd door de Luxemburgse orgelbouwer Georg Westenfelder.
Tegen de zuilen van het middenschip vindt men grote beelden van de apostels van de hand van Tobias de Lelis, wiens werk men ook terugvindt in de Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele. In het midden van de hoofdbeuk staat een monumentale preekstoel van de Brusselse beeldsnijder Marc De Vos die steunt op de symbolen van de vier evangelisten. De bovenste glasramen van het middenschip dateren van 1947 en zijn versierd met de wapenschilden van families waarvan een lid slachtoffer was van een van beide wereldoorlogen.
Tussen twee zuilen vindt men een kleiner koororgel met 8 registers gebouwd door Rudi Jacques in 2011. In het van het prachtige houtsnijwerk vindt men een afbeelding van de boot uit de stichtingslegende van de kerk.
In het kerk hangt het schilderij Maria met kind van Abraham Janssens.[2]
Zijbeuken
In de zijbeuk rechts vindt men het reliekschrijn van de Heilige Wivina, een godvruchtige dame uit de 12e eeuw die de Abdij van Groot-Bijgaarden stichtte, net buiten Brussel. Tijdens de Franse Revolutie werd het klooster vernietigd en kwamen de relikwieën naar de Zavel. In dezelfde zijbeuk vindt men helemaal vooraan ook een neogotisch altaar met het miraculeuze beeld dat van Antwerpen naar de Zavel werd gebracht. met de wapenschilden van de verschillende Brusselse gilden erlangs.
De bundelpijlers van het koor dragen geen kapitelen en het ontbreken van een kooromgang en straalkapellen versterkt het vertikaliserend effect. De gebrandschilderde glasramen dateren van de 20e eeuw. De eerste koorvensters links en rechts hebben betrekking tot de Ridderorde van het Heilig Graf: links de ridderslag en rechts het kapittel in 1558 te Hoogstraten.
Het volgend glasraam links toont een processie met het reliekschrijn van de Heilige Wivina en rechts de bekering van de Heilige Hubertus. De talrijke wapenschilden zijn van leden van deze verschillende verenigingen. De fresco's van het koor dateren van de 15e eeuw, maar werden grondig herwerkt tijdens de 19e-eeuws restauratie.
Doorheen het middenschip kan men menig fraai grafmonument vinden. Zo vindt men aan de achterkant rechts dit van Claude Bouton, kamerling van Keizer Karel en zijn echtgenote Jacqueline de Lannoy die de overledenen in een akelige vorm vertoont. In de zijbeuk links vindt men het grafmonument in renaissancestijl van Flaminio Garnier, raadsheer van de hertog van Parma. Verder vindt men ook een marmeren monument ter glorie van de toneelschrijver en dichter Jean-Baptiste Rousseau, die te gast was bij de prinsen van Arenberg in hun paleis aan de Kleine Zavel.
Aan beide zijden van het koor vindt men ook de barokke kapellen van de familie von Thurn und Taxis, postmeesters van de Habsburgers sinds de 16de eeuw. Beide kapellen zijn in barokstijl opgetrokken met monumentale gevels. De Heilige Ursulakapel aan de linkerkant is van de hand van Lucas Faydherbe. Deze kapel uit witte en zwarte marmer is versierd met beelden van de beroemdste beeldhouwers uit die tijd:
Onze-Lieve-Vrouwekathedraal Tournai
De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (cathédrale Notre-Dame de Tournai) is de kathedraal van het bisdom Doornik (Frans: Tournai). Ze valt op door haar vijf evenhoge torens. Deze romaanse kathedraal werd in 2000 op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst. Ze is aan Onze-Lieve-Vrouw gewijd.
De Kathedraal Onze-Lieve-Vrouw van Genade Cambrai
(Cathédrale Notre-Dame-de-Grâce) is een classicistische kathedraal in het Noord-Franse Cambrai (Kamerijk).
De Kathedraal Onze-Lieve-Vrouw van Genade werd gebouwd als abdijkerk. De benedictijnenabdij van het Heilig Graf ontstond in de 11e eeuw. De oorspronkelijke abdijkerk werd een aantal keren verbouwd, tot eind 17e eeuw een volledige nieuwbouw werd opgetrokken.
De Franse Revolutie betekende in 1791 het einde van de abdij.[1] In 1792 werd de klokkentoren afgebroken. De kerk kon gered worden.
Louis Belmas, aartsbisschop van Kamerijk, kon in 1804 zijn aartsbisdom overbrengen naar de oude abdijgebouwen. De kerk kreeg hierdoor het statuut van kathedraal. Intussen werd een nieuwe klokkentoren gebouwd, maar deze brandde af in 1859. De huidige klokkentoren dateert van 1876 en werd gebouwd in een stijl die een mengvorm is van neoromaanse architectuur en neogotiek.
In 1896 verhief paus Leo XIII de kathedraal tot basiliek.
In 1906 werd de kathedraal beschermd als monument historique.[2]
De kathedraal bezit een aantal belangrijke bezienswaardigheden:
- het grafmonument van aartsbisschop François Fénelon
- de 14e-eeuwe icoon van Onze-Lieve-Vrouw van Genade
Amiens
Picardie
Een gebeurtenis in Amiens iligt aan de basis van het Sint-Maartenfeest op 11 november. Dat is de feestdag is van de heilige Martinus van Tours diein de 4de eeuw na Chr. zou geleefd hebben. Volgens een legende ontmoette hij als lid van een Romeins leger op een dag bij de stadspoort van het Franse Amiens een bedelaar. Het lot van deze man greep Sint Maarten zo aan dat hij besloot zijn kostbare mantel in tweeën te snijden. Hij schonk de bedelaar de helft van zijn mantel, de andere helft was officieel eigendom van Rome. Dit werd prachtig in beeld gebracht door Antoon van Dijck en velel andere kunstenaars (zie figuur). Wist je trouwens dat dit topwerk gewoon in de parochiekerk van Zaventem te bezoeken is? Volgens de legende stond de arme man symbool voor Christus. 's Nachts zou Christus zelf aan Martinus verschenen zijn en iets gezegd hebben als:
Martinus van Tours bekeerde zich hierop tot het christendom en nadat hij het Romeinse leger verlaten had, werd hij leerling van de bisschop van Poitiers. Hierna leefde Martinus enige tijd als kluizenaar. Ook werkte hij als duiveluitdrijver en hij stichtte bij Poitiers het eerste klooster op Franse bodem.
Huis van Claude Monet
Giverny
Het huis van Claude Monet, waar de schilder van 1883 tot 1926 met zijn gezin gewoond heeft, ligt midden in het mooie dorpje Giverny. ... Voor het roze huis met groene luiken bevindt zich de bloementuin, "Clos Normand" genoemd, die van de lente tot de herfst een prachtig kleurenpalet biedt.
De tuinen van Claude Monet zijn beroemd wegens zijn talrijke schilderijen van dit onderwerp. De tuinen en het huis van Claude Monet zijn van 1 april tot 1 november te bezoeken. Een aanrader.
Giverny
Giverny is een dorp en gemeente in het Franse departement Eure, regio Normandië. Het dorp ligt ca. 5 km ten zuidoosten van Vernon aan de samenvloeiing van de Seine en de Epte. Het oppervlak van de gemeente is 6,46 km² en het aantal inwoners bedraagt 524 .
De cathédrale Notre-Dame de Chartres
Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Chartres) is een vroeg-gotische kathedraal die tot de beroemdste van Frankrijk behoort. De kathedraal staat op een heuvel met uitzicht over de stad Chartres en werd gebouwd tussen 1194 en circa 1220. De kathedraal dankt haar faam vooral aan haar gebrandschilderde ramen, waardoor de gloed van het blauwe Chartreslicht schijnt. De beroemdste reliek van de kathedraal is een kleed of sluier, genoemd Kleed van de Maagd Maria of in het Latijn Sancta Camisia, dat gedragen zou zijn door de maagd Maria toen zij wenend onder het kruis van haar stervende zoon Jezus stond. Andere verhalen zeggen dat Maria het droeg tijdens de annunciatie, terwijl ook gezegd wordt dat het gedragen werd tijdens de geboorte van Christus. Dit werd in 876 door Karel de Kale, kleinzoon van Karel de Grote, aan de kerk geschonken.
De huidige plaats Chartres heeft een lange traditie op gebied van godsverering. Reeds in voorchristelijke tijden werd op deze plaats een Moedergodin met kind vereerd. In Julius Caesars tijd was het een gewijde plek in het bos waar de druïden eens per jaar bij elkaar kwamen. De kathedraal is nu nog een rooms-katholiek bedevaartsoord en bisschopskerk.
De kathedraal is in korte tijd gebouwd voornamelijk onder impuls van de plaatselijke bisschop Renaud, die daarmee de macht van de Kerk verstevigde ten koste van de adel. De ontwerper van dit voor die tijd enorme bouwwerk is niet bekend maar daagde snel op na de oproep van de bisschop. Het bleek wel een man met ervaring te zijn. Van 1194 tot circa 1220 slaagde een gemeenschap van nog geen 10.000 mensen er in de kerk te bouwen, het grootste en hoogste bouwwerk dat de westerse christenheid tot dan toe had voortgebracht. De kerk werd gebouwd voor de maagd Maria, die Chartres zou hebben gekozen als haar speciale residentie op aarde. In het grondplan en de opstanden komen de eenvoudige en symboolgeladen basisvormen cirkel, vierkant en gelijkzijdige driehoek steeds terug als dwingende ordening.
Het huidige bouwwerk is overigens het zesde kerkgebouw dat op deze plek werd opgetrokken. De eerste kerk werd in 743 in brand gestoken door een Franse edelman, de tweede werd in 858 door de Vikingen platgebrand en de drie volgende werden eveneens door brand verwoest, respectievelijk in 962, 1020 en 1194. In dat jaar werd begonnen met de bouw van een nieuwe kathedraal, een voorbeeld van Gotische bouwkunst. De hoofdstructuur was 26 jaar later gereed. Gaandeweg werden de beroemde 176 gebrandschilderde ramen, de beelden en de andere versieringen aangebracht. In 1260 werd het gebouw opgeleverd.
Sommige gedeelten van de kathedraal dateren van voor de brand van 1194: het Koningsportaal aan de westkant is ouder, evenals de crypte. Deze zijn dan ook romaans van stijl.
Waarschijnlijk werd het gebouw na 1194 in horizontale lagen opgetrokken, in 25 à 30 bouwperiodes. De bouwperiodes waren noodzakelijk, om de kalkmortel te laten drogen, krimpen en zetten (zes maanden of langer). In de wintermaanden kon men door bevriezing van de bindmiddelen niet bouwen. Problemen met de financiering van dit voor die tijd gigantische project zorgden ook voor bouwonderbrekingen. Men zocht het nodige geld bij elkaar via een handeltje in aflaten of verhoging van de belastingen.[bron?] Er is een verschil in bouwtechniek in de massieve steunberen van het priesterkoor, en het lichte web van steunberen die het middenschip ondersteunen.
Men bouwde voort op de oude fundering maar breidde die uit voor twee grote zijbeuken zodat de plattegrond een enorm kruis vormde. Om de bijkomende funderingen aan te brengen tot 10 meter diepte deed de Kerk een beroep op de werkkracht van alle inwoners van Chartres. Daarbij vergrootte men de hoogte in grote mate tot 36 meter, de grootste hoogte tot dan toe. De bouwmeester gebruikte het kruisribgewelf, een nieuw soort gewelf waarbij de gewelfribben tot de grond toe doorliepen. Dit was een revolutionaire breuk met de oudheid, waar de muren de dragers van het dak waren, en met de romaanse architectuur, waar het dak gedragen werd door een bos van zware pilaren. Het plafond bestond uit rechthoeken, die van muur tot muur liepen, en gekruist werden door ribben en in het midden een sluitsteen hadden die alles op zijn plaats hield. Nu konden de muren doorbroken worden, en van grote ramen worden voorzien. De naar buiten gerichte kracht werd opgevangen door luchtbogen en steunberen. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat deze luchtbogen een integraal onderdeel vormden van een bouwwerk. Men vergeleek ze met boekensteunen. Om de zijdelingse druk op de muren te verminderen bouwde men spitsbogen in plaats van de gebruikelijke rondbogen. Om op zo een grote hoogte (36 m) een gewelfconstructie aan te brengen bedacht men nieuwe werktuigen zoals de hijskraan, afgeleid van militaire aanvalswerktuigen. De kraan werd aangedreven door mensen die in een rad voortstapten. De bouw van de kerk was een riskante onderneming en de werkzaamheden verliepen niet zonder levensgevaar voor de werklieden.
Het koor is afgesloten in renaissancestijl.Het bekendste portaal van de kathedraal is het Koningsportaal, dat al voor 1194 was gebouwd. Het bevat beelden van de grondleggers van de wetenschap (Pythagoras, Euclides en Aristoteles) en allegorische figuren die de Vrije Kunsten voorstelden (muziek, astronomie, rekenkunde, meetkunde en dialectiek). De moeder van God zwaaide hier zelf de scepter over. In het midden zetelt de zegenende Christus, geflankeerd door een engel (Matteüs), een adelaar (Johannes), een leeuw (Marcus) en de os (Lucas). Dit tableau is gebaseerd op het visioen van de evangelist Johannes, dat hij op Patmos kreeg.
Op de vloer van de kerk bevindt zich een labyrint. De pelgrim moest eerst het labyrint volgen tot aan het midden, van hieruit kon hij de prachtige ramen van de kerk bewonderen. Nu zijn hier stoelen op geplaatst waardoor men weinig van het geheel kan zien. Op vrijdagen is het labyrint vrij en wordt het blootsvoets gelopen. In het centrum wordt stilgestaan om het Onze Vader te bidden.
Op de vloer vindt men een ronde bronzen pen. In een der ramen zit een witte cirkel. Op 21 juni om 12:00 precies - het is dan midzomer - schijnt de zon (als zij schijnt) door de cirkel precies op deze bronzen pen. De raamschildering, waarin het witte gat zich bevindt, draagt de afbeelding van Apollinaris, een Syrische heilige.
Chartres was met de Mariacultus verbonden en vindt zich terug in een lange traditie van de verering van de Moedergodin met kind. Op de vier Mariafeesten werden in Chartres textiel- en handelsbeurzen gehouden.
Koning Karel de Kale had de kathedraal de Sancta Camisia geschonken, het kleed dat Maria gedragen zou hebben toen zij Jezus baarde. In augustus 911 belegerden de Noormannen onder Rollo weer de stad. De stad verdedigde zich echter, aangevoerd door bisschop Gancelmus. Niet alleen riep hij goddelijke hulp in, maar ook die van de hertogen van Bourgondië en van France en de graaf van Poitou met hun soldaten. Deze hulptroepen slaagden er samen met de inwoners van de stad in de Noormannen te overwinnen, terwijl het Mariarelikwie boven een van de stadspoorten hing ter aanmoediging.[1] Hierdoor kon deze redding van de stad ook gezien worden als een mirakel. De mislukte belegering was echter vooral een politieke gebeurtenis. Kort erop zou koning Karel de Eenvoudige namelijk het Verdrag van Saint-Clair-sur-Epte sluiten met Rollo, die zo het gebied rond de Seine-monding in leen kreeg, met Rouen als hoofdstad.
In 1194 werd door brand een groot deel van het stadscentrum van Chartres verwoest, ook het kerkgebouw, op de crypte en de westportalen na. Het Sancta Camisa bleef echter behouden. Dit werd opgevat als een teken dat Maria gewild had dat de oude kerk zou verbranden, opdat er een grotere en mooiere gebouwd zou worden. Geheel de bevolking, inclusief de kooplieden die belang hadden bij de bouw van een nieuw groots opgevat godshuis, hielp de ossenkarren met stenen van de groeve (op 8 km van de stad) over het land naar de bouwplaats te trekken.
Het Kasteel van Châteaudun
(Frans: Château de Châteaudun) is te vinden in Châteaudun in het departement Eure-et-Loir in de Franse regio Centre-Val de Loire. Samen met kasteel van Montsoreau (1453) en palais Jacques Cœur (1451), Châteaudun in een van de vroegste voorbeelden van renaissancearchitectuur in Frankrijk.[1] Het was het centrum van het graafschap Dunois. De plaats waar het kasteel staat is al vanaf de 10e eeuw de locatie van vele vestigingen. De naam verwijst daar ook naar: dun betekent in het Gallisch steilte, heuvel maar ook vestiging. Er zijn verwijzingen die teruggaan naar de tijd dat de Noormannen strooptochten hielden in deze omgeving.
Het Kasteel van Châteaudun was vier eeuwen lang een van de vier vaste verblijfplaatsen van de graaf van Blois. In 1391 werden de graafschappen Blois en Dunois door Gwijde II van Blois verkocht aan Lodewijk I van Orléans, de broer van Karel VI. Na de moordaanslag door zijn oom Jan zonder Vrees op Karel VI kwamen Blois, Orléans en Châteaudun in handen van diens zoon Karel. In 1439 schonk Jan zonder Vrees het graafschap Dunois aan zijn bastaard broer, bekend als de Bastaard van Orléans, de bastaardzoon van Lodewijk van Orléans, als beloning voor zijn bijdrage in de verdediging van Orléanais. De graaf van Dunois kreeg zo het bezit over de graafschappen Dunois, Longueville, Gien en onder andere de heerlijkheden Beaugency, Montreuil-Bellay en Parthenay.
De cirkelvormige slottoren is aan het einde van de 12e eeuw gebouwd en heeft een hoogte van 31 meter met een doorsnede van 17 meter. De toren heeft drie boven elkaar gelegen zalen waarvan de eerste twee een koepelgewelf hebben. De ingang van de toren lag 10 meter boven de grond. De westelijke vleugel is aangebouwd tussen 1459 en 1469 en bestaat uit drie verdiepingen en twee kelders, waarin ook de keukens gelegen zijn.
In de loop van de eeuwen zijn er verschillende aanpassingen aan het Kasteel van Châteaudun doorgevoerd. Zo is de grote wenteltrap na de 16e eeuw aangebracht.
Tegen de slottoren is, met machtiging van de paus, een kapel gebouwd.
François de Longueville, de zoon van Dunois, liet de westelijke vleugel van het kasteel afwerken. Diens zoon, François II liet de noordelijke vleugel voltooien.
Kasteel van Valmer
Chançay
Het Kasteel van Valmer is een kasteel in de Franse gemeente Chançay. Het kasteel is een beschermd historisch monument sinds 1930, met name vanwege de tuinaanleg. De tuinen van Valmer onthullen zich op acht niveaus met Italiaanse accenten. Er zijn, her en der verspreid, balustrades, beelden, trappen, fonteinen...in nabootsing van de stijl van Italiaanse villa’s tijdens de Renaissance. Vanaf het Hoge Terras, boven de slotgracht, heeft u een betoverend uitzicht op de tuinen.
Bekijk, op uw eigen ritme, het terras van de Florentijnse fonteinen, het Terras de Léda, het terras van de Vases d'Anduze, waar de rozemarijn een Mediterraan tintje aan geeft... Begeef u daarna naar de fantastische en overvloedige moestuin. Hier worden, met humor, « angéliques » en «diaboliques » (engelachtige en duivelse) planten gemengd in vier grote vierkanten. U vindt hier tevens bijzonder fruit, eetbare bloemen en vergeten en nieuwe groenten. De moestuin van Valmer is vrolijk en betoverend.
Er is, sinds korte tijd, ook een verzameling oude soorten Loirestreek druiven, een geweldige toevoeging voor de rijke collectie van Valmer.
Tours
Centre
Tours is een stad in Midden-Frankrijk, gelegen aan de rivier de Loire. Tours was de hoofdstad van de voormalige provincie Touraine, thans is het de hoofdplaats van het departement Indre-et-Loire. De stad telt 136.125 inwoners die in het Frans Tourangeaux worden genoemd.
In de 4e eeuw speelt een bekeerde legioensoldaat, Martinus - in het Nederlands bekend als Sint-Maarten - een grote rol in de kerstening van de streek. In 1205 veroverde koning Filips August Tours op de Engelsen.
Tijdens de Honderdjarige Oorlog, was Tours het hart van het koninkrijk Frankrijk en werd zodoende de hoofdstad en koninklijke stad. Frans I nam Tours deze titel af en maakte van Parijs de hoofdstad van het koninkrijk.
Enkele eeuwen lang kende Tours een belangrijke zijde-industrie.
De Cathédrale Saint-Gatien de Tours
Kathedraal van Sint-Gatianus van Tours) is een gotische kathedraal in de Franse stad Tours.
Al in de 4e eeuw stond er een kerk in Tours gewijd aan de heilige Mauritius, maar deze brandde af in 561. De kerk werd door bisschop Gregorius van Tours herbouwd en in 590 werd de kerk ingewijd. In 1160 brandde de kerk opnieuw af, ditmaal tijdens het conflict tussen Lodewijk VII van Frankrijk en Hendrik II van Engeland. Deze tweede brand was reden om de kerk grondig te verbouwen.
De oude Romaanse kerk zou plaats gaan maken voor een gotische variant. Als eerste werden het zuidertransept en de torens aangepakt. Onder leiding van de architect Étienne de Mortagne werd tussen 1236 en 1270 het koor van de kathedraal gebouwd. Simon de Mans herbouwde het transept en begon met de bouw van het schip en zijbeuken. Een bouwfase die zou aanhouden tot aan de 14de eeuw. In het jaar 1356 ontving de kerk haar huidige naam. Pas in de 15e eeuw werd het schip voltooid, met behulp van financiering van koning Karel VII en hertog Jan V van Bretagne. De eerste toren kwam in 1507 tot voltooiing. De tweede werd pas veertig jaar later voltooid.
De kathedraal heeft een vijfbeukig schip, een transept en een koor.
- Totale lengte: 90 meter
- Breedte: 32 meter
- Hoogte schip en transept tot de gewelven: 29 meter
- Hoogte zijbeuken tot gewelven: 11 meter
- Lengte transept: 48 meter
- Breedte transept: 10 meter
- Hoogte noordelijke toren: 68 meter
- Hoogte zuidelijke toren: 69 meter
De Kathedraal van Angoulême
(Cathédrale Saint-Pierre d'Angoulême) is een rooms-ratholieke kerk in Angoulême, departement Charente, Frankrijk. De kathedraal is gebouwd in romaanse stijl en is de zetel van het bisdom Angoulême.
Een eerste kerk werd gebouwd in de 4e eeuw op de plaats van een voor-christelijk heiligdom. Dit gebouw werd verwoest toen het stadje na de Slag bij Vouillé werd ingenomen door Clovis I (507). Een nieuwe kerk werd ingewijd in 560; deze werd ongeveer twee eeuwen later door de Noormannen in brand gestoken.
De derde kathedraal werd gebouwd ten tijde van bisschop Grimoard, abt van Saint-Pierre de Brantôme. Deze kerk werd ingewijd in het jaar 1017. In het begin van de 12e eeuw echter begonnen de burgers het gebouw als te klein te zien, vergeleken met de rijkdom van het graafschap. De ontwerper van een vervangende kerk was bisschop Girard II, een van de belangrijkste Fransen van die tijd, een professor, pauselijk legaat en opmerkelijk kunstenaar. De bouw begon rond 1110 en duurde tot 1128.
In de daaropvolgende eeuwen vonden aanpassingen plaats. Een van de klokkentorens werd verwoest tijdens de Hugenotenoorlog in de 16e eeuw. Verdere veranderingen werden aangebracht tijdens de restauraties door Paul Abadie in de jaren 1866-1885, onder andere de toevoeging van twee torens met conische spitsen. Een wijziging waar Marcel Durliat, kenner van de romaanse architectuur in Frankrijk, negatief over oordeelde: „Paul Abadie heeft de westfaçade net zo respectloos behandeld als het interieur. Ongegeneerd heeft hij op de ene plaats bijgewerkt, op de andere iets toegevoegd, een hem onbekend middenportaal gereconstrueerd en het geheel door een niet-passende bekroning topzwaar gemaakt.“ Verder bleven de gevels wel grotendeels middeleeuws.
egen de gewoonte in werd de bouw begonnen met de westgevel. Deze is gedecoreerd met meer dan 70 sculpturen, ook voor West-Frankrijk ongewoon veel. In de beelden zijn voorstellingen van de hemelvaart van Jezus en het laatste oordeel te zien. Christus wordt afgebeeld in mandorlas, terwijl twee engelen de apostelen aanspreken. Alle gezichten zijn gewend tot de Verlosser; twee verdoemden zijn afgebeeld in de zij-arcaden als slachtoffers van Satan, en lijden onder hun straf.
De beeldhouwers hebben ook scènes uit het dagelijks leven weergegeven, zoals de jacht. De gewelfde velden boven de (schijn)zijportalen behoren daarentegen tot de originele romaanse uitvoering, ze vertegenwoordigen opnieuw de vergadering van de apostelen. De rijk versierde fries in de kapiteelzone eronder bevat een herhaaldelijk controversieel beoordeeld gevecht te paard, dat verwijst naar ofwel het Roelandslied, de kruistochten of in het algemeen naar de strijd tussen goed en kwaad.
Het eenbeukige schip is overdekt met drie koepels. Het transept is verhoudingsgewijs lang, met lantaarntorens aan het noord- en zuideinde. Hiervan is alleen de noordelijke nog over, de andere werd door Abadie verwijderd. De toren heeft een hoogte van 59 meter, bestaat uit zes verdiepingen en is op de onderste verdieping na een complete reconstructie uit de 19e eeuw. Het koor is overdekt met een halve koepel en eindigt in een chevet met vier straalkapellen. De kruising is overdekt met een grotere koepel op een pendentief, deze verving de originele die was gesneuveld in de protestantse belegering van 1568.
De Kathedraal van Bordeaux
(in het Frans voluit: Cathédrale Saint-André de Bordeaux) is het belangrijkste religieuze gebouw van de Franse stad Bordeaux. De kathedraal is gewijd aan de apostel Andreas. De kathedraal is in 1096 ingewijd door paus Urbanus II. Tussen de 12e en de 14e eeuw is de kerk herbouwd in gotische stijl. Tussen 1440 en 1500 is de kathedraal voorzien van een losstaande klokkentoren, de tour Pey Berland.
In de kerk zijn een aantal belangrijke koninklijke huwelijken voltrokken: in 1137 tussen Eleonora van Aquitanië en Lodewijk VII en in 1615 tussen Anna van Oostenrijk en Lodewijk XIII.
De kathedraal is van binnen 124 meter lang en het middenschip is 18 meter breed. De hoogte van het gewelf is 23 meter in het schip en 29 meter in het koor. De torens bij de noordelijke ingang hebben een hoogte van 81 meter.
Het bouwwerk werd als onroerend erfgoed beschermd en kreeg de status van Frans monument historique. In 1998 werden de kathedraal Saint-André-de-Bordeaux en losstaande toren tour Pey Berland door de Commissie voor het Werelderfgoed van de UNESCO bijgeschreven op de werelderfgoedlijst als onderdeel van de inschrijving Pelgrimsroutes in Frankrijk naar Santiago de Compostella. Daarnaast maakt de kathedraal ook deel uit van de Port de la Lune dat ook op de werelderfgoedlijst staat.
Bordeaux
Bordeaux (229.900 inwoners (2005), agglomeratie 753.931 (1999)) is een stad in het zuidwesten van Frankrijk, de hoofdstad van het departement Gironde en de regio Aquitanië. De agglomeratie is georganiseerd in een verband van gemeentes, de Communauté Urbaine de Bordeaux.
Place de la Bourse Aquitaine Bordeaux
Place de la Bourse is een plein in de Franse stad Bordeaux. Het ligt aan de noordkant van het middeleeuwse centrum, aan de kades op de linkeroever van de Garonne.
Place de la Victoire
Aquitaine
Place de la Victoire is een belangrijk plein en verkeersknooppunt in het centrum van de Franse stad Bordeaux, aan de rand van de historische binnenstad en de zuidkant van de Rue Sainte-Catherine. Historisch is het plein het beginpunt van de verbindingswegen met het zuiden, met name richting Bayonne en Spanje, en richting Toulouse. Op het plein staat de Porte d'Aquitaine. Place de la Victoire ligt verder in het gebied van de binnenstad dat op de UNESCO werelderfgoedlijst staat, de Port de la Lune.
Moustey
Moustey is een gemeente in het Franse departement Landes (regio Nouvelle-Aquitaine). Het plaatsje telt ongeveer 600 inwoners en maakt deel uit van het arrondissement Mont-de-Marsan.
Het dorp wordt weleens Moustey-les-deux-Églises genoemd. Het dankt die naam aan de twee kerkjes die daar sinds de 13de eeuw pal naast elkaar staan, namelijk de église Saint-Martin en de église Notre Dame. Hier werden vroeger de pelgrims, op weg naar Santiago de Compostella, onthaald. Tegenwoordig is in de église Notre Dame een museum gevestigd met twee permanente tentoonstellingen over de rituelen in het volksgeloof van de streek én de religieuze betekenis van de pelgrimage.
Kathedraal van Dax
Cathédrale Notre-Dame de Dax ) is een rooms-katholieke kerk in de stad Dax in het departement Landes van Frankrijk .
Het bisdom Dax werd niet hersteld na de Franse Revolutie, maar werd samen met een aantal anderen, waaronder Aire , door het Concordaat van 1801 aan het bisdom Bayonne toegevoegd . In 1817 werden de voormalige bisdommen van Dax en van Aire opnieuw gescheiden van die van Bayonne en samengevoegd tot het nieuwe bisdom van Aire en Dax , waarvan de zetel van de bisschop was in de kathedraal van Aire .
In 1833 werd de zetel van de bisschop officieel overgedragen aan Dax en aan de kathedraal van Dax. Aire Cathedral blijft als een co-kathedraal .
De kathedraal van Dax is een nationaal monument van Frankrijk. [1]
Aan het einde van de 13e eeuw, toen de stad Dax op het hoogtepunt van haar welvaart was, lieten de bisschoppen een aantal kerkelijke gebouwen bouwen, waaronder een nieuwe kathedraal op de plaats van een oud romaans heiligdom dat te krap was geworden. Dit gotische bouwwerk stortte in 1646 in; het enige dat ervan overblijft is het magnifieke Portaal van de Apostelen in het noordelijke transept : 12 meter hoog en 8 meter breed, deze deuropening bevat een aantal prachtige sculpturen, vrij zeldzaam in het zuiden van Frankrijk, ondanks enkele verminkingen en schade opgelopen tijdens de tijdsverloop.
Afgezien van het portaal, dat in 1884 als zelfstandig nationaal monument van Frankrijk werd aangemerkt, werd de huidige kathedraal vanaf 1694 gebouwd in een eenvoudige stijl met klassieke inspiratie. De voorgevel en zuidgevel hebben een massieve, bijna sobere uitstraling. De noordgevel, die uitkijkt op een pleintje in het historische centrum van de stad, heeft ondanks een zekere starheid geen gebrek aan charme.
De koepel boven de kruising is versierd met muurschilderingen. Het katern herbergt de oude stallen (16e eeuw) van de kanunniken , gered uit de voormalige kathedraal. Het midden van de 18e eeuw hoogaltaar en het altaar van de Maagd Maria zijn van polychromatische marmer en zijn het werk van de Mazzetti broers, afkomstig uit Zwitserland , maar woonachtig in Avignon . Het orgel hok, van de late 17e eeuw, was het werk van Caular, een lokale ebonist . Na de recente restauratie wordt dit orgelhok beschouwd als een van de mooiste van Frankrijk.
Het gebouw bevat ook een aantal schilderijen, waaronder "Jezus en zijn discipelen" van Gerrit van Honthorst (17de eeuw) en de "Aanbidding der herders" van Hans von Aachen (eind 16de eeuw).
Saint-Jean-Pied-de-Port
Aquitaine
Saint-Jean-Pied-de-Port is een gemeente in het Franse departement Pyrénées-Atlantiques en telt 1511 inwoners . De plaats maakt deel uit van het arrondissement Bayonne.
Keizer Karel V,
vóór zijn mondigverklaring Karel van Luxemburg genoemd (Gent, 24 februari 1500 – Cuacos de Yuste, Spanje, 21 september 1558), was een telg uit het huis Habsburg. Vanaf 1506 tot 1555 was hij de landsheer van uiteindelijk (sinds 1543) alle Nederlandse gewesten, van 1516 tot 1556 als Karel I koning van Spanje en van 1519 tot 1556 als Karel V Rooms-Duits keizer. In Vlaanderen staat hij algemeen bekend als keizer Karel, in Nederland als Karel V.
De landen waarover hij regeerde, het Spaanse Rijk, vormden tezamen het grootste Europese rijk sinds dat van Karel de Grote. Feitelijk was zijn gehele rijk, dus inclusief de Amerikaanse en Aziatische gebieden, zelfs groter dan het vroegere Romeinse Rijk en kan met recht een van de eerste wereldrijken van de nieuwe tijd genoemd worden. Met de feitelijke macht van zijn erflanden was Karel V bovendien de laatste Rooms-Duitse keizer die in de gelegenheid was om zijn universele autoriteit ook daadwerkelijk te laten gelden. Op Europees niveau wist hij met succes de aanvallen van het Ottomaanse Rijk af te slaan. De vrijwel permanente strijd met Frankrijk bleef per saldo onbeslist. Als zijn grootste nederlaag ervoer hij het feit dat hij de christelijke eenheid van Europa niet had weten te behoeden voor de scheuring die de Reformatie teweegbracht. Op nationaal niveau heeft Karel V voor zijn erflanden Spanje en de Nederlanden de basis gelegd voor een moderne eenheidsstaat. De heerschappij van keizer Karel V vormt met deze en vele andere aspecten de overgang van de middeleeuwen naar de nieuwe tijd.
Karel was de oudste zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië, die de geschiedenis zou ingaan als Johanna de Waanzinnige. Hij werd geboren op 24 februari 1500 in het Prinsenhof in Gent.[1] Op 9 maart werd hij gedoopt in de Sint-Janskerk, de huidige Sint-Baafskathedraal. Hij kreeg twee meters: Margaretha van York de weduwe van zijn overgrootvader Karel de Stoute, wiens naam hij kreeg en zijn tante Margaretha van Oostenrijk, die een grote rol in zijn leven zou spelen. Zijn peters waren Karel I van Croÿ, prins van Chimay en Jan III van Glymes, beiden ridder van het Gulden Vlies.[2] Hij voerde toen reeds de titels van aartshertog van Oostenrijk en hertog van Luxemburg.[3] Samen met zijn eveneens in de Nederlanden geboren oudere zuster Eleonora (1498) en zijn twee jongere zusters Isabella (1501) en Maria (1505), zou hij te Mechelen worden grootgebracht aan het Hof van zijn tante Margaretha van Oostenrijk, toen landvoogdes van de Nederlanden.
Tijdens de reizen van Karels ouders naar Spanje werden aldaar nog zijn jongere broer Ferdinand (1503) en zijn jongste zuster Catharina (1507) geboren. Deze beide kinderen werden in Spanje opgevoed en Karel zou hen dan ook pas op zijn eerste reis naar dat land in 1517 voor het eerst ontmoeten. Bij die gelegenheid zag hij ook voor het eerst sinds 1505 zijn inmiddels gekverklaarde moeder terug. Zijn moeder had de dood van zijn vader Filips de Schone in 1506 niet kunnen verwerken. Zij bleef tot haar dood in 1555 opgesloten op het kasteel van Tordesillas, waar Karel haar nog enkele malen zou bezoeken.
Aan het hof van zijn tante Margaretha werd Karel vanaf 1507 in de praktijk opgevoed door Willem II van Croÿ, heer van Chièvres en Adriaan van Utrecht, de latere paus Adrianus VI. Naast de klassieke ridderlijke vaardigheden, zoals het zwaardvechten en de jacht, probeerden zij hem ook de nieuwe humanistische idealen bij te brengen, maar daarvoor interesseerde de jonge Karel zich een stuk minder. Grootkanselier Jean le Sauvage bracht hem de beginselen van politiek en bestuur bij.
Aan het Bourgondische hof was Frans de voertaal en daarmee was dit Karels moedertaal. Voor de dagelijkse omgang had hij ook het Diets of Nederduits geleerd, de taal van zijn onderdanen in de Nederlanden. Tijdens zijn eerste reis naar Spanje leerde hij ook Spaans. Volgens de overlevering zou hij in latere jaren gezegd hebben: Ik spreek Spaans tegen God, Italiaans tegen vrouwen, Frans tegen mannen en Nederduits tegen mijn paard.
Karel V had net als sommige familieleden last van een erfelijke afwijking aan het kaakgewricht, die bekend kwam te staan als de Habsburgse kin. Zijn kin stond ver vooruit, al liet de ene portretschilder dat duidelijker naar voren komen dan de andere. Door deze kin en het labiele gebit kon hij slecht kauwen, wat leidde tot indigestieproblemen. Ook zorgde zijn kin voor spraakproblemen.[4] Verder schijnt Karel een voorkeur voor excessief veel vlees en koud bier te hebben gehad. Dit zal mede hebben bijgedragen aan de jicht, waar Karel steeds meer onder gebukt ging naarmate hij ouder werd. Volgens het Bourgondische hofprotocol at hij meestal alleen.
Onder impuls van Willem II van Croÿ, de Fransgezinde raadgever van Karel werden in 1520 akkoorden met de Franse koning Frans I gemaakt. Daarin was ook een huwelijksafspraak voorzien. Karel was al eens verloofd geweest met Claude, de oudste dochter van de Franse koning Lodewijk XII maar Frans was intussen zelf met haar gehuwd. De volgende kandidaat was Renate van Frankrijk, de jongste dochter van Lodewijk XII en in 1516 was Louise, Frans' eerste kind de uitverkorene maar zij zou al in 1517 overlijden.
Karel V trouwde op 10 maart 1526 in Sevilla met de toen 23-jarige Isabella van Portugal. Dit huwelijk was in eerste instantie bedoeld om nauwere banden met Spanjes buurland Portugal aan te gaan. Isabella was een nicht van Karel, zodat pauselijke dispensatie voor dit huwelijk nodig was. Na het huwelijk vond een huwelijksreis door Zuid-Spanje plaats, die bijna een jaar duurde en tijdens welke hij opdracht gaf om het paleis van Karel V in Granada te bouwen. Het zou een relatief gelukkig huwelijk worden, ondanks dat het om politieke redenen gesloten was en ze elkaar vaak jarenlang niet zagen. Ze kregen één zoon, twee dochters en twee zoontjes die reeds kort na hun geboorte stierven.
- Filips II (21 mei 1527 – 13 september 1598), getrouwd met, achtereenvolgens, Maria van Portugal (1527 – 1545), Maria I van Engeland (1516 - 1558), Elisabeth van Valois (1545 - 1568) en Anna van Oostenrijk (1549-1580)
- Maria (21 juni 1528 – 26 februari 1603), trouwde met Maximiliaan (haar neef)
- Ferdinand (1530-1530)
- Johanna (24 juni 1535 – 7 september 1573), getrouwd met Johan van Portugal (1537 – 1554)
- Isabella (?) (1536-1538)
- Johan (1539-1539)
Karel V is ook bekend om zijn amoureuze escapades. Hij zou veel minnaressen hebben gehad, al is onbekend hoeveel. Twee ervan speelden een belangrijke rol, doordat ze het leven schonken aan twee latere landvoogden, beiden bastaardkinderen van Karel V:
- Johanna van der Gheynst schonk het leven aan Margaretha van Parma (28 december 1522 - 18 januari 1586) en
- arbara Blomberg, de poortersdochter uit Regensburg, die het leven schonk aan Don Juan (24 februari 1547 – 1 oktober 1578).
De kern van het latere wereldrijk van Karel V werd gevormd door de erflanden, dat wil zeggen de gebieden die hij van zijn voorouders erfde. Net zoals zijn totale rijk, waren ook deze erflanden geen eenheid, maar vormden een personele unie van tientallen afzonderlijke gebieden, uiteenlopend van grote koninkrijken, hertogdommen, graafschappen, tot soms heel kleine heerlijkheden. De kaart rechts geeft de situatie weer op het toppunt van zijn heerschappij (hierop zijn de overzeese gebieden niet weergegeven). Hoewel Karel vaak oorlog heeft gevoerd, moest hij daarbij meestal zijn eigen gebieden verdedigen tegen buitenlandse invallen. Alleen het grondgebied van de Nederlanden heeft hij aanzienlijk kunnen vergroten.
Uiteindelijk regeerde Karel V over ongeveer 40% van de toenmalige Europese bevolking, oftewel 28 miljoen mensen, waaronder 3 miljoen in de Nederlanden en 5,5 miljoen in Spanje.[5] Het inwoneraantal van de Spaanse gebieden in Midden-Amerika daalde tijdens Karels regeerperiode van tussen de 5 en 10 miljoen naar 3,6 miljoen mensen.[6]
De Bourgondische erflanden
In 1506, toen zijn vader Filips de Schone stierf, erfde Karel al diens landsheerlijkheden die tezamen de Bourgondische en later de Habsburgse Nederlanden genoemd werden. De belangrijkste waren het hertogdom Brabant, de graafschappen Vlaanderen en Holland en het Vrijgraafschap Bourgondië (Franche-Comté). Omdat Karel nog minderjarig was, nam zijn grootvader Maximiliaan I van Oostenrijk het regentschap op zich, maar omdat zijn aanwezigheid elders in Europa nodig was, benoemde hij zijn dochter Margaretha van Oostenrijk tot landvoogdes van de Bourgondische Nederlanden. Zij resideerde in Mechelen en maakte deze stad tot de feitelijke hoofdstad van de Bourgondische Nederlanden.
Margaretha's taak eindigde formeel toen Karel op 5 januari 1515 in een plechtige vergadering van de Staten-Generaal in het Paleis op de Koudenberg in Brussel meerderjarig werd verklaard. Vanwege haar ervaring bleef zijn tante wel een belangrijke rol in de regering spelen, mede omdat Karel direct na zijn aantreden begon met een lange rondreis door zijn nieuwe landsheerlijkheden. Daarbij vond in vele steden de traditionele blijde inkomst plaats, waarbij hij als de nieuwe vorst door zijn onderdanen gehuldigd werd.
Deze eerste rondreis was het begin van een bijna voortdurend rondtrekken. Vanwege het in die tijd nog heel persoonlijke karakter van het overheidsgezag was Karels aanwezigheid eigenlijk in al zijn landen vereist. Bovendien wilde hij uit ridderlijkheid graag zijn eigen troepen aanvoeren, die hem op slagvelden door heel Europa en zelfs tot in Noord-Afrika brachten. Op deze manier was Karel V ongeveer een derde van zijn leven in de Nederlanden onderweg, een derde in Spanje en een derde in de rest van Europa.
Gulden Vlies
Reeds in 1501 werd Karel, tijdens het door zijn vader voorgezeten Kapittel in Brussel, opgenomen in de nu wereldberoemde Bourgondische Orde van het Gulden Vlies. Na het overlijden van zijn vader in 1506 volgde Karel hem ook op als grootmeester van deze prestigieuze ridderorde. Nadat hij meerderjarig was verklaard en inmiddels ook koning van Spanje was geworden, verhoogde hij in 1516 het statutair vastgelegde aantal ridders van eenendertig naar eenenvijftig: tien nieuwe plaatsen voor Spanje en tien nieuwe plaatsen voor Duitsland en de Bourgondische Nederlanden. Hiermee groeide het Gulden Vlies uit tot de voornaamste Europese ridderorde.[7]
Embleem en motto van keizer Karel V op het stadhuis van SevillaAls nieuwe grootmeester van deze orde koos Karel een eigen embleem, geheel in lijn met de traditie van de Bourgondische hertogen, die hiermee hun aspiraties voor de orde tot uitdrukking brachten. Het embleem van Karel was door Luigi Marliano ontworpen en bestond uit de twee Zuilen van Hercules. Het werd gepresenteerd op het eerste door Karel bijeengeroepen Kapittel van de orde, dat in oktober 1516 plaatsvond in de Sint-Goedelekathedraal te Brussel.[8]
De gedachte achter dit embleem was dat Karel de invloed van de orde zou expanderen voorbij de Zuilen, dat wil zeggen zowel naar het Oosten ter bevrijding van Jeruzalem en ter bestrijding van de islam, als naar het Westen ter evangelisatie van de Nieuwe Wereld. Dit concept werd ook uitgedrukt met Karels motto Plus Oultre of Plus Ultra, dat gelezen moet worden als "steeds verder" en was afgeleid van de frase più oltre non si metta uit La Divina Commedia (Inferno, Canto XXVI) van Dante,[9] handelende over de Zuilen van Hercules, door hem opgericht om verdergaan onmogelijk te maken.
De Spaanse rijken
Als zoon van Johanna van Castilië maakte Karel ook aanspraak op de Spaanse troon. Na de dood van zijn grootmoeder Isabella I van Castilië in 1504 kwam zijn moeder, door het vroege overlijden van haar oudere broer en zus, op de Castiliaanse troon terecht. Johanna leed echter dermate zwaar onder het verlies van haar in 1506 plotseling overleden echtgenoot, dat haar vader, Ferdinand II van Aragón, haar gek liet verklaren en haar opsloot in het kasteel van Tordesillas. Op die manier kon hij zelf het regentschap over de Castiliaanse troon op zich nemen. Deze troon kwam toe aan Karel als Johanna's oudste zoon, maar de oude Ferdinand wilde liever Johanna's jongere zoon Ferdinand als zijn opvolger. Deze was niet alleen naar hem vernoemd, maar was, anders dan Karel, ook aan zijn hof opgevoed.
Spaanse Escudo op naam van Johanna en KarelToen Ferdinand II van Aragón op 23 januari 1516 overleed, was hij er nog niet toe gekomen om bij testament zijn kleinzoon Ferdinand ook formeel tot zijn opvolger te benoemen. Daardoor bleef Karel zijn rechtmatige erfgenaam en erfde hij nu al diens koninkrijken: Aragón, Navarra, Napels, Sicilië en Sardinië. Karel werd vervolgens op 13 en 14 maart 1516 in de Brusselse Sint Goedelekerk plechtig uitgeroepen tot koning van Spanje en ging over dat land regeren als koning Karel I (Carlos I).
Vanuit het buitenland gezien regeerde Karel feitelijk over heel Spanje, maar officieel was zijn moeder Johanna de Waanzinnige nog steeds koningin van Castilië (en Granada). Zij was weliswaar gek verklaard, maar dat betekende juridisch gezien dat Karel tot aan haar overlijden in 1555 (een half jaar voor zijn eigen abdicatie) slechts het regentschap over dit rijk had. In oorkondes en op munten bleef daarom tot haar dood steeds sprake van "Johanna en Karel" (Juana y Carlos).
De Oostenrijkse erflanden
Toen Karels grootvader Maximiliaan I van Oostenrijk op 12 januari 1519 overleed, erfde hij ook nog de Oostenrijkse erflanden, bestaande uit de aartshertogdommen Oostenrijk beneden de Enns en Oostenrijk boven de Enns, de hertogdommen Stiermarken, Karinthië en Krain, het graafschap Tirol, alsmede enkele kleine gebieden. Tegen de wil van Karel, wist zijn broer Ferdinand te bereiken dat deze Oostenrijkse erflanden bij het Verdelingsverdrag van Worms van 21 april 1521 aan hem werden overgedragen[bron?]. Hiermee werd de basis gelegd voor de latere splitsing van het huis Habsburg in een Spaanse en een Oostenrijkse tak. Als hoofd van het huis Habsburg bleef Karel wel de titel aartshertog van Oostenrijk voeren.
Het keizerschap
Anders dan bij de Spaanse, Nederlandse en Oostenrijkse erflanden, was het keizerschap en daarmee de heerschappij over het Rooms-Duitse of Heilige Roomse Rijk niet erfelijk. De keizer moest telkens gekozen worden door de keurvorsten, die overigens de laatste eeuw vrijwel steeds een Habsburger kozen.
Keizerskeuze
Keizer Maximiliaan I, Karels grootvader van vaderszijde, wilde deze lijn voortzetten en schoof daarom zijn kleinzoon Karel als zijn opvolger naar voren. Koning Frans I van Frankrijk presenteerde zichzelf als tegenkandidaat.
Na het overlijden van Maximiliaan op 12 januari 1519 kwam de keizerlijke herverkiezing op de voorgrond van de Europese politiek. Paus Leo X, bedreigd door Spaanse troepen op zo'n 60 kilometer van Rome, steunde de Franse kandidaat. De keurvorsten steunden beide kandidaten, met uitzondering van Frederik III van Saksen, die niet wilde meewerken aan een campagne. Vóór zijn dood had Maximiliaan al 500.000 florijnen aan de keurvorsten beloofd in ruil voor hun stem, maar Frans bood tot drie miljoen, waarna Karel terugsloeg door grote bedragen te lenen van de bankier Jakob Fugger.
De uiteindelijke uitkomst werd echter niet bepaald door exorbitante bedragen aan smeergeld. De algemene weerstand onder de bevolking tegen een Franse keizer gaf de keurvorsten een pauze. Toen Karel een leger op de been bracht in de buurt van Frankfurt waar zij vergaderden, kozen zij hem uiteindelijk op 28 juni 1519 tot Rooms koning en toekomstig keizer, als vijfde met de naam Karel. Op 23 oktober 1520 werd Karel V plechtig tot Rooms koning gekroond in de Dom van Aken, waarna hij zich, in navolging van zijn grootvader, tevens "gekozen Rooms keizer" (Erwählter Römischer Kaiser) noemde.
Roncesvalles
Roncesvalles ligt in het noorden van Spanje. Voor veel mensen is de 27 kilometer lange tocht van Saint-Jean-Pied-de-Port naar Roncesvalles de eerste etappe van hun pelgrimstocht naar Santiago.
In Roncesvalles ligt een prachtige pelgrimsherberg, waar je twee weken per jaar als vrijwilliger (‘hospitalero voluntario’) kunt werken.
Roncesvalles en de herberg voor pelgrims.
Roncesvalles (Spaans), Orreaga (Baskisch) of Roncevaux (Frans) is het eerste Spaanse dorp als je vanuit Saint Jean-Pied-de-Port de Pyreneeën bent overgestoken.
De plek is vooral bekend om de Slag tussen de Basken en Karel de Grote in 778, waar de ridder Roelant en zijn manschappen strijd leverden en waarop het Roelantslied is gebaseerd. Toentertijd stond daar al een klein kerkje dat vanwege de toestroom van pelgrims – iets beneden de pas naar Roncesvalles (Roelandspas) – uitgroeide tot een bedevaartsplaats op de route naar Santiago de Compostela met een augustijner klooster uit de 12de-13de eeuw en een gotische pelgrimskerk. Als je daar rondwandelt, proef je de oudheid en besef je dat duizenden pelgrims je daar al voor zijn geweest. Bezoek het museum van het klooster en je bent meteen overtuigd van het historisch belang van deze plek.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Roncesvalles_(Navarra)
https://nl.wikipedia.org/wiki/Slag_bij_Roncevaux
Een onderdeel van het kloostercomplex is als herberg in 2011 helemaal vernieuwd en aangepast aan de huidige eisen van de pelgrims. In de herberg kunnen de pelgrims overnachten en worden zij verder geholpen op hun weg naar Santiago.
https://alberguederoncesvalles.com/
Sinds 2003 heeft het bestuur van het Klooster – la Colegiata – de opvang van pelgrims grotendeels uit handen gegeven aan ons en gevraagd om als gastheer of gastvrouw op te treden.
De Werkgroep Hospitaleren In Roncesvalles (WHR) is aanspreekpunt van het Colegiata.
Kathedraal van Pamplona
( Santa María la Real ) is een rooms-katholieke kerk in het aartsbisdom Pamplona , Spanje . De huidige gotische kerk uit de 15e eeuw verving een oudere romaanse kerk . Archeologische opgravingen hebben het bestaan van nog twee eerdere kerken aan het licht gebracht. De neoklassieke façade is ontworpen door Ventura Rodríguez in 1783. Het heeft een 13e-14e-eeuws gotisch klooster dat toegang biedt tot twee andere gotische kamers: de Barbazan-kapel en de refter . De middeleeuwse koningen van Navarrawerden gekroond en sommigen ook daar begraven. De Navarrese Cortes (Parlement) werd daar gehouden tijdens de vroege moderne tijdperken.
De site van de kathedraal is het oudste deel van de Romeinse Pompaelo . Archeologische opgravingen in 1994 hebben straten en gebouwen uit de 1e eeuw voor Christus onthuld. De oudste kathedraal werd in 924 afgebroken tijdens de invasie van Abd-al-Rahman III , kalief van Cordoba . Tijdens het bewind van Sancho III (1004–1035) werd de kerk herbouwd. Die kerk werd afgebroken van 1083 tot 1097, en de romaanse kathedraal werd gebouwd van 1100 tot 1127. In 1391 stortte hij in, waarbij alleen de gevel overbleef. De bouw van de huidige gotische kerk begon in 1394 en duurde tot 1501. De plattegrond is kruisvormig met kooromgang, een middenschip en vier kortere zijbeuken, allemaal bedekt met gedeeltelijk polychroom ribgewelf . De stijl is erg beïnvloed door Franse modellen.
De sculptuur van het interieur omvat het graf van Karel III van Navarra en echtgenote Eleanor van Castilië , door Jehan Lome de Tournai (1419), en het beeld van Koninklijke Sint-Maria, een romaanse houtsnijwerk verzilverde sculptuur. Het koor , met Renaissance koorgestoelte (1541), gescheiden van het schip door een gotisch ijzeren rooster (1517). Er was een retabel uit de Renaissance (1598) in de pastorie , nu in de Sint-Michielskerk in Pamplona. In de zijkapellen zijn er twee gotische retabels (ca.1500, 1507); een retabel uit de Italiaanse renaissance (16e eeuw); een late Renaissanceretabel (1610, gepolychromeerd in 1617); en vijf barokke retabels (1642, 1683, 1685)Het meest opvallende element van de kathedraal is waarschijnlijk het 13e-eeuwse klooster. Net als de tempel volgde de stijl de Franse gotische architectuur , en de sculpturale decoratie is erg rijk. De deur die toegang vanaf de tempel geeft toont het Dormition van de Maagd, en aan de raamstijl staat een 15e-eeuwse beeldhouwkunst van de Maagd Maria. De kapel van Barbazan - genoemd naar de Pamplonese bisschop die daar begraven ligt, Arnaldo de Barbazán - is bedekt met een gotisch gewelf met acht ribben. De zogenaamde 'Precious Door' geeft toegang tot de slaapzaal van de oude kanunniken en toont een compleet sculpturaal verhaal van het leven van de Maagd Maria. Er zijn verschillende opmerkelijke begrafenissen: bisschop Miguel Sánchez de Asiáin (14e eeuw), onderkoning van Navarra graaf van Gages '(Barok , 18de eeuw) en guerrilla- strijder Francisco Espoz y Mina's ( Neo-klassieke , 19e eeuw). Het toilet is afgesloten door een rooster waarvan men zegt dat het ijzer afkomstig is uit de slag bij Navas de Tolosa . Een andere versierde gotische deur geeft toegang tot de oude keuken en de refter .
In de kamers van de voormalige kanunniken is het Diocesane Museum gevestigd. De hoofdkamer is een 14e-eeuwse refter met ribgewelf. De aangrenzende keuken is bedekt met een piramidevormige stenen schoorsteen . Dit museum stelt religieuze kunst tentoon van de kathedraal en van vele andere Navarrese kerken, waarvan er vele tegenwoordig verlaten zijn: romaanse, gotische, renaissance- en barokke beeldhouwkunst, gotische en barokke schilderkunst, en goudsmid en zilversmid uit de 13e tot 18e eeuw .
De meest opvallende zilversmidstukken zijn het gotische reliekschrijn van het Heilig Graf , gemaakt in het 13e-eeuwse Parijs ; de 14e eeuw Lignum Crucis reliekschrijn en de Renaissance 16e eeuw processie monstrans .
Obanos
Obanos is een gemeente in de Spaanse provincie en regio Navarra met een oppervlakte van 19,85 km². Obanos telt inwoners.
Puente la Reina,
"het kruispunt van de wegen", is een middeleeuws stadje waar de twee hoofdroutes op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela samenkomen. Het is een van de enclaves met de grootste affiniteit met Compostela in Navarra.
De constante doorvoer van pelgrims, de schelpen en de wandelstokken maken allemaal deel uit van het stedelijke landschap van deze stad, een prachtig voorbeeld van een stad op straat op slechts 24 kilometer ten zuidwesten van Pamplona .
Wandelen langs de smalle Rúa Mayor is een zeer aangename oefening die u in staat stelt om architectonische juweeltjes te ontdekken, zoals de kerken van de Crucifix, St. James en St. Peter en prachtige gebouwen die doorspekt zijn met details over de invloed van de Pilgrim's Way.
Het lijdt echter geen twijfel dat de romaanse brug over de rivier de Arga de meest verbazingwekkende aanblik van allemaal is. Het is een van de mooiste en meest vooraanstaande voorbeelden van romaanse architectuur op weg naar Santiago en het is wat zijn naam te danken heeft aan deze stad met amper 2.500 inwoners, die dicht bij andere bezienswaardigheden ligt, zoals Eunate, Andelos en de Cerco de Artajona. .
Puente la Reina is ontstaan en bestaat voor de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela. Zelfs vandaag de dag blijft de invloed van pelgrimstochten naar Santiago de stad kenmerken, die het kruispunt vormt bij de samenkomst van de routes Orreaga / Roncesvalles (vanuit Parijs) en Somport (vanuit Toulouse).
Opgericht in de twaalfde eeuw door Alfonso I 'el Batallador' , heeft het op bewonderenswaardige wijze zijn oorspronkelijke stedelijke indeling behouden. Deze stedelijke structuur is een echt voorbeeld van een stad op straat, dat wil zeggen een stad gebouwd rond de hoofdstraat in plaats van rond een beschermend kasteel.
De hoofdstraat, of Rúa Mayor, die naar de brug leidt, is zowel een doorgaande weg als een monument. Smal en overschaduwd en ingesloten door adellijke huizen, de straatwezens metde kerk van de Crucifix , een constructie van Tempeliersoorsprong met twee beuken, een romaanse en de andere gotische. Bekijk voordat u de kerk betreedt de romaanse deuropening met een weelde aan versieringen en let op de versiering van de centrale archivolt, waarvan de belangrijkste motieven de pelgrimsschelpen zijn. Bekijk binnenin het crucifix met zijn ongebruikelijke houten kruis in een "Y" -vorm dat, naar het verhaal gaat, werd geschonken door enkele Duitse pelgrims die het tijdens hun pelgrimstocht op hun schouders hadden gedragen.
Volgend op de pelgrimsroute langs de Rúa Mayor komt u bij de kerk van Santiago, waar alleen enkele buitenmuren en twee mooie deuren van de primitieve romaanse kerk overblijven. De rest van het gebouw is gebouwd in de 17e eeuw, behalve het bovenste deel van de toren dat dateert uit de 18e eeuw. Binnen in de kerk zijn er twee polychrome gravures van St. James de Apostel, bekend als "beltza" (zwart) vanwege zijn donkere huid, en St. Bartholomew.
Uw stappen brengen u naar de Plaza Mena of Mayor, een boeiend, levendig plein met een galerij met portieken uit de 18e eeuw en enkele aantrekkelijke gebouwen zoals de "Casa de los Cubiertos". Nadat u het plein bent overgestoken, komt u bij de derde grote kerk in Puente la Reina, de kerk van St. Peter (14e eeuw) die enkele interessante altaarstukken herbergt.
, gebouwd in de elfde eeuw over de rivier de Arga om het voor pelgrims gemakkelijker te maken de stad te verlaten. Steek het over en luister naar het water dat in stilte stroomt terwijl je je alle pelgrims voorstelt van wie de brug in de loop van zijn geschiedenis afscheid heeft genomen. Daarna kunt u vanaf de oevers van de rivier dit prachtige stukje romaanse bouwkunst bewonderen met zijn zes middelste bogen, waarvan de meest oostelijke ondergronds is.
Toen het oorspronkelijk werd gebouwd, had het drie verdedigingstorens, waarvan er één het renaissancebeeld van de Maagd van Puy of Txori had.(vogel in het Baskisch), die wordt bewaard in de parochiekerk van St. Peter. De legende vertelt ons dat een vogel het beeld elke dag bezocht, de spinnenwebben verwijderde met zijn vleugels en het gezicht van de Maagd waste met zijn snavel nadat hij water had verzameld uit de rivier de Arga.
Als je Puente la Reina tussen 24 en 30 juli bezoekt, zul je zien dat het ondergedompeld is in de drukte van de festiviteiten van de beschermheilige. Als u het laatste weekend van september kiest, valt u samen met de viering van de beurzen, met hun beroemde 'hooivorkraces' . Om echt mee te doen aan het feest, moet je aan een goede tafel gaan zitten met wat rode Piquillo-paprika's en groenten die in de plaatselijke groentetuinen worden verbouwd.
Estella
Estella of Lizarra is een gemeente in de Spaanse provincie en regio Navarra met een oppervlakte van 15,45 km². Estella telt 13.668 inwoners .
Santa María la Real de Irache
(ook Hyrache , of, in het Baskisch , Iratxe ) is een voormalige Benedictijner klooster gelegen in het centrum van Ayegui , Navarra , Spanje . Het dateert uit de achtste eeuw, [ twijfelachtig - bespreek ] hoewel de overgebleven gebouwen later zijn.
Grenzend aan het klooster is een wijnmakerij genaamd Bodegas Irache , die een traditie van wijnbouw voortzet die dateert uit de kloostertijd.
Het klooster wordt voor het eerst geattesteerd op een document uit 958, en wordt ook genoemd in een schenking gedaan door koning Sancho I Garces (10e eeuw). Het klooster werd een herkenningspunt als ziekenhuis voor pelgrims op weg naar Santiago op de Jacobsweg. In 1813 voorzag het klooster in medische zorg voor de anti-Napoleontische partijen, zoals die onder leiding van Francisco Espoz y Mina . Ook tijdens de derde carlistenoorlog (1872-1876), de carlisten versloeg in de Slag van Montejurra trok zich terug op Irache om te zorgen voor hun gewonde soldaten.
Irache droeg ook getuige van een beslissende conspirational vergadering van 15 juni 1936 tussen de carlistische leider Manuel Fal Conde en rechtse generaal Mola in 1936. naar Pamplona aangesteld Het aanvankelijk onwaarschijnlijk alliantie pakte en op voorwaarde dat de springplank voor de succesvolle militaire opstand tegen de Spaanse Republiek die Navarra en Spanje helemaal door elkaar schudde.
Ruinas de San Pedro viana
De naam komt misschien van een oud Benedictijner klooster uit de 11e eeuw, dat in de buurt van de stad lag en dat tegenwoordig is verdwenen.
Het was de eerste kerk die in de 13e eeuw in de toenmalige stad werd gebouwd. Zijn strategische positie, op de westelijke flank van de ommuurde ommuring en zijn machtige toren, behield het van de middeleeuwen tot de Franse en de Eerste Carlistenoorlog, aangezien het als kazerne werd gebruikt. In de 18e eeuw werden uitbreidingen gemaakt, waarbij de hoofdmuren slecht werden behandeld, waardoor deze in 1844 instortte.
Een lateraal schip, een deel van het hoofd, het retrokoor, de toren, grotendeels ontmanteld in 1979, en de barokke toegangsdeur blijven staan.
De kerk heeft een plattegrond met drie beuken, waarvan de centrale de grootste is, die allemaal in vier secties zijn verdeeld, en een origineel vijfhoekig koor met vijf veelhoekige kapellen die radiaal zijn gerangschikt, wat resulteert in een brede pastorie-ambulant zonder enige muur. Aan de voet van de gevel, in de zuidwestelijke hoek, verrijst een krachtige vierkante toren.
Het middenschip, veel hoger dan het zijschip en met vierdelige gewelven, rustte op kruisvormige pilaren met talrijke aangrenzende stokken en uitwendig balanceerde het zijn stoten in luchtbogen met een enkele boog. Het staat in verbinding met het zijschip via massieve spitsbogen, voorzien van doorlopende kapitelen met een plantaardig thema. Dit schip is bedekt met viervoudige kruisingen met versierde sleutels. De koor toont de dubbele puntige ramen van de apsissen, en de enige bewaard gebleven heeft een galongewelf.
Vanwege de vroege chronologie vertoont dit gebouw invloeden van een cisterciënzer type, vooral in het hoofd, die geïnspireerd zouden kunnen zijn door die van San Pedro de la Rúa de Estella, Santa María de Fitero en enkele Franse kathedralen. Maar ook de volledige gotische kunst komt tot uiting in het algemene plan, gewelven, decoratie en luchtbogen, en een gotische, al laat, in het westelijke roosvenster.
Het primitieve gebouw werd in de 16e eeuw verbouwd met een klokkentoren boven de toren en bij de ingangen van de begraafplaats. Maar belangrijker waren de werken uit de barokke eeuwen: een massief baskoor, met een vierkant plan aan de voet van de kerk, gemaakt door Juan de Setién in 1650, de sacristie in 1670, en een achthoekige bakstenen klokkentoren waarvan de torenspits werd opgetrokken door Juan Antonio de San Juan uit 1712.
De barokke façade bestaat uit een halfronde boog, op grote zuilen, en een nis met vinnen, die het beeld van Sint-Pieter omsluit. Het werd gebouwd tussen 1740 - 1743 door Juan Bautista Arbaiza en zijn leerling Martín de Beratúa, en de rijke versiering en beeldhouwkunst werd in opdracht van Juan Jerónimo Coll uit Viana.
Kort voor de ineenstorting werden de altaarstukken, schilderijen, ornamenten en zilver verspreid door de kerken en kluizenaars van de stad.
Begraafplaats-park van San Pedro:
Wat de oude kerkbegraafplaats was, gebruikt als verdedigingsbarrière en ondersteund door enorme steunberen omdat het tegen de grond lag, is omgetoverd tot een park waar je kunt wandelen en kunt genieten van het uitstekende uitzicht op de vallei. van de Ebro tot de Sierra de Cantabria.
Co-kathedraal van Logroño
De Co-kathedraal van Santa María de la Redonda ( Spaans : Concatedral de Santa María de la Redonda ) is een co-kathedraal gelegen in Logroño , in La Rioja , Spanje . [1] Het behoort tot het rooms-katholieke bisdom Calahorra y La Calzada-Logroño .
Het werd uitgeroepen tot Cultureel Bien de Interés in 1931. [2] De kerk heeft twee rijk versierde torens, elk met een reeks klokken. De zijmuur van de kerk heeft een klok die in drie gezichten is verdeeld: elk een voor het uur, de minuut en de seconde. De ingang van de kerk bevindt zich in een nis gevuld met christelijke sculpturen, beschermd door hoge ijzeren poorten en netten om te voorkomen dat mensen of vogels binnenkomen. De torens zijn op dezelfde manier gesaldeerd, maar de beroemde ooievaars die Logroño bewonen, kunnen nog steeds op de hoogste richels nestelen.
De Vlaamse panelen van Gillis Coignet
Gillis Coignet , geboren in 1535 in Antwerpen en overleden in 1599 in Hamburg , schilderde die panelen in 1584 in Antwerpen , volgens de houten voetnoot van het schilderij Aankondiging . De panelen kwamen bij deze kerk aan vanuit de kapel van de Lordship of Somalo bij Nájera . Hun eigenaren verwierven ze aan het begin van de 20e eeuw in Parijs en plaatsten ze in de kapel.
De kathedraal van Santo Domingo de la Calzada is een rooms-katholieke kerk in het dorp Santo Domingo de la Calzada (genoemd naar Saint Dominic de la Calzada ), in La Rioja , Spanje . Het is opgedragen aan de Heiland en de heilige Maria. De gevel bevat standbeelden van Emeterius en Celedonius .
Het altaar werd in 1537-40 door Damián Forment in renaissancestijl gebeeldhouwd .
Ventosa
Ventosa is een gemeente in de Spaanse provincie en regio La Rioja met een oppervlakte van 9,63 km². Ventosa telt 176 inwoners .
Monasterio de San Pedro de Cardeña
Castrillo del Val
Het klooster werd vermoedelijk opgericht door de monniken uit Monte Cassino, die door Benedictus van Nursia werden uitgestuurd. Sommige bronnen vermelden het jaar 534 als stichtingsjaar en sommige historici vermoeden dat de abdij de allereerste abdij van de benedictijnen in Spanje was. Andere historici denken dat de abdij waarschijnlijk al in de achtste eeuw bestond maar er zijn echter geen betrouwbare schriftelijke bronnen waardoor de hedendaagse geschiedschrijvers de juiste data van het ontstaan van de abdij niet kunnen bevestigen.
Burgos
Burgos is een stad en gemeente in de Spaanse autonome regio Castilië en León. Het is de hoofdstad van de gelijknamige provincie Burgos.
Kathedraal van Burgos
Burgos
De Kathedraal van Burgos is een rooms-katholieke kathedraal in de Spaanse stad Burgos, toegewijd aan Maria. De bouw van de kathedraal begon in 1221 in opdracht van Ferdinand III van Castilië. Negen jaar later werd de kerk in gebruik genomen, maar de bouw duurde met tussenpozen voort tot 1567, waarmee deze in totaal ruim 330 jaar duurde. Sinds 1984 staat de kathedraal van Burgos ingeschreven op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
De monumentale westgevel heeft twee klokkentorens met opengewerkte spitsen met zaagvormig profiel. Aan de noordzijde bevindt zich de escalada dorada of gouden trap uit de renaissancetijd.
Het portaal van de Sarmental is goed bewaard. Het beeldhouwwerk in het timpaan is zeer realistisch: Jezus onderricht er de evangelisten en de apostelen.
In de kathedraal zijn veel kunstwerken, grafmonumenten, retabels en een fraaie koorstoel.
De kapel del Condestable is achthoekig, heeft acht kleine spitse torens en een rijke wandversiering.
Het grafmonument van El Cid Campeador, de bekendste zoon van Burgos, en zijn echtgenote Doña Jimena bevindt zich onder het koepelgewelf. De hekken tussen transept en koor bestaan uit smeedwerk.
De notenhouten stoelen van de koorbanken zijn alle
Het Kasteel van Burgos
was een kasteel en Alcázar , gelegen in het centrum van Burgos , [1] in de heuvel van San Miguel tot 75 meter (246 voet) boven de stad en 981 meter (3219 voet) boven de zee. Deze heuvel was het onderwerp van archeologisch onderzoek door generaal Centeno in de jaren 1925 en 1926 om Napoleontische militaire dossiers te vinden van toen de Fransen in hun terugtocht het fort opbliezen. Volgens de resultaten die bij deze opgraving zijn verkregen, dateert de oorsprong van het kasteel tot de Visigoten en de oudste delen van de Romeinen .
Het kasteel groeide door de eeuwen heen en werd een belangrijk fort en residentie van de koningen van Castilië. Na de toetreding van de Habsburgse familie verloor het kasteel zijn belang als koninklijke residentie, en tijdens de Franse bezetting, op 15 juni 1813, besloot het Franse leger het kasteel van Burgos te verlaten en vernietigde het het met explosieven. De explosie resulteerde in de bijna totale vernietiging van alle kasteelgronden. Het kasteel blijft in puin.
Prehistorische archeologische vindplaats
Halverwege de jaren tachtig werd een complex archeologisch onderzoek uitgevoerd waarin werd vastgesteld dat de tekenen van oudste menselijke populaties zowel in de heuvels del Depósito, de San Miguel als del Castillo een ensembles van de eerste orde vormen. Sporen van prehistorische menselijke groepen, zowel uit de bekercultuur als uit de eerste ijzertijd met overeenkomsten met Soto de Medinilla. Binnen de heuvel van het kasteel bevond zich de oudste geregistreerde stad in de stad Burgos, gedateerd rond 2000 voor Christus
Foundation en middeleeuwse leeftijden
In het begin van 860 na Christus vermeldt de moslimhistoricus Ibn Idhari dat een expeditie de "Gundisalvo" Heer van Burdgia versloeg.
Oliver Copons gelooft dat het grote fort al in 865 werd gebouwd toen moslims het Castiliaanse plateau binnenvielen onder leiding van Al-Mondzir. Twintig jaar later beval de Asturische monarch Alfonso III graaf Diego Rodríguez Porcelos om Burgos opnieuw te bevolken en te versterken, nadat hij had gezegevierd in de Slag bij Briviesca en in het verdedigen van Pancorbo .
Het groeiende belang van de stad vereiste een groot fort, waarvan de omtrek goed gedocumenteerd is. Middeleeuwse reizigers vertellen unaniem over het gevoel van kracht en veiligheid dat het bood. Waarschijnlijk vond tijdens het bewind van Alfonso VIII van Castilië de eerste grote transformatie plaats, toen deskundige bouwers het kasteel veranderden om aan de Mudéjar- smaak van die tijd te voldoen . De Castiliaanse koning Hendrik IV voerde de tweede verandering door, voornamelijk voor verfraaiing, en veranderde het kasteel in een paleis met zalen, kamers en kapel.
"De koningen van Castilië, die dat fort hebben, hebben de titel van het koninkrijk, en kunnen met een gerust hart koningen ervan worden genoemd, omdat het het hoofd is van Castilië en de kamer van de koningen." [2]
Belegeringen
Ferdinand de katholiek belegerde het in de oorlog tegen Joanna la Beltraneja . De belegering begon in augustus 1474 en duurde tot januari 1476. In deze periode waren enkele van de zwaarste gevechten in de geschiedenis van het kasteel, toen de belegeraars probeerden de watervoorziening van het kasteel af te sluiten, mijnwerkers werkten met het dubbele doel om de put te onderscheppen en de muren, zoals opgemerkt door Luciano Serrano. [3]
Het kasteel werd pas in 1812 opnieuw aangevallen, toen na de slag om Salamanca het geallieerde leger van de hertog van Wellington de stad belegerde tijdens het beleg van Burgos . Vanwege bevoorradingsproblemen en Franse versterkingen die vanuit Andalusië oprukten, werd hij na een aantal mislukte aanvallen gedwongen het beleg te verhogen en zich terug te trekken naar de Portugese grens.
Beroemde gevangenen
Het kasteel van Burgos werd gebruikt als staatsgevangenis en werd bezet door de koningen García II van Galicië en Alfonso VI van León en Castilië en door Tomás de Gournay, moordenaar van koning Edward II van Engeland .
In 1277, zoals bedoeld in de Annalen van de regering van Alfonso X , werd de infante Frederik van Castilië , zoon van Ferdinand III van Castilië , in het kasteel geëxecuteerd op bevel van zijn broer Alfonso X van Castilië , die ook terzelfder tijd werd geëxecuteerd. tijd Simón Ruiz van Cameros , heer van Cameros, de schoonzoon van infante Frederik van Castilië. De versie van de Annalen van de regering van Alfonso X , naar de kroniek van Alfonso X van de executie van infante Fadrique, is als volgt: [4]
"Het was duizend driehonderdzestien jaar, de Infante Don Sancho, zoon van koning Alfonso en erfgenaam, werd op bevel van de koning, zijn vader, gevangen genomen door Don Ximón Ruiz van Cameros in Logroño. Is in dit jaar koning Alfonso gevangen genomen door Don Frederick, zijn broer, in Burgos, stuurde hem het kasteel binnen en stopte er een kist in die gevuld was met scherpe ijzers en stierf daar. " (geschreven in Middeleeuws Spaans ).
Later, na een aantal jaren op een onwaardige plaats te hebben doorgebracht, werden de overblijfselen van de infante Frederik van Castilië in 1282, op bevel van zijn neef Sancho IV van Castilië , overgebracht naar het vermiste Convento de la Santísima Trinidad in Burgos, dat in de 19e eeuw werd afgebroken. eeuw.
Buskruitfabriek
Tijdens de vroegmoderne tijd en door de evolutie van militaire technieken en het feit dat de oorlogen van Spanje overzee werden uitgevochten, verloor het kasteel geleidelijk zijn verdedigingsfunctie. Binnen de muren was de eerste opleidingsschool voor kanonniers in Spanje gevestigd, die in 1542 dagelijks twintig kwintalen buskruit produceerde .
Royal Alcázar
Het paleis van Alfonso X werd bewoond door Jan II van Castilië en ook door zijn vader Hendrik III van Castilië .
Vernietiging
Een brand in 1739 resulteerde in de vernietiging van het interieur, inclusief enkele verzonken plafonds. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog herwon de stad haar strategische positie en de Fransen gingen over tot een versterkte verdediging van het kasteel als een sterk punt dat de Castiliaanse vlakte zou kunnen domineren.
In 1813 bracht Wellington's snelle opmars de Fransen uit balans en werd besloten het kasteel te evacueren in plaats van het risico te lopen afgesneden te worden. Slooppartijen werden toegewezen om het kasteel te vernietigen met explosieven, waarbij alle militaire waarde of documentair materiaal werd geëlimineerd dat nuttig zou kunnen zijn voor de vijand. Hun haast was zo groot dat het kasteel werd opgeblazen zonder dat er tijd was voor de evacuatie van de laatste soldaten. Meer dan tweehonderd Franse soldaten kwamen om bij de explosie, die de hele stad deed schudden.
Met de explosie werd de kerk van Santa María La Blanca verwoest, verloor de kathedraal de meeste ramen en werd de kerk van San Esteban beschadigd. De lichamen van de Franse soldaten die bij de explosie zijn omgekomen, worden begraven in de chopera del Carmen.
Semafoor lijn
Het kasteel van Burgos speelde een sleutelrol in het communicatiesysteem met de seinpaallijn die in de 19e eeuw in Spanje werd bedacht. In de provincie Burgos zijn nog steeds overblijfselen, in verschillende staten van bewaring, van de vele torens die werden gebouwd om te communiceren tussen het centrum van het schiereiland en het noorden. Het kasteel van Burgos was positie 27 van de lijn van Castilië die Madrid met Irun verbond . [5]
Recente tijden
Het kasteel werd sporadisch gebruikt tijdens de Carlistenoorlogen en ook tijdens de burgeroorlog van 1936 , waarbij de luchtafweer van de stad binnen de muren was gebaseerd.
Tussen 1955 en 1958 werden enkele pogingen tot wederopbouw ondernomen.
Bij de laatste archeologische opgraving (1985) werden de diepe put en de wenteltrappen ontdekt. Een team van speleologen bracht het interieur van de put (ook bekend als Cueva del Moro) in kaart. Ze daalden af tot 61 meter en merkten de grote constructieve hardsteen en zijn verschillende vertakkingen op. Een geweldig stukje middeleeuwse techniek. Vervolgens werd ook een regenbak onder de grote binnenplaats ontdekt.
Op basis van een van de gravures van het werk "Civitatis Orbi Terrarum" uit 1576 is een digitale reconstructie gemaakt.
Huidige status
Tegenwoordig is het kasteel een speeltuin met straten gewijd aan dichters. De overblijfselen van het fort, in een staat van ruïnes, hebben zijn kwalificatie als museum en interpretatiecentrum mogelijk gemaakt, geopend in 2003 en bezoekers kunnen ook de put en de tunnels zien, bekend als Cueva del Moro .
Poorten
Recente archeologische opgravingen hebben de overblijfselen van de South Gate blootgelegd . Dit is een gebroken muur, open voor een ijdel geflankeerd door twee torens van halfronde planten. De voorpoort is open aan de noordwestelijke voorkant, het heeft een gewelfde doorgang.
Nou
Als onderdeel van het ondergrondse complex heeft de put galerijen van meer dan 300 meter (980 voet) lang. Dateert uit de 12e en 13e eeuw, hoewel de eerste rapporten dateren uit 1475, tijdens de belegering door het leger van Isabella I van Castilië , tijdens de Castiliaanse Successieoorlog , waarbij het kasteel werd verdedigd door aanhangers van Joanna la Beltraneja . Fabriekswerk van hardsteen in kalksteen, bestaande uit een verticale holle cilinder, bereikt een diepte van 61,50 meter (201,8 ft). Toegang wordt geboden door 6 spindels of verticale cilinder met een binnendiameter van 1,4 meter (4,6 ft).
'Omdat dit kasteel veiliger was en het niet van dorst kon verdragen, maakte het zijn grondlegger bij zijn ingang, aan de binnenkant, een zo diepe put, die tot aan de geboorte van het water een slakvormige stenen trap heeft en driehonderd vijfendertig treden met zijn dakramen op plaatsen die licht geven, hoewel laag, en zo kunstzinnig zijn uitgevoerd dat het lijkt op een werk van betovering . [6]
Castrojeriz of Castrogeriz
is een plaats en gemeente in de provincie Burgos, in de autonome gemeenschap Castilla y León (Spanje), de comarca van Odra-Pisuerga, het gerechtelijk arrondissement Burgos, hoofd van de gelijknamige gemeenteraad en voormalig hoofd van het gerechtelijk arrondissement Castrojeriz.
Het is een populaire stop langs de Franse weg naar de Camino de Santiago [2] of de weg naar Santiago , die de stad meer dan 1.500 meter in lengterichting doorkruist. [3] [4]
Het dorp ligt langs de rivier de Odra, net voordat het samenkomt met de Pisuerga . Historisch gezien was het hoofd van het gerechtelijk arrondissement Castrojeriz, een van de veertien die de gemeente Burgos vormden , in de periode tussen 1785 en 1833. In de Floridablanca-volkstelling van 1787 viel het onder de jurisdictie van een heerschappij met als eigenaar de Marquesa de Camarasa. , met een gewone burgemeester.
Aangenomen wordt dat het het voormalige Castrum Sigerici was. Het dorp is gerangschikt zoals andere dorpen langs de Camino. Op deze stratenroute staan verschillende kerken en opmerkelijke gebouwen. Er is een kasteel, in puin, met veel geschiedenis. Het dorp werd gesticht door graaf Muño (of Nuño Nuñez ), die het fort aan het einde van de negende eeuw verdedigde tegen de Arabieren. [4] Daarvoor was het een Keltiberische, Romeinse en Visigotische vesting geweest.
In 974 verleende graaf García Fernández van Castilië het een charter, het Charter van Castrojeriz, dat wordt beschouwd als het eerste dat in Castilië wordt verleend.
Het is een voorbeeld van Jacobijnse stedenbouw, met huizen rond de stratenroute, de langste van allemaal op de pelgrimsroute. [4] Als belangrijke etappe in de Camino de Santiago had het in deze straat verschillende ziekenhuizen.
Er is een cruiseschip met een Kruis van Tau (Tau) in plaats van het Latijnse kruis, misschien als herinnering aan de Orde van de Antonianen die een klooster en ziekenhuis had aan de rand van de stad, waar ze genazen en zieken verzorgden. geteisterd door St. Anthony Fire , ook wel het heilige vuur genoemd, een ziekte waarvan bekend is dat deze wordt veroorzaakt door het inslikken van een schimmelparasiet op rogge.
Ruïnes van het klooster van San Antón
Net buiten Castrojeriz op wat vroeger het paleis en de tuin van koning Pedro I van Castilië was , liggen de ruïnes van het oude klooster van San Antón, gerund door de broeders van het ziekenhuis van St.Antonius , die zich toelegden op de zorg voor de zieken die kwamen langs de Camino de Santiago , vooral degenen met de ziekte genaamd St. Anthony's vuur , heilig vuur, vuur van zieken. Momenteel staat alleen de boog die een tunnel vormde, waardoor pelgrims kwamen en gingen, overeind.
Dit klooster stond onder koninklijke bescherming, daarom zijn er koninklijke wapenschilden op de voorkant van de kerk en op de sleutels van de gewelven. Het werd gesticht door Alfonso VII in de twaalfde eeuw (1146), en stond bekend als de koninklijke xenodoquio van San Antonio Abad . [8] De huidige ruïnes stammen uit de veertiende eeuw. Het ziekenhuis was erg belangrijk, omdat het het hoofdkwartier was van de Algemene Commanderij van de Orde van San Antonio in de verschillende rijken van de Kroon van Castilië en Portugal, met meer dan twintig afhankelijke encomiendas (huis-klooster-ziekenhuis). De ceremonies die de Anthonian- monniken hielden om verschillende voorwerpen te zegenen waren beroemd, waaraan veel aanhangers kwamen. Het symbool van de Orde was het tau-kruis.
KERK VAN SAN JUAN DE SAHAGÚN
Emblematische constructie gewijd aan de patroonheilige van de stad, San Juan de Sahagún
De tempel bestaat uit een enkel schip en zijn transept, evenals vijf altaren, waarvan de centrale volgens traditionele legendes zich bevindt in de slaapkamer waarin de heilige ter wereld kwam.
Deze barokke kerk in koloniale neoklassieke stijl, gebouwd op het huis van de heilige, is vandaag een prachtige kerk en heiligdom, waar de patroonheilige van de Villa met grote toewijding wordt vereerd.
In deze kerk en op het hoofdaltaar bevinden zich in een zilveren kist de relikwieën van de heiligen Facundo en Primitivo, de stichters van de stad, en het hoofd van San Mancio.
De Kathedraal van León
(Spaans: Insigne y Real Basílica Catedral de la Asunción de la Bienaventurada Virgen María) is een kathedraal in de stad León in Nicaragua.
De kathedraal werd gebouwd van 1747 tot 1814 en ingezegend door Paus Pius IX in 1860. De architectuur van de kerk is overwegend neoclassicistisch, onder meer in torens en façade. Het is de grootste kathedraal van Centraal-Amerika. Sinds zijn bouw weerstonden de stevige muren van de kathedraal reeds meermaals aardbevingen, uitbarstingen van de Cerro Negro en oorlogen.
In de kathedraal bevindt zich de graftombe van Rubén Darío.
Op 20 december 1995 werd de kathedraal van het in 1531 opgericht bisdom van León bij besluit van het Vaticaan een basilica minor.
De kathedraal is een nationaal monument van Nicaragua. Op 28 juni 2011 werd de kathedraal op de 35e sessie van de Commissie voor het Werelderfgoed door UNESCO erkend als werelderfgoed en aan de lijst toegevoegd. Het is de tweede site van Nicaragua die werd toegevoegd, na de archeologische site van León Viejo in de nabijheid van dezelfde stad.
De kathedraal van Astorga
(Spaans: Catedral de Santa María de Astorga ) is een rooms-katholieke kerk in Astorga, Spanje . Het werd in 1931 uitgeroepen tot nationaal monument.
Met het gotische bouwwerk werd begonnen in 1471, binnen dezelfde muren van zijn romaanse voorgangers uit de 11e-13e eeuw. De constructie duurde tot de 18e eeuw, dus aan de oorspronkelijke gotische stijl werden elementen toegevoegd uit latere stijlen, zoals de neoclassicistische kloostergang (18e eeuw), de barokke torens, kapitelen en de façade, en de renaissancistische portiek. Met een rechthoekige lay-out, met apsiskapellen, zeer duidelijk en helder, heeft het een architectonische verwantschap met de Duitse gotiek.
Het interieur herbergt talrijke kunstwerken, zoals de Vlaams-Spaanse retablo van Sint-Michiel, en het grote hoofdaltaar van Gaspar Becerra (1558), dat wordt beschouwd als een meesterwerk van de Spaanse Renaissance-beeldhouwkunst. Andere sculpturen zijn de "Purísima" van Gregorio Fernández (1626), "St. Johannes de Doper en St. Jerome" van Mateo del Prado (17e eeuw) en de "Christus van de wateren" (14e eeuw).
Naast de kerk staat het neo-middeleeuwse bisschoppelijk paleis , ontworpen door Antoni Gaudí .
Het bisschoppelijk paleis van Astorga ( Leonese : Palacio Episcopal d'Estorga ) is een gebouw van de Spaanse Catalaanse architect Antoni Gaudí . Het werd gebouwd tussen 1889 en 1913. Het is ontworpen in de Catalaanse modernistische stijl en is een van de slechts drie gebouwen van Gaudí buiten Catalonië .
Toen het oorspronkelijke bisschoppelijk paleis in de 19e eeuw door een brand werd verwoest, besloot bisschop Juan Bautista Grau y Vallespinos van het rooms-katholieke bisdom Astorga het ontwerp van het nieuwe gebouw toe te wijzen aan zijn vriend Antoni Gaudí. De twee waren vrienden geworden toen Grau vicaris-generaal was in het aartsbisdom Tarragona en een kerk had ingehuldigd waarvoor de architect het hoogaltaar had ontworpen.
Toen Gaudí de opdracht ontving, werkte hij nog in het Palau Güell in Barcelona , en dus kon hij niet naar Astorga verhuizen om het terrein en de oppervlakte van de nieuwbouw te bestuderen. Daarom vroeg hij de bisschop hem foto's te sturen zodat Gaudí het nieuwe project kon plannen. Gaudí stuurde zijn ontwerp terug en het werd in februari 1889 goedgekeurd. De eerste steen werd in juni van het volgende jaar geplaatst.
Het gebouw, gebouwd in grijs graniet uit El Bierzo , heeft een neo-middeleeuwse stijl die harmonieert met de locatie, met name de kathedraal . Het heeft echter ook over een deel van de typische elementen van de latere Gaudí, zoals de bogen van de ingang met steunberen en de schoorstenen geïntegreerd in de zijkant gevels . Gaudí had een vijf meter hoge engel bedacht om de façade te bekronen, maar die is nooit gemonteerd. De gevel heeft vier cilindrische torens en is omgeven door een sloot.
In 1893, na de dood van bisschop Grau, nam Gaudí ontslag wegens meningsverschillen met de raad, waardoor de bouw jarenlang werd stilgelegd. Het paleis werd tussen 1907 en 1915 voltooid door Ricardo Garcia Guereta. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog diende het gebouw als het plaatselijke hoofdkwartier van de Falange . In 1956 begon Julià Castelltort, een Catalaan, met restauratiewerken om het gebouw aan te passen als bisschopswoning. Later promootte bisschop Marcelo González Martín de bekering tot de huidige rol van het paleis, een museum voor religieuze kunst genaamd Museo de los Caminos , gewijd aan de weg naar Santiago .
Ponferrada is een gemeente in de Spaanse provincie León in de regio Castilië en León met een oppervlakte van 283,17 km². Ponferrada telt 66.447 inwoners (1-1-2016).
De rivier Sil stroomt door de stad. Ponferrada is de laatste grotere plaats op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella. In Romeinse tijden werd in de nabijheid van Ponferrada goud gewonnen, zie Las Médulas. In de middeleeuwen was Ponferrada korte tijd het Spaanse hoofdkwartier van de Tempeliers, die een groot kasteel in de plaats bezaten. In later tijden (19e eeuw/eerste helft 20e eeuw) werd er onder meer kolen gewonnen.
In september 2014 werd het wereldkampioenschap wielrennen in Ponferrada verreden. De wereldtitel bij de mannenelite werd er gewonnen door de Pool Michał Kwiatkowski.
Villafranca del Bierzo ( Galicisch : Vilafranca doen Bierzo ) is een dorp en gemeente in de Spaanse provincie van El Bierzo , in de provincie León , Castilië en León , Spanje.
Villafranca del Bierzo ligt op 187 kilometer van Santiago de Compostela en is gelegen tussen Ponferrada en O Cebreiro op de Weg van St. James pelgrimsroute naar Santiago de Compostela .
De eerste menselijke nederzettingen in het gebied dateren uit het Neolithicum , terwijl de eerste historisch bekende mensen die hier woonden de Keltiberiërs waren , die in Bergidum woonden , later bekend als Bergidum Flavium na de Romeinse verovering .
In de middeleeuwen wordt de stad voor het eerst genoemd in 791. De oorsprong van de moderne stad is verbonden met de Jacobsweg , als rustplaats voor de pelgrims op weg naar Santiago de Compostela vanaf de 9e eeuw. In de Codex wordt Calixtinus Villafranca genoemd als tussenstadium tussen Rabornal en Triacastela . In 1070, tijdens het bewind van Alfonso VI van León , werd hier een Cluniacenzer klooster gesticht om wijn te verbouwen, en daaromheen verrees een gemeente van Franse pelgrims, waaruit de naam van de stad (wat "Franse stad" betekent) stamt. Voor de pelgrims werden in de stad talrijke hotels en ziekenhuizen opgericht.
In de late 12e eeuw gaf Alfonso VII van León de heerschappij van Villafranca aan zijn zus Sancha. Later ging het naar Urraca, de vrouw van koning Ferdinand II en vervolgens naar Teresa , de vrouw van Alfonso IX , en vervolgens naar tal van andere nobele mensen. In 1486 werd de heerschappij een markiezaat toegewezen aan Luis Pimentel y Pacego: zijn dochter trouwde met Pedro Álvarez de Toledo , wiens familie het markiezaat voortaan eeuwenlang bekleedde. In 1619 werd de heilige Laurentius van Brindisi hierheen gebracht na zijn dood in Lissabon en begraven in het klooster van de Assumtiion, dat nog steeds zijn buit bevat. [2]
Tijdens de oorlog op het schiereiland was Villafranca het hoofdkwartier van het Galicische leger en werd het driemaal geplunderd door de Engelse troepen en later bezet door de Franse troepen . De Spaanse generaal Antonio Filangieri stierf hier. De stad werd in 1810 bevrijd.
- Collegiale kerk van Santa María (16e-17e eeuw)
- Kerk van St. John (12e eeuw)
- Kerk van St.Nicolaas (17de eeuw)
- Kerk van Santiago de Apostel (12e-13e eeuw)
- Klooster van de Aankondiging: herbergt de buit van de heilige Laurentius van Brindisi [3]
- Klooster van St. Francis de Asís (13e eeuw), waarvan alleen de laatromaanse kerk overblijft, met de bovengevel en de twee klokkentorens die in de 18e eeuw in barokstijl zijn toegevoegd.
- Kasteel van de graven van Pena Ramiro (16e eeuw), met vier torens
- Paleis van de Markiezen van Villafrance (18e eeuw)
- Paleis van Torquemada (18e eeuw)
Mosteiro de San Xiao de Samos
Mosteiro de Santa María Madalena Saria
Dit klooster werd gesticht rond 1200, tegelijk met de stad Sarria, aan de Camino de Santiago. Traditioneel wordt gezegd dat twee Italianen, bij hun terugkeer van hun pelgrimstocht naar Santiago, besloten een klooster en ziekenhuis te stichten om de pelgrims te verzorgen, waar al een kapel was gewijd aan Saint Blaise. Volgens Marcos Quesada (prior van het klooster, in 1666) werd het etablissement in de 13e eeuw gesticht door religieuzen van de "Congregatie voor de boete van de martelaren van Christus" die uit Italië kwamen. Het eerste gedocumenteerde nieuws van dit klooster en ziekenhuis dateert uit 1219 en de commandant wordt genoemd. De eerste bewoners van het klooster heetten "Laudantes Deum" en men denkt dat het een van de vele varianten zou kunnen zijn van de "kluizenaars van Sint-Augustinus", aanhangers van de zogenaamde regel. In een document dat in 1251 werd ondertekend, overhandigde zijn superieur het klooster aan de bisschop van Lugo en stelde vast dat als de "broers van de Laudantes Deum-orde" het huis verlieten, zij het moesten teruggeven aan de kerk van Lugo. In 1332 werd een stier uitgegeven door paus Johannes XXIII ten gunste van het "Klooster van de Magdalena van de Paters van Boete van de Gezegende Martelaren van Christus, Orde van San Agustín de Sarria", die aflaten schonk. Het zou een autonome orde zijn, waarvan de leden niet bekend stonden als Augustijnen maar als 'Magdalens'. Er zijn hier twee afhankelijke priorijen. In 1534 benoemde paus Clemens VII Fray Álvaro Pérez de Sarria voorafgaand aan het leven van het klooster, dat veel macht vergaarde totdat hij ten tijde van het Concilie van Trente met geweld werd verwijderd. In 1568 werd de gemeenschap, met tussenkomst van gewapende mensen, gedwongen zich te onderwerpen aan de orde van San Agustín. Álvaro Pérez stemde ermee in zich aan deze gehoorzaamheid te onderwerpen, maar wilde niet ontslag nemen uit de positie van vroeger die de paus hem had verleend. Het resultaat was de inbeslagname van het huis en onmiddellijke verdrijving uit de gemeenschap, waardoor het fysiek uit het klooster werd verwijderd. Toen werden de deuren weer geopend en keerden de broeders terug, terwijl ze aangifte deden van hun bezittingen, waarvan ze onteigend waren. Het meest getroffen was de prior die een aanzienlijk fortuin had vergaard. Toen het huis eenmaal "geregulariseerd" was, zette het zijn activiteit voort met de variant dat de religieuzen niet langer beleden of tot het klooster behoorden, maar ter beschikking stonden van elk ander klooster. In de 18e eeuw werden belangrijke bouwwerken uitgevoerd. Uitgereisd in 1835. Na de inbeslagname kreeg de kerk haar functie terug en werd het klooster een gevangenis, waarbij een groot deel van de roerende goederen en archieven verloren ging. In 1895 werden onderhandelingen gevoerd voor de Mercedariërs om het huis opnieuw te bezetten, wat een realiteit werd in 1896, en het is nog steeds bewoond.
Een particulier landhuis met stenen muren, traditioneel Galicisch
De Pazo de Ulloa, ook wel bekend als de Os Pazos Casona, bevindt zich op de top van Cambados en gaat naar de kapel van de berg Da Pastora en de ruïnes van Santa Marina. Het ziet er goed uit omdat het uitkijkt op een plein met een stenen kruis in het midden en de hoek van de straat. Het is een privé landhuis, met een stenen muur, maar van buitenaf te zien. Het is traditioneel Galicisch, gemaakt van steen en met dikke muren, met een tuin. In de hoofdingang is het wapen Acevedo, Ulloa, de Fonseca en Castro. Het werd gebouwd in de 15e eeuw, maar is gerenoveerd.
De kapel van San Roque ligt in het centrum van Melide
en ter ere van deze heilige worden in augustus de belangrijkste festivals van de stad gevierd, hoewel de patroonheilige van Melide eigenlijk San Pedro is. Op het eerste gezicht zullen we verrast zijn door de romaanse, eerder gotische details die de fantastische façade sieren. Maar het valt niet op om te zien dat de rest van de kerk niet eens barok is, een kunst die veel romaanse kerken op het platteland van Galicië heeft bekeerd. Dus ... waarom is deze prachtige omslag die er middeleeuws uitziet?
De huidige kapel van San Roque de Melide werd gebouwd in 1949 en een jaar later gewijd aan San Roque en San Pedro door de aartsbisschop van Santiago Fernando Quiroga Palacios. De romaanse details zijn echter middeleeuws en vormen geen moderne recreatie.
De kapel is gebouwd met gebruikmaking van de overblijfselen van twee verlaten romaanse kerken in een vervallen staat, die van San Pedro en de vorige van San Roque. Daarom is gebruik gemaakt van de prachtige gevel van de kerk van San Pedro en andere delen. Tijdens enkele werken in 2005 werden verschillende delen van bogen en overblijfselen van muurschilderingen uit de 13e eeuw in de kerk van San Pedro ontdekt.
In de huidige kerk van San Roque hebben we de middeleeuwse graven van de notarissen van Melide Diego García, Roi Lopes en zijn vrouw Inés Eanes.
Laten we niet vergeten dat de Camino de Santiago door Melide een verplichte stap is op de Franse Weg en dat de route langs de kapel van San Roque de Melide loopt. Naast de kerk, op hetzelfde plein, staat een van de kruisen die als de oudste in Galicië worden beschouwd, omdat ze zeggen dat de chronologie ervan verloren is gegaan in de 14e eeuw, omdat het wordt beschouwd als een gotisch kruis en voor een deel van een altaarstuk van de genoemde en verdwenen kerk van San Pedro.
Arzúa is een Galicische stad in de provincie A Coruña. De plaats is gelegen in etappe 31 van de Camino Frances , het kan worden beschouwd als de laatste grote stop voordat we Santiago de Compostela bereiken.
In deze plaats voegt de Camino del Norte zich bij de Camino Frances. Zowel de pelgrims die een van de twee voorgaande routes hebben gevolgd als degenen die de Camino Primitivo volgen die verbonden is met de Camino Frances in Melide, gaan samen van Arzúa naar het graf van Santiago de Apostel.
Vanaf deze plaats zijn er nog maar 39 kilometer over, verdeeld in twee etappes, die door O Pedrouzo gaan om de gewenste bestemming te bereiken. De meeste pelgrims die door Arzúa komen, reizen alleen de laatste 100 kilometer van de Camino de Santiago French, en beginnen hun pelgrimstocht vanuit Sarria.
Santiago de Compostela
Achttien pelgrims worden op het paneel rechtsonder van het Lam Gods-retabel door de reusachtig groot weergegeven Christoffel naar het midden van het altaarstuk geleid. Zoals ook andere details verwijzen naar de eigen tijd van Jan van Eyck, gebeurt dit ook bij deze groep pelgrims. Christoffel is in een historiserend toga-achtig gewaad gehuld, alle anderen in realistische grauwe laatmiddeleeuwse kledij. De pelgrim die het meest opvalt, volgt direct achter de heilige reus: hij heeft een tas omgehangen waarvan we de draagriem zien, en zijn hoed met opgeslagen rand is gesierd met pelgrimstekens. Ook op zijn jas heeft hij een bedevaartsouvenir bevestigd. Deze kentekenen geven hem extra betekenis. Blijkbaar heeft de man verre reizen gemaakt en dat toont hij hiermee: hij legde de drie zogenoemde peregrinationes maiores af, ‘de grote bedevaarten’, te weten naar Rome, Santiago en Jeruzalem.
Het Vera Icon, het plaatje met de geschilderde beeltenis van het Ware Gelaat van Christus, verwijst naar de Sint-Pieter in Rome. Daar wordt als kostbare relikwie de zweetdoek van Veronica bewaard, waarop de beeltenis van Christus is afgedrukt. Daarom werden bij de Sint-Pieter als pelgrimstekens plaatjes met het Vera Icon verkocht aan de bedevaartgangers.
Om de hoed van de pelgrim met de tas is een snoer bevestigd van aaneengeregen jakobsschelpen; als we goed kijken, zien we boven die schelpen een reeks van donkerbruine kralen. Jakobsschelpen en allerlei souvenirs van git (‘azabache’), zoals kralen, waren de karakteristieke objecten die in Santiago bij het graf van de apostel Jakobus de Meerdere aan de man werden gebracht. Van Eyck schilderde op de omhooggeslagen rand van de hoed ook nog een grote jakobsschelp.
Het derde pelgrimsteken, ook op de voorzijde van de hoed, is een ajour gegoten loodtinnen insigne: een met architectuur bekroonde cirkel waarin goed herkenbaar de gekruisigde Christus is weergegeven met de treurende Maria en Johannes terzijde van het kruis. Met deze Calvarie-voorstelling verwijst Van Eyck direct naar Jeruzalem en de heuvel Golgotha, waar de kruisiging plaatsvond.
Interessant is dat zowel het Vera Icon-plaatje als de schelpen en het snoer van kralen en schelpjes realistisch de echte bedevaartsouvenirs uit Rome en Santiago weergeven. Pelgrimeren was in de vijftiende eeuw een massaverschijnsel en Van Eyck en zijn tijdgenoten kenden die objecten heel goed. Jeruzalem daarentegen was moeilijker te bereiken; de reis was ver, gevaarlijk en kostbaar. Minder gelovigen trokken daarheen en bovendien werden daarvandaan andere souvenirs meegenomen: palmtakken en kleine ampullen met Jordaan-water of bijvoorbeeld zand van de Calvarieberg. Een insigne zoals Van Eyck schildert, is onbekend en hij moet dat zelf hebben bedacht als verwijzing naar Jeruzalem. Op het retabel zou een palmtak als verwijzing naar het Heilig Land verwarrend zijn geweest, want op het middenpaneel zijn juist de mannelijke en vrouwelijke heiligen voorzien van een palmtak als teken van hun martelaarschap.
Jan van Eyck wist uiteraard heel goed wat hij deed. In 1429 bezocht hij zelf, als lid van het door Filips de Goede naar Portugal gestuurde gezantschap, Santiago de Compostela. Drie jaar eerder, in 1426, maakte hij in plaats van de hertog een bedevaart, maar bij de betaling werd niet genoteerd waarheen; later dat jaar ging hij op geheime missie ‘naar verre landen’, waarvan wordt verondersteld dat het een reis was via Italië naar het Heilig Land. Het zou dus kunnen dat Van Eyck met deze insignes van de pelgrim op het Lam Gods-retabel niet alleen verwijst naar de drie belangrijkste bedevaartsoorden van het christendom, maar impliciet ook naar de heilige plaatsen. Voor Santiago is het zeker dat hij er geweest is, voor Rome en Jeruzalem is het speculatie.
Kathedraal van Santiago de Compostella
Kathedraal
De Kathedraal van Santiago de Compostella is de hoofdkerk van het aartsbisdom Santiago de Compostela. Zij staat in de gelijknamige stad, Santiago de Compostella, in het noordwesten van Spanje. De kathedraal heeft de vorm van een kruiskerk. Zij werd vanaf 1077 onder Alfonso VI van Castilië gebouwd op de resten van een eerdere kerk uit 800.
Volgens een legende zou het graf van de apostel Jakobus, een van de discipelen van Jezus, zich hier bevinden. Zijn stoffelijk overschot zou, nadat hij in Palestina was onthoofd, in een stenen boot zijn gelegd waarin twee van zijn discipelen meereisden. De boot bereikte vanzelf de Galicische kust, waarna het dode lichaam werd begraven aan de berg Libredón. Over het graf verrees een machtige basiliek.
De kathedraal is sinds 1985 opgenomen op de werelderfgoedlijst van UNESCO. De kathedraal is afgebeeld op de Spaanse munten van 1, 2 en 5 cent.
De kathedraal is 97 m lang en 22 m hoog. Het zuidportaal is in romaanse stijl, het westportaal is barok en de noordkant neoclassicistisch en het heeft een gotische kloostergang.
De Botafumeiro is een circa 1,50 m groot, 53 kilo zwaar, wierookvat gemaakt door de goudsmid José Losada in 1851. Hij wordt op hoogtijdagen door het dwarsschip heen en weer gezwaaid aan touwen die onder de viering zijn opgehangen. Het is een beroemde toeristische attractie.
Interessant zijn onder meer:
Pilgrim Welcome Office
Rúa Carretas, nº33
15705 Santiago de Compostela
A Coruña - SPANJE
Tel.: +34981568846
Oficinadelperegrino@catedraldesantiago.es
botafumeiro@catedraldesantiago.es
credencialesperegrinos@catedraldesantiago.es