Google Routekaart naar Skagen
Hier kunt u het GPX bestand downloaden deze is gemaakt met RouteYou routeplanner
2004 Fietsen naar Skagen_Zweden
Paleis Soestdijk is een paleis aan de Amsterdamsestraatweg 1 in Baarn. Het oorspronkelijk 17e-eeuwse gebouw is genoemd naar de Soestdijk waarlangs ook de buurtschap Soestdijk is ontstaan. Vanaf 1937 was het de residentie van kroonprinses en later koningin Juliana der Nederlanden en haar echtgenoot prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld. Vanaf eind 1970 tot 2017 was het eigendom van de Nederlandse Staat.
Rond 1650 liet Cornelis de Graeff, een van de burgemeesters van Amsterdam, aan de weg tussen Baarn en Soest een buitenverblijf bouwen: de Hofstede aen Zoestdijck. De Graeff was in die jaren 1655-1660 druk bezig met de opvoeding van Willem III van Oranje, zo blijkt uit zijn te Soestdijk geschreven brieven aan de Staten-Generaal en Johan de Witt.
Gerrit Moll
Op deze heuvel (Amersfoortse Berg) werd een observatiepost opgesteld voor de meting van de snelheid van het geluid door de Nederlandse wetenschapper Gerrit Moll. De gebeurde in de zomer van 1823. Er werd een kanon opsteld, samen met een telescoop, en een aantal meetinstrumenten om te zien wat de beinvloedende factoren waren (hygrometer, thermometer, barometer en windijzer). De meting gebeurde uiteindelijk op 27-28 juni 1823. Het resultaat was de meest nauwkeurige bepaling van de snelheid van het geluid in de wereld (332 m/sec).
Jeugd en opleiding
Gerrit Moll werd in Amsterdam geboren als zoon van de koopman Gerard (Gerrit) Moll en de dichteres Anna Diersen, bekend van haar gedicht over de Slag bij de Doggersbank (1781).[6] Gerrit was door zijn vader voorbestemd voor de handel. Daarom leerde hij Engels, Frans en Duits en liep hij in Duitsland stage bij een handelshuis. De jonge Moll gaf evenwel de voorkeur aan wiskunde en klassieke talen en in 1801 deed hij sterrenkundige waarnemingen met zijn leermeester Jan Frederik Keijser, die hem meetkunde, algebra (stelkunde) en sterrenkunde bijbracht. Tijdens een handelsreis naar Londen kocht Moll daar in 1804 in de werkplaats van Edward Troughton een tienduims sextant, mogelijk Molls eerste meetinstrument. Om Gerrit te beschermen tegen de Franse conscriptie (dienstplicht) schreef zijn vader hem in bij het Athenaeum in Amsterdam. Docent Jan Hendrik van Swinden overtuigde vader Moll dat de getalenteerde Gerrit zich geheel aan de studie moest wijden in plaats van de handel. Andere hoogleraren van Moll aan het Athenaeum waren Hendrik Constantijn Cras (1739-1820, rechten) en David Jacob van Lennep (1774-1853) (Grieks, Latijn, geschiedenis, welsprekendheid en oudheden). In 1806 vroeg de Utrechtse hoogleraar wis- en natuurkunde Jan Frederik van Beeck Calkoen Moll om met hem en Keyser samen te werken aan de nauwkeurige bepaling van de afstand in geografische lengte tussen Amsterdam en Utrecht, waarvoor vuurseinen op de kerktoren van Loenen aan de Vecht werden afgestoken. In juni 1809 haalde Moll zijn kandidaatsexamen in de wijsbegeerte (waar de natuurwetenschappen toen onder vielen) aan de Universiteit Leiden. In juni 1810 vertrok Moll naar Parijs om te studeren bij de wis- en sterrenkundige Delambre.
Loopbaan
Hoogleraar in Utrecht
Na het overlijden van van Beeck Calkoen in 1811 kwam Moll in aanmerking als opvolger, maar het was onduidelijk of deze vacature vervuld zou worden omdat de Franse bezetter de universiteit Utrecht in 1810 tot école secondaire (middelbaar school) gedegradeerd had. In de tussentijd werd hij met steun van van Swinden en Delambre benoemd tot Directeur van de sterrenwacht. Op 20 oktober 1812 werd Moll aangesteld als gewoon hoogleraar Wiskunde en sterrenkunde in de Philosophische faculteit aan de Universiteit Utrecht en op 11 december 1812 hield hij zijn oratie. In 1815 werd de Universiteit Utrecht hersteld en nam Moll de colleges natuurkunde van de emeritus hoogleraar Johannes Theodorus Rossijn over: hij werd gewoon hoogleraar Natuurkunde van 6 november 1815 tot zijn overlijden in 1838. Op 28 oktober 1815 had hij een eredoctoraat verkregen in de filosofie van professor Rossijn. Van 1818 tot 1819 was hij rector magnificus van de Universiteit Utrecht.[3] In 1826 stelde de stad Utrecht f 10.000 ter beschikking van Molls onderzoek als dank dat hij het aanbod van een leerstoel aan de Universiteit Leiden had afgeslagen.
Bij Moll promoveerden Richard van Rees (Rijk van Rees, 1797 - 1875, in 1819), Willem Wenckebach (1803 - 1847, in 1830) en Alexander Karel Willem Suerman (1809 - 1840, in 1835). Gerardus Johannes Mulder (1802-1880) was een van zijn studenten. Met Pieter Johannes Uylenbroek was hij promotor van de Leidse astronoom Frederik Kaiser.
Moll was bevriend met de Britse onderzoekers Michael Faraday en Humphry Davy en mengde zich in 1831 met een pamflet On the alleged Decline of Science in England, by a Foreigner (vertaling: Over de vermeende achteruitgang van de natuurwetenschap in Engeland, door een buitenlander) in het debat over de professionalisering van de exacte wetenschap, dat begonnen was door William Whewell. Moll verdedigde de Britse traditie, waarin amateurs konden bijdragen aan wetenschap.[7]
Onderzoek
De eerste jaren van zijn hoogleraarschap reorganiseerde Moll de sterrenwacht en deed hij vooral sterrenkundig onderzoek. Later experimenteerde hij met elektriciteit en elektromagnetisme: na proeven in 1826 door de Engelsman William Sturgeon liet Moll grote hoefijzervormige elektromagneten met koperen windingen construeren, waarmee hij de toepasbaarheid van het effect van Ørsted uit 1815 aantoonde. Dit onderzoek leidde tot publicaties in Franse en Engelse vakbladen. (Later zou Sibrandus Stratingh het eerste elektrisch aangedreven voertuig maken.)
Bij het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht stimuleerde hij de toepassing van bliksemafleiders en liet hun werking zien met zogenaamde donderhuisjes, die gekoppeld werden aan een elektriseermachine.
Moll slaagde er in 1823 met de Utrechtse suikerhandelaar A. van Beek in, om met instrumenten van het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht Franse metingen van de geluidssnelheid te verbeteren, die door het Bureau des longitudes te Parijs met beroemdheden als Arago, Gay Lussac en Humboldt waren uitgevoerd. De meting werd in de buitenlucht verricht met kanonnen van het leger op de Amersfoortse Berg (heuvel de Zeven Boompjes) in Amersfoort en op de Kooltjesberg bij Naarden, waarbij de tussentijden tussen flits en knal werden gemeten. Het resultaat van Moll en van Beek (332,05 meter per seconde) week maar weinig af van moderne metingen.[8][9]
In diverse staatscommissies bracht Moll zijn kennis in: de bepaling van de beste rivierafleidingen (1821-1825, rapport 1827), betere zeekaarten en examen van zeeofficieren (1826) en onderzoek naar de getijden aan de kusten (1835).[1]Op verzoek van de Britse overheid hielp hij in 1835 William Whewell en John Lubbock met het meten van de getijden aan de Nederlandse kust.[2]
Eerbewijzen en lidmaatschappen[bewerken | brontekst bewerken]
Verdere eredoctoraten kreeg Moll van de universiteiten van Edinburgh en Dublin. Hij was lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (vanaf 1815), de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (vanaf 1817), de Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique (vanaf 1828)[2] en het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht.
Overlijden
Op 17 januari 1838 overleed Moll aan buiktyfus (zinkingkoorts)[1] in Amsterdam.
Bewonder de pracht en praal van de Nederlandse kastelen en buitenplaatsen. Een lofzang op het rijke buitenleven van Nederland door de eeuwen heen. Nederland telt ruim 700 kastelen, buitenplaatsen en landgoederen en dat is nog altijd een goed bewaard geheim. Deze typisch Nederlandse historische huizen en prachtige tuinen zijn veelal door 17e- en 18e-eeuwse kooplieden en adel ontwikkeld. Ze vloeien voort uit dezelfde rijkdom en weelde die ook de wereldberoemde schilderijen van het Rijksmuseum in Amsterdam en het Mauritshuis in Den Haag hebben voortgebracht. NBTC Holland Marketing zet in de storyline kastelen en buitenplaatsen de mooiste musea, hotels, gebieden en routes in de schijnwerpers. Ze vertellen samen het verhaal van indrukwekkende tuinen, historische interieurs met waardevolle collecties en beroemde bewoners en gasten uit de geschiedenis. Een lofzang op het rijke buitenleven van Nederland door de eeuwen heen.
De Universiteit van Harderwijk, ook wel Gelderse Universiteit, werd ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden door de Staten van Gelre opgericht in 1648. De universiteiten van Leiden , Franeker , Groningen en Utrecht waren al eerder gesticht. De Gelderse Academie in Harderwijk werd daarmee de vijfde universiteit in Nederland.
In de tijd van Linnaeus kon in Zweden de doctorsgraad niet behaald worden. Veel afgestudeerden gingen naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar de universiteiten een goede reputatie hadden. De rijken reisden gewoonlijk naar Leiden; minder gefortuneerden gingen naar Harderwijk, waar de promotie minder kostbaar was en sneller verliep. Een gedichtje luidde:
Elburg
Het oude Zuiderzeehaventje Elburg kreeg het in het verleden zo hard te verduren en werd zo vaak door het wassende water overspoeld dat het in de 14de eeuw verder landinwaarts volledig opnieuw moest worden opgebouwd. Het dambordpatroon dateert uit die tijd. Elburg is van oorsprong een dorp van vissers, doch hun plaats in de haven is inmiddels ingenomen door watersporters van het Veluwemeer. Van de historische monumenten in het centrum is de oude Vischpoort, die deel uitmaakte van de omwalling, een van de aantrekkelijkste. Door de eronder gelegen kazematten worden s zomers rondleidingen georganiseerd. De Vischpoort leidt onder meer naar het haventje waar de huidige bottervloot ligt aangemeerd. Een botter herken je aan de afkorting EB.
De gouden tijd als vissershaven is duidelijk voorbij. In 1930 telde Elburg een vloot van 72 schepen, bestaande uit botters, pluten, bonzen en punters. Er werd gevist op zeeharing, bot, spiering, ansjovis en paling. Dat is nu allemaal voorbij. Of de gereukte oal van de welbekende palingrokerij Van Triest nog steeds uit de eigen wateren komt, is niet helemaal duidelijk, maar smaken doet-ie nog steeds als de beste.
Elburg is een gemeente in Nederland. De gemeente is gelegen in de provincie Gelderland, aan het Veluwemeer en het Drontermeer. Op 1 augustus 2020 had de gemeente 23.343 inwoners (bron: CBS) op een oppervlakte van 65,95 km². De hoofdplaats van de gemeente is Elburg. Andere kernen binnen de gemeente Elburg zijn 't Harde en Doornspijk alsmede buurtschap Hoge Enk en voormalige buurtschap Oostendorp, dat aan Elburg is vastgegroeid. Het gemeentehuis, dat eeuwenlang was gevestigd in de oude binnenstad, staat nu in de wijk Oostendorp.
Elburg was tot 1798 een van de vijf steden in het Kwartier van Veluwe die in hoge mate zelfbestuur hadden en vertegenwoordigers naar de Statenvergadering in Arnhem stuurden. In de Franse tijd werd het kerspel Elburg omgezet naar een gemeente. De huidige gemeentegrenzen zijn ontstaan tijdens een gemeentelijke herindeling op de Noord-Veluwe in 1974. Daarbij werd een gedeelte van de voormalige gemeente Doornspijk aan Elburg toegevoegd.
Kampen ( uitspraak (info / uitleg)) is een stad in de Nederlandse provincie Overijssel en de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente. De oude Hanzestad is gelegen aan de benedenloop van de IJssel, nabij de uitmonding in het IJsselmeer en het Keteldiep. De stad is gelegen op een riviereneiland en is alleen via kunstwerken bereikbaar.
Kampen ligt in Noordwest-Overijssel en is in dit gebied de grootste plaats. In 2020 telde de stad 36.755 inwoners. De oppervlakte van de stad bedraagt zo'n 11.39 km². In 2020 telt de gelijknamige gemeente zo'n 54500 inwoners.
In Kampen wordt een variant op het Sallands dialect gesproken, ook wel Kampers genoemd.
Middeleeuwen
Rond 1150 was er al houten bebouwing op de plaats waar het huidige Kampen ligt, maar de naam Kampen wordt in de geschiedenis pas genoemd in 1227. Echter, in het gemeentearchief van Kampen is nu nog een charter aanwezig waarin Abel, de koning van Denen en Slaven en hertog van Jutland, een privilege verleent aan de Ommelandvaarders, gedateerd 24 september 1251.[2] Kampen was in die tijd reeds een belangrijke en machtige stad ("het Rotterdam van de Middeleeuwen") en had een flinke vloot aan Koggeschepen. Met deze Koggeschepen werd de Ommelandvaart gemaakt: de zeereis rond Denemarken naar de Oostzee. In de steden rond de Oostzee werd zout verhandeld, dat Kamper Koggen uit Portugal hadden gehaald. De stad kreeg stadsrechten omstreeks 1236, al is het best mogelijk dat Kampen, evenals Deventer, Steenwijk, Zwolle en Hasselt, stad is geworden door gewoonterecht.[3] De gunstige ligging aan de drukbevaren handelsroute tussen de Zuiderzee en de Rijn maakte dat Kampen zich al snel ontwikkelde van eenvoudige nederzetting tot welvarende handelsstad die zou uitgroeien tot een van de machtigste en toonaangevende steden van Noordwest-Europa. In de 14e eeuw ruilde Kampen met de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, de polder Mastenbroek tegen het recht op aanwas in de IJsseldelta.
Het verzanden van de IJssel maakte vanaf 1430 zeer geleidelijk een einde aan de voorspoed van Kampen. Gedurende lange tijd wilde Kampen zich niet tot een verbond laten verplichten en economische en politieke concessies te leveren aan andere steden, zoals in de Hanze gebruikelijk was. Toen het Graafschap Holland oorlog voerde tegen de Hanze kwam aan deze situatie een einde: de stad werd gedwongen te kiezen voor een van beide zijden. Kampen was van oorsprong meer georiënteerd op de Oostzeehandel en handel met het achterland van de Rijn, en trad daarom in 1441 formeel toe tot de Hanze. De stad had veel invloed binnen de Hanze: ondanks luidkeels protest van benedenloopse steden aan de IJssel en andere Hanzesteden werd in 1448 besloten tot de bouw van een brug over de IJssel.[4] Dit karwei werd in een recordtijd van 5 maanden voltooid. Met deze brug hoopte Kampen meer binding te hebben met het achterland.
Namiddeleeuws
Op 11 augustus 1572 werd Kampen op de Spanjaarden veroverd door Willem van den Bergh, een zwager van Willem van Oranje. Na het bloedbad van Zutphen op 15 november gaf de stad zich echter vrijwillig over aan de Spanjaarden. In 1578 kwam de stad weer in Staatse handen na het Beleg van Kampen, onder leiding van George van Lalaing.
De Hollandse Oorlog, tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en Engeland en Frankrijk, betekende een definitief einde aan de enorme macht van de stad. Door het recht op aanwas in de IJsseldelta was de stad wel eigenaar geworden van het steeds groter wordende Kampereiland. Vanaf 1500 werden de eilanden verpacht. De pachtinkomsten werden zo groot dat de stad geen belasting hoefde te heffen.
Kampen verkreeg pas weer naam in de 19e eeuw. Kampen was toen vanuit zee moeilijk bereikbaar, omdat de omliggende watergebieden verzand en dus ondiep waren. Gedurende de voorgaande eeuwen is de waterloop van de IJssel wel meerdere malen uitgebaggerd, maar de kosten hiervoor waren relatief hoog en binnen enkele jaren was de rivierstroom weer dichtgeslibd. De IJssel kende hier, als delta, toentertijd meerdere uitgangen. De hoofdvaarroute werd ook meerdere malen verlegd, als reactie op de natuurlijke loop. In de 19e eeuw begon men actief in te grijpen: rivierlopen werden afgedamd, om meer water met hogere snelheid door één of twee hoofdvaarroutes te laten gaan. Dit had als voordeel dat er minder zand en slib werd afgezet, waardoor zo'n rivierloop zichzelf "schoon spoelde". Sleutelfiguur in dit verhaal is Nicolaas Plomp, stadsarchitect van Kampen. Naast zijn werk voor het huidige IJsselfront van de stad Kampen, hield hij zich ook bezig met de waterbouwkunde. Voor 1839 liet hij al strekdammen van 2500 meter aanleggen in het Keteldiep, om het water een gerichte uitgang te bieden.
In 1839 kwam daar nog eens 900 meter bij. In deze strekdammen is materiaal van de stadsmuur van Kampen verwerkt. Vanwege de opkomende nijverheid in de 19e eeuw en het belang van landwegen en spoorwegen, werd ook vaart gemaakt met zogenaamde straatwegen, geplaveide wegen, in plaats van zand- en modderwegen. Zo werd in 1828 de straatweg van Kampen verbeterd, in 1837 werd de Zwolseweg als straatweg aangelegd, in 1840 werd de straatweg van Kampen naar Genemuiden aangelegd, en in 1851 de Kamperstraatweg naar Wezep, alwaar die aansloot op de Zuiderzeestraatweg. Ook werden stoombootdiensten geopend: in 1844 een dienst naar Hamburg en in 1847 naar Hull.[4]
Nijverheid in de 19e en 20e eeuw
Tabak
Vanaf ongeveer 1815 bepaalde de tabaksindustrie het gezicht van Kampen. Deze tak van industrie werd aangetrokken door onder meer het gunstige belastingklimaat in de stad. Na de komst van twee kleinere tabaksfabrieken vestigde de grote uit Bremen afkomstige sigarenfabrikant Lehmkuhl zich in de stad. Rond 1880 was bijna de helft van de Kamper bevolking werkzaam in de tabaksindustrie en werden 1,5 miljoen sigaren per week geproduceerd. De sigarenindustrie kon geen plaats vinden om een grote fabriek te bouwen, vanwege de pachtgronden, die voor boeren waren bedoeld. Daarom vond veel van de sigarenmakerij bij de arbeiders thuis plaats. De sigarenindustrie verdween later vrijwel geheel uit Kampen door regulatie (er mocht niet meer thuis sigaren gemaakt worden); de economische crisis in de jaren dertig; de Tweede Wereldoorlog; en de opkomst van de sigaret. Alleen de inmiddels monumentale sigarenfabriek de Olifant is nog volop in bedrijf. Bijzonder aan de Olifant is dat het, naast het ambachtelijk produceren van sigaren, ook een voortrekkersrol heeft met het aan het werk helpen van mensen met een Wajonguitkering.
Pannen en ander keukengerei
Rond 1850 hield de firma Berk in Kampen zich al bezig met de vervaardiging van pannen en ander keukengerei van metaal. Het bedrijf is officieel opgericht in 1851. Deze werd pas groot nadat het een order had gekregen voor eetbestek voor honderden militairen te maken. Vanaf 1884 werden er ook emaillen pannen gemaakt. Het bedrijf was zeer succesvol: bood het in 1866 nog werk aan 8 man, in 1913 was dit gegroeid tot 700 man. Door het bedrijf werden huizen gebouwd voor de slecht gehuisveste arbeiders. In 1931 begon het met de fabricage van aluminium pannen. Door de crisis in de jaren dertig zakte het personeelsbestand in, maar dit was in 1939 alweer 600 man. Voor de honderdste verjaardag van Berk Kampen in 1951 kreeg het het predicaat "Koninklijk". In 1963 ging men over op roestvrijstalen pannen. Eind jaren tachtig werd het bedrijf, wat gefuseerd was met Beccon Doetinchem, overgenomen door Koninklijke van Kempen en Begeer. Het A-merk Berk Kampen is inmiddels uit Kampen vertrokken, maar heeft haar een grote invloed gehad, onder andere in ruimtelijke ordening van de stad. De voormalige fabriek wordt gesloopt en de grond is nu "een hoogwaardig woongebied".[5] De wachterswoning en de voormalige directeurswoning zijn als enige overgebleven. De buitenmuren van de voormalige directeurswoning zijn volledig gerestaureerd, waarbij er een glazen constructie binnenin is geschoven. Het pand doet nu dienst als kantoorpand.[6] Ook was er een pand, gelegen aan de Oudestraat hoek Karpersteeg dat de naam had "Groningertoren". Een foto van dit pand met de naam er nog op is te bezichtigen in het stadsmuseum. Het pand dateert van omstreeks 1600, en is gebouwd op de stadsmuur die op sommige plaatsen in Kampen nog zichtbaar is.
Gazeuse, frisdranken en alcoholische dranken[bewerken | brontekst bewerken]
Het bedrijf Siebrand ontstond in 1920, naar aanleiding van het vergane schip West Aleta met Portugese wijn. De uitbater van het bedrijf, Jan-Willem Siebrand had een vaatje wijn weten te bemachtigen voor 200 gulden. Hij goot dit in flessen en was ze nog dezelfde dag kwijt. Hij richtte vervolgens een bedrijf op dat zich toelegde op de productie van gazeuse en alcoholische dranken. Tot 1965 was dit bedrijf gevestigd aan de Groenestraat in Kampen. Daarna verhuisde het naar de andere kant van de IJssel, naar IJsselmuiden. Het is nu een van de grootse wijnfabrikanten van Nederland met 60 werknemers.[7]
Militaire geschiedenis
Kampen kende van oorsprong stadsmuren om de gehele stad heen. In de 14e eeuw werd de stadsmuur aan de landzijde verplaatst van de Burgel naar waar nu de Ebbingestraten langs lopen. Ook werd het verlegd van waar heden de Botervatsteeg loopt naar de Hagenkade, om zo de buitenmuurse wijk "de Hagen" te omsluiten. Aan de IJsselzijde werd alleen het gedeelte langs de Oudestraat, van oudsher de straat die langs de IJssel liep, verplaatst naar voor de Voorstraat, waar nu nog steeds een gedeelte van de muur zichtbaar is. De Vestingwet van 1874 gaf steden toestemming om hun vestingen te slopen, om meer woongebied te creëren, maar Kampen zag zich al in de Franse tijd genoodzaakt haar verdediging te slopen. Belastingen werden niet of nauwelijks geheven – dat was eerder ook niet nodig vanwege de inkomsten van de pachtgronden – en het onderhoud van de verdediging kon niet betaald worden. In 1809 werd zodoende aan Lodewijk Napoleon verzocht de muur (aan de IJsselzijde) te mogen slopen. Deze gaf toestemming, zolang deze nog wel als waterkering dienst kon doen. Gedeeltes van de muur aan de IJsselzijde zijn ook niet gesloopt, omdat daar inmiddels woon- en pakhuizen tegenaan waren gebouwd.
In 1812 mocht ook de muur aan de landzijde gesloopt worden. Het slopen begon toen weliswaar, maar werd pas in halverwege de jaren dertig van de 19e eeuw voltooid. Een gedeelte van het puin werd gebruikt voor strekdammen in het Keteldiep. Ook veel van de grote poorten en alle kleine poorten zijn gesneuveld. In 1803 werd de Zwanenpoort al gesloopt, in 1837 de Vispoort, die toegang gaf tot de brug, in 1843 de Venepoort (aan de zuidzijde) en in 1893 de Hagenpoort (officieel om stadsuitbreiding mogelijk te maken, officieus omdat de goten vervangen moesten worden, maar dit niet mogelijk was). Daarna bleef Kampen evenwel een belangrijke garnizoensstad, dit had te maken met de strategische ligging van Kampen in die tijd: aan de IJssel, aan de Zuiderzee en bij een brug van de IJssel, die vanaf 1600 tot midden 19e eeuw door een buitenwacht aan de andere kant van de IJssel bewaakt werd. Op de plek van de huidige Stadsbrug stond immers al sinds 1448 een permanente brug.[4]
Kampen telde tot de jaren zeventig van de 20e eeuw drie kazernes: een was de Van Heutszkazerne aan het van Heutszplein aan de Oudestraat. Hierin was tot in het begin van de 21e eeuw een Kunstacademie gehuisvest, voordat deze naar Zwolle verhuisde onder de naam ArtEZ. Tegenwoordig biedt de Stadskazerne plaats aan de Bibliotheek Kampen,Stadsarchief Kampen en Radio IJsselmond er in gevestigd. Een andere was de Koornmarkt Kazerne, waar de KNIL onder anderen een officieren opleiding huisvestte. Thans is daar de Theologische Universiteit Kampen gevestigd. Verder was er op de Vloeddijk een kazerne waar ook een officierenopleiding gevolgd kon worden, dit gebouw wordt tegenwoordig gebruikt door Quintus, centrum voor kunsteducatie. Aangezien ook militairen oud worden, was er ook een tehuis voor militairen aan de Nieuwe Markt (dit was in de middeleeuwen een tuin van de monniken van de nabijgelegen Broederkerk).[8]
Staphorst
( uitspraak (info / uitleg)) (Nedersaksisch: Stappest, ook wel Stappers) is een dorp in de Nederlandse provincie Overijssel, en de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente. Staphorst is de op vier na grootste plaats van Noordwest-Overijssel (ook wel de Kop van Overijssel genoemd), na de plaatsen Kampen, Steenwijk, IJsselmuiden en Genemuiden.
Dorpskarakter
Samen met Rouveen vormt Staphorst een typisch voorbeeld van lintbebouwing aan de Oude Rijksweg/Gemeenteweg. Opvallend aan Staphorst en Rouveen zijn de (fel)groene luiken in combinatie met (fel) blauwe raamdorpels, deuren met boven de voordeur vaak een zogenaamde levensboom en de klederdracht die vroeger van jong tot oud door mannen en vrouwen gedragen werd. Kinderen die permanent of alleen in de winter in klederdracht lopen, zijn al een zeldzaamheid. Ook volwassen mannen zie je er niet meer in lopen, op een paar bejaarde mannen na. Volwassen vrouwen die in klederdracht lopen zijn er nog wel redelijk veel. Sinds 1937 is in de Algemene Plaatselijke Verordening vastgelegd dat het verboden is "iemand op of aan de weg zonder diens toestemming te fotograferen". Vroeger (tot 1970) was het een traditie in Staphorst dat de kinderen een boerderij achter de boerderij van de ouders bouwden. Zo ontstond vaak een aantal boerderijen achter elkaar. Door ruimtegebrek wordt dit tegenwoordig nog maar weinig gedaan.
Tot in de jaren 40 van de 20e eeuw werd er gebruikgemaakt van het zogenaamde nachtvrij-luik. Hierdoor kon een jongen zich toegang verschaffen tot de woning en het bed van een meisje, om elkaar beter te leren kennen. Deze traditie was in de zeventiende eeuw wijdverbreid in Nederland, maar werd daarna steeds meer als zondig en onfatsoenlijk bestreden. Staphorst en Rouveen zijn de laatste plaatsen waar het nachtvrijen begin twintigste eeuw nog voorkwam.
In 1971 was Staphorst wereldnieuws vanwege een uitbraak van polio (kinderverlamming). Diverse inwoners wilden om godsdienstige redenen niet dat hun kinderen tegen dit virus werden ingeënt. Zij vonden inenten in strijd met de Goddelijke voorzienigheid. Hierdoor werden 39 personen (de meesten van hen waren kinderen) met deze ziekte besmet. Vijf van hen overleden, een aantal anderen raakten invalide. Heden ten dage ligt de situatie anders en zijn de meeste Staphorsters ingeënt. Omdat echter zo'n twintig procent nog altijd niet is ingeënt en vanwege het feit dat het gaat om een in één gemeente samenlevende groep, geldt deze plaats alsook vergelijkbare andere plaatsen in Nederland als - de enige Europese - risicogebieden voor de Wereldgezondheidsorganisatie.[2]
In 2006 zijn enkele bewoners van Staphorst in conflict geweest met de postbezorging van de TPG/TNT. Deze wilde de post niet meer bezorgen aan boerderijen die gelegen waren achter andere boerderijen omdat er verschil van mening bestaat of de stegen tot de openbare weg behoren of niet. Wanneer deze wel tot de openbare weg behoren, moet de post bezorgd worden, maar ook: dan moet de gemeente Staphorst voor het onderhoud zorgen en in het andere geval de aanwonenden zelf.
Kerkelijkheid
De gemeenschap van Staphorst staat bekend als een van de meest kerkelijke binnen Nederland en is gesloten van karakter. De zondagsrust wordt sterk in acht genomen en de kerkdiensten in de protestantse kerken worden druk bezocht. Staphorst heeft de grootste hersteld hervormde gemeente van Nederland. De dorpskerk van Staphorst, die door deze gemeente in gebruik is, heeft 2300 zitplaatsen en zit twee keer per zondag vol.
Op speciale dagen zoals biddag en dankdag zijn in Staphorst de meeste winkels en bedrijven gesloten. Het lijkt dan een normale zondag; de meeste kerkdiensten worden dan echter 's morgens en 's avonds gehouden. In het verleden was er in Staphorst weleens een volksgericht, waarbij bijvoorbeeld een paar dat overspel had gepleegd, in het openbaar werd gestraft. Dit is echter sinds 1961 niet meer voorgekomen.[3] Een recent voorbeeld van de maatschappelijke doorwerking van de grote rechtzinnige kerkelijkheid betrof een archeologisch rapport dat in verband met een verplicht op te stellen archeologische waardenkaart van de gemeente begin 2010 werd uitgebracht en beroering veroorzaakte doordat het rapport repte van 'zandruggen van miljoenen jaren geleden', hetgeen op bezwaren stuitte bij gemeentelijke politici van orthodox-christelijken huize. De plaatselijke ChristenUnie en SGP vroegen het rapport aan te passen door er ook in te vermelden dat een aanzienlijk deel van de bevolking meent dat op grond van de Bijbel de aarde van veel jongere datum is, hetgeen zo gebeurde.[4]
Op 30 oktober 2007 won een aantal inwoners van Staphorst als 'de Staphorsters' De Nationale Bijbeltest 2007. De deelnemer met de hoogste individuele score (9,5) kwam ook uit deze groep.[5]
Er is geen katholieke kerk in Staphorst. Ook wordt het van oorsprong katholieke feest van Sinterklaas niet publiekelijk gevierd. Dit kwam in 2012 in het nieuws omdat de gemeente geen intocht van de Sint in de gemeente wilde bekostigen vanwege bezuinigingen. Vóór 1994 is er zelfs nooit een publiekelijke Sinterklaasviering gehouden.
Monumenten
Een deel van Staphorst is een beschermd dorpsgezicht. Verder zijn er in het dorp bijna 190 rijksmonumenten en een aantal oorlogsmonumenten, zie:
ZOO Emmen
ONTDEK ONZE WERELDEN
In WILDLANDS Adventure Zoo Emmen maak je een wereldreis in één dag. Reis door de jungle, de savanne en het poolgebied. Ontdek nieuwe werelden, sta oog in oog met wilde dieren en beleef spannende avonturen!
Nortica
Wereld van de ijzige kou. Reis in Nortica van pool naar pool en sta onder water oog in oog met pinguïns en ijsberen. Nortica is een belevenis!
Serenga
Wereld van de hete droogte. Ga op safari over de savanne, waar je giraffen, zebra’s en neushoorns ontmoet. Bezoek de leeuwen op de Leeuwenberg en maak een rit in achtbaan Tweestryd. Durf jij het aan? Serenga wacht op jou!
Jungola
Wereld van de tropische jungle. Bezoek in Jungola een vlindertempel vol exotische vlinders en de grootste overdekte jungle van Europa. Vaar langs de olifantenkudde, slingerapen, gibbons en langs het makiwoud. In Jungola kom je oren en ogen tekort.
Animazia
Wereld van de jongste avonturiers. Speelparadijs voor onbeperkt plezier voor de jongste avonturiers. Een klim- en klauterwereld vol touwbruggen, boomhutten en glijbanen. Bezoek ook de tropische vissen, naakte molratten en zeeschildpadden.
Kamp Westerbork (Duits: Judendurchgangslager Westerbork) was tijdens de Tweede Wereldoorlog een doorgangskamp bij Hooghalen in de toenmalige gemeente Westerbork in Drenthe. Het kamp was een voorportaal waarvandaan ruim 102.000 in Nederland wonende Joden en 245 Roma per trein werden gedeporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland, Polen en Tsjechië. Het kamp werd door de Nederlandse regering in 1939 gebouwd als Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork om Joodse vluchtelingen uit Duitsland op te vangen. Ruim twee jaar na het begin van de Duitse bezetting, op 1 juli 1942, namen de nazi's het kamp over, waarna Westerbork functioneerde als doorgangskamp. Bij de overname maakten de nazi's gebruik van de reeds bestaande kampstructuur van het vluchtelingenkamp.
Kamp Westerbork kwam op 1 juli 1942 onder rechtstreeks nazi-bestuur. Als Polizeiliches Durchgangslager Westerbork werd het een doorgangskamp. Vanaf 1 juli tot 1 september 1942 was Erich Deppner Lagerkommandant. Vervolgens werden dat tot 9 oktober 1942 Josef Hugo Dischner en enkele dagen later Bohrmann. Vanaf 12 oktober 1942 tot 11 april 1945 was de SS'er Albert Konrad Gemmeker commandant van het kamp.
De voormalige directeur van het vluchtelingenkamp, de Nederlandse reserve-kapitein Jacques Schol [3], bleef na 1 juli 1942 nog werkzaam tot januari 1943, ondergeschikt aan de Duitse commandanten. De Duits-Joodse vluchteling Kurt Schlesinger, in februari 1942 door Schol aangesteld als Oberdienstleiter bleef ook onder de nazi's een belangrijke rol vervullen als leider van de kamporganisatie die zo goed als volledig bestond uit Joodse gevangenen.
Deppner en zijn opvolgers accepteerden een staf van Duitse Joden, met Schlesinger aan het hoofd. Zodoende werden veel belangrijke posities in de kamporganisatie bekleed door Duitse of Oostenrijkse Joden (de alte Lagerinsassen). Zij hadden privileges en functies bij onder andere de Ordedienst (OD) en de Fliegende Kolonne (samen onder leiding van de uit Oostenrijk afkomstige Jood Arthur Pisk). Het aantal Duitse SS'ers voor het gehele kamp bedroeg zodoende 20 tot 30 man[4]. Zij waren gelegerd in het nabijgelegen kamp Hooghalen (heidelager).
Inkomende transporten vonden plaats per trein vanuit verschillende stations in Nederland. Joden moesten zich 'vrijwillig' melden op speciale data bij verzamelplaatsen waaronder de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam en Loods 24 in Rotterdam. Van daaruit werden ze meestal in de nacht naar stations vervoerd en met gereserveerde personentreinen van de Nederlandse Spoorwegen naar Westerbork getransporteerd. Daar aangekomen werd iedereen in de grote zaal geregistreerd en ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Westerbork.
In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 werden de Joodse werkkampen die verspreid waren over heel Nederland leeggehaald en werden ook de aanverwanten afgevoerd naar kamp Westerbork. Er arriveerden 10.000 mensen op één dag. De overgrote meerderheid van de gevangenen verbleef slechts enkele dagen tot weken in het kamp, een relatief klein aantal verbleef er maanden tot soms zelfs jaren. Zij die langere tijd in kamp Westerbork verbleven leerden, na de eerste schok van arrestatie en deportatie naar Drenthe te boven te zijn gekomen, het kamp kennen als een plek waar de leefomstandigheden relatief goed waren. Mishandelingen en moord kwamen er nauwelijks voor, gezinnen bleven bij elkaar, en over het algemeen was er voldoende te eten. Daarnaast waren er vele voorzieningen aanwezig, waaronder een winkel, speeltuin, scholen, een uitstekend ziekenhuis en een theater waar kwalitatief goede shows op de planken werden gebracht.[5]
In het kamp draaide het uiteindelijk maar om één ding: het transport dat bijna wekelijks vertrok, in de beginperiode zelfs tweemaal per week. Voor de kampbewoners die in eerste instantie mochten blijven beheerste de angst op transport te worden gesteld het kampleven. Leden van de kamporganisatie waren - tijdelijk - gesperrt (in tegenstelling tot transportfrei). Nieuw gearriveerden probeerden op lijsten te komen om van deportatie vrijgesteld te zijn. Ook om andere redenen konden mensen op een lijst van gesperrten staan. Zo'n lijst kon echter platzen, dat wil zeggen dat IV B 4-Den Haag de bescherming voor het transport ophief.
Vanuit kamp Westerbork vertrok zeker 93 keer een trein[6]; vaak naar Auschwitz maar ook naar Sobibor, Theresienstadt en Bergen-Belsen. Treinen naar Auschwitz maakten soms een tussenstop op Kosel, dit waren de Coseltransporten.
In totaal werden van 15 juli 1942 tot en met 13 september 1944 ruim 100.000 gevangenen vanuit kamp Westerbork per trein gedeporteerd. Slechts 5.000 Joden en 32 Roma die vanuit kamp Westerbork werden gedeporteerd, overleefden de Tweede Wereldoorlog.
Het eerste transport vertrok op 15 juli 1942. De eerste treinen vertrokken vanuit station Hooghalen, waarbij de afstand van 7 km tussen het kamp en het station te voet moest worden afgelegd. Begin oktober 1942 had de Nederlandse Spoorwegen een spooraansluiting met de spoorlijn Meppel - Groningen gereed, waarna de treinen vanuit het kamp zelf konden vertrekken. Er werden nu ook goederenwagons ingezet.
Bijna wekelijks, gedurende de eerste maanden tweemaal per week, vertrok er een trein uit kamp Westerbork, die een grote groep kampbewoners via het traject Assen, Haren, Waterhuizen en Nieuweschans naar het oosten bracht.[7] De trein werd tot Nieuweschans door de Nederlandse Spoorwegen bemand, en vanaf Nieuweschans door de Duitse Reichsbahn.
Bestemmingen waren de kampen Auschwitz I-Stammlager of Auschwitz II-Birkenau (54%, 65 treinen) en Sobibór (34%; 19 treinen[8]) of naar Theresienstadt (5%) en Bergen-Belsen (5%). Een dergelijke reis duurde gemiddeld drie dagen. De laatste treinen vertrokken op 3 september 1944 naar Auschwitz, op 4 september 1944 naar Theresienstadt, en op 13 september 1944 naar Bergen-Belsen.
Hoeveel gevangenen gedeporteerd moesten worden en waarnaartoe werd steeds door IV B 4-Berlijn bepaald, op basis van de capaciteit van de concentratie- en vernietigingskampen en de beschikbare treinen. De selectie onder de Transportfreien gebeurde grotendeels in het kamp zelf, de Joodse kampadministratie speelde hierin noodgedwongen een belangrijke rol. Van de 107.000 Joden uit Nederland die gedeporteerd zijn zijn er slechts 5.000 levend teruggekeerd naar Nederland, ongeveer 102.000 Joden zijn vermoord, vermist of voor hun terugkeer gestorven door geleden ontberingen.[9]
Na het laatste transport bleven er 500 gevangenen achter in het kamp, waaronder de Joodse kampleiding. In de laatste oorlogsmaanden groeide hun aantal tot 876, waaronder bijvoorbeeld ontdekte onderduikers. Hoewel het gevaar van deportatie na 13 september 1944 was geweken, bleef de angst er voor tot aan de bevrijding bestaan.
Enkele personen van wie de namen onverbrekelijk verbonden zijn met de holocaust, hebben in kamp Westerbork gevangengezeten. Etty Hillesum werkte er als verzorgster en verbleef er later met haar ouders en broers. Anne Frank en haar familie kwamen aan op 8 augustus 1944 en werden op 3 september met de laatste trein van Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Ook het Sinti-meisje Settela Steinbach is via Westerbork gedeporteerd.
Philip Mechanicus, een in zijn tijd bekend journalist van het Algemeen Handelsblad, werd op 7 november 1942 naar Westerbork afgevoerd en op 15 maart 1944 op transport gesteld naar Bergen-Belsen; op 9 oktober 1944 werd hij met een straftransport van 120 man naar Auschwitz gebracht, waar hij drie dagen later werd doodgeschoten. Mechanicus hield in Westerbork een dagboek bij, uitgegeven onder de titel In Dépôt. Dagboek uit Westerbork, dat een indringende blik biedt op het dagelijks leven in kamp Westerbork.
Het destijds populaire Joodse zangduo Johnny & Jones (Nol van Weezel en Max Kannewasser), Nederlands eerste tieneridolen, behoorde tot de groep gevangenen die voor vliegtuigdemontages af en toe onder voorwaarden het kamp konden verlaten. Zo waren ze in de gelegenheid om zes in kamp Westerbork gecomponeerde liedjes, waaronder de 'Westerbork Serenade' in Amsterdam op te nemen. Johnny en Jones hebben de Tweede Wereldoorlog niet overleefd.
Ed van Thijn, de latere minister en burgemeester van Amsterdam, zat tweemaal opgesloten in kamp Westerbork. De eerste keer in 1943; hij werd toen met zijn moeder weer vrijgelaten. Na een onderduikperiode langs achttien verschillende adressen kwam de tienjarige Van Thijn eind 1944 opnieuw in kamp Westerbork terecht, waar inmiddels een eind gekomen was aan de deportaties vanwege de algemene spoorwegstaking van 1944. Bovendien rukten de Russen op in oostelijk Europa, dus werd hij niet op transport gesteld. Na de bevrijding werd hij nog een tijd ingezet als bewaker van geïnterneerde NSB'ers.
Louis de Wijze, heeft in kamp Westerbork gevangen gezeten, alvorens hij naar Auschwitz werd gedeporteerd, hij was een van de overlevenden. Louis de Wijze was een van de bedenkers van het monument van De 102.000 stenen in Herinneringscentrum Kamp Westerbork.
Naar schatting zijn er 200 mensen uit kamp Westerbork ontsnapt. Ontsnappen kwam niet vaak op in de gedachte van de kampbewoners. Men dacht dat de transporten naar werkkampen in Polen gingen. De meeste mensen wilden bij de familie blijven. Dus gelijktijdig met de familie op transport, was bij de meesten de beste optie. De dreiging met "straftransport" van andere gevangenen, als er één persoon ontvluchtte, heeft het aantal ontsnappingen zeker beperkt. Verder was het haast onmogelijk om ongezien het kamp, dat op een kale vlakte stond, te verlaten. Er was enkel een reden om te ontsnappen, voor diegenen die in Nederland wilden blijven. Enkele ontsnapten:
- Jobje v.d. B. was een vrouw die in een wasserij in de stad te werk was gesteld. Daar ontmoette zij haar voormalige kinderjuffrouw. Deze bezorgde haar een vals identiteitsbewijs en 25 gulden, zodat zij enkele dagen daarna weg kon lopen.
- Hannelore Cahn slaagde erin met hulp van haar vriend Rob de Vries te ontsnappen. De Vries vermomde zich als treinrangeerder en met hulp van de Drentse machinist reed hij met de posttrein kamp Westerbork in. Onder lege zakken gedoken reed zijn geliefde mee naar buiten. Na een aantal weken keerde Cahn echter vrijwillig weer terug naar Westerbork. Kampcommandant Albert Konrad Gemmeker hield zijn belofte dat Cahn niet op transport zou worden gezet wanneer zij vrijwillig terugkeerde naar het kamp. Zij trouwde met een van de leden van de Joodse ordedienst.[10]
- Zvi Eyal (1 november 1925 als Harry Klafter) wist voor de laatste transporten te vluchten door met een heggenschaar een onzichtbare opening in het hek te maken. 's Avonds tegelijk met de sirene voor het appel is Eyal met zijn broer Manfred daardoorheen geglipt, werden vervolgens ontdekt en achtervolgd maar na uren rennen, waarbij ze de spoorlijn als baken gebruikten, bereikten de broers tegen de ochtend Assen. Tot de bevrijding waren ze in Amsterdam ondergedoken.
- Arnaud van Gelder ontsnapte in de nacht van 23 op 24 augustus 1942. Hij werd door de verzetsman Nico Viëtor achter op de motor naar de boerderij van Lammert Zwanenburg gebracht. Van Gelder overleefde de oorlog.[11]
- Lore Polak, zij ging terug naar haar onderduikadres bij de weduwe van Johan Benders.
- Rosey E. Pool ontsnapte op 19 september 1943 uit het kamp. De week daarvoor had zij ternauwernood uit de vertrekkende trein naar Auschwitz kunnen springen. Met behulp van de verzetsgroep-Van Dien kreeg zij toestemming het kamp te verlaten om boeken te kopen in Amsterdam, voor de kampbibliotheek. Zij keerde niet meer terug. Tot het einde van de oorlog zat zij ondergedoken in Baarn.
- Bep Turksma wist eind 1942 als nachtzuster te ontsnappen en arriveerde in april 1944 in Londen.
- nja Wagenaar ontsnapte met zeven anderen uit een rijdende trein.Het echtpaar Isaäc en Margaretha Wallinga ontsnapte uit Westerbork na eerder gearresteerd te zijn in Wolfheze, waar ze zaten ondergedoken. Beiden overleefden de oorlog.[12]
Executies verzetsstrijders
Vlak buiten het kamp vonden achter het kampcrematorium tussen september 1943 en oktober 1944 minimaal 52 maar mogelijk meer executies plaats van verzetslieden die in Noord-Nederland actief waren .
NSB-kamp
Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, werd gedacht dat een geallieerde invasie nabij was en werden via Oost-Nederland 35.000 NSB'ers naar Thüringen, Beieren en de Lüneburger Heide geëvacueerd vanwege een mogelijke bijltjesdag.[13][14] Er kwamen ongeveer 3.500 NSB-gezinnen, -leden en andere pro-Duitse Nederlanders en collaborateurs in een deel van het doorgangskamp Westerbork terecht voor opvang. Een groot deel van deze politieke delinquenten en NSB-gezinnen werd na 1945 tot 1948 opnieuw in kamp Westerbork gevangengezet.
Bevrijding
Bernhard van Lippe-Biesterfeld bij de bevrijding van WesterborkOp 12 april 1945 bevrijdden de Canadezen 876 Joodse gevangenen in kamp Westerbork. Van hen hadden 500 de laatste trein zien vertrekken, de rest was in de laatste oorlogsmaanden opgepakt. Squadron B en C lagen bij het Oranjekanaal en trokken die ochtend naar Spier waar zij Franse paratroepers ontmoetten, die in de nacht van 7 op 8 april waren gedropt tijdens de operatie Amherst. In de middag van 11 april vluchtten de Duitsers. Gemmeker droeg bij zijn vertrek het commando over aan de eerste dienstleider Kurt Schlesinger die op zijn beurt het commando overdroeg aan Aad van As, die als enige niet-Jood en niet-nazi jarenlang in het kamp werkte. Deze overdrachten vonden plaats door het overhandigen van een klein pistool. Van As vroeg het hoofd van de buitendienst Zielke de Canadezen tegemoet te gaan wat deze deed; hij overhandigde de Canadezen de gegevens over het kamp. Hoewel het kamp nu was bevrijd moesten sommige Joden nog weken in het kamp blijven alvorens zij Westerbork mochten verlaten.
Bij de bevrijding renden de Joodse gevangenen de Canadezen tegemoet. De Canadezen deelden sigaretten en chocolade uit, maar daarna moesten de bewoners terug naar het kamp en daar tot nader order blijven, omdat de omgeving van het kamp nog te gevaarlijk was en gecompromitteerde personen in het kamp die met de Duitsers hadden samengewerkt eerst moesten worden opgepakt en verhoord. De Royal Hamilton Infanterie nam het gezag over en de wachttorens werden bemand met mensen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, die onder gezag van prins-gemaal Bernhard van Lippe-Biesterfeld stonden. De Canadezen trokken de volgende dag verder richting Assen.Gebruik na de oorlog
De Schattenberg in 1950, woonoord voor repatriantenInterneringskamp voor NSB'ers
Na de bevrijding is het kamp van 17 april 1945 tot 1 januari 1949 door de Nederlandse overheid gebruikt voor het in afwachting van hun proces gevangen houden van NSB'ers en andere collaborateurs en politieke delinquenten. In met name de eerste periode dat het interneringskamp bestond, kwamen tientallen gevangenen om het leven door epidemieën, systematische ondervoeding en mishandeling.[15] Deze doden onder de politieke gevangenen (NSB'ers en Nederlandse vrijwilligers van de Waffen-SS en SD) werden in een nabijgelegen bos in een massagraf bijgezet door de Nederlandse bewakers.[16]
Woonoord Schattenberg
Bouw van de radiotelescopen in 1968Daarna werd het korte tijd een militair kampement van 1 december 1948 tot september 1949. Van 4 juli 1950 tot maart 1951 was het een repatriëringskamp voor Indische Nederlanders. In 1951 werd het kamp ten slotte ingericht als woonoord Schattenberg voor gedemobiliseerde KNIL-militairen van Zuid-Molukse afkomst, en hun gezinnen. In de tweede helft van de jaren zestig zijn een aantal barakken van kamp Westerbork verkocht, veelal aan boeren die de oude barakken op hun eigen erf weer opbouwden en in gebruik namen als stal of opslagschuur.
Radiotelescoop en natuurgebied
Op het terrein werden in 1968 vijf van de in totaal 14 schotels van de Westerbork Synthese Radio Telescoop geplaatst. De restanten van het kamp werden vervolgens ontruimd en afgebroken om storingen aan het ruimteonderzoek te voorkomen. In 1971 vertrokken onder protest de vijf laatste gezinnen uit hun woonbarakken. Vanwege de radiotelescopen werd gemotoriseerd verkeer en bewoning in de buurt van het voormalig kampterrein verboden. Bezoekers voor Kamp Westerbork die het kampterrein per auto willen bezoeken kunnen deze parkeren bij het Herinneringscentrum en gebruik maken van een pendelbus naar het kampterrein. De eigenaar Staatsbosbeheer betrok het overig deel van het terrein bij boswachterij Hooghalen. Naast een kleine maquette en het Nationaal Monument Westerbork was er begin jaren tachtig niets meer dat herinnerde aan het kamp en was het terrein door het verbod op gemotoriseerd verkeer voor nabestaanden in de praktijk niet toegankelijk.[17]
De radiotelescopen op het voormalige kampterrein maken dat bezoekers hun mobiele telefoons uit moeten zetten omdat die storingen kunnen veroorzaken in de werking ervan. Hiervoor wordt gewaarschuwd met borden die in de nabije omgeving van het kampterrein zijn geplaatst. Ook in de bus die de bezoekers naar het kampterrein brengt, wordt hiervoor gewaarschuwd.
Plaats van herinnering
De situatie veranderde toen in 1983 aan de toegangsweg naar het kamp Herinneringscentrum Kamp Westerbork geopend werd. Vanuit dit centrum is in de loop der jaren gewerkt om het kampterrein weer gedeeltelijk zichtbaar te maken.
Huidige situatie
Vrijwel alle authentieke gebouwen van voormalig kamp Westerbork zijn verwijderd, op het terrein verwijzen symbolische reconstructies naar voormalige kampgebouwen en barakken.Het voormalige kampterrein is nu een vrij toegankelijk grasland in eigendom van Staatsbosbeheer. De voormalige gebouwen zijn gemarkeerd door verhoogde taluds die met gras begroeid zijn.
Behalve de commandantswoning en de aardappelkelder, beide onderdeel van het rijksmonumentencomplex en barak 56 bevinden zich op en in de onmiddellijke omgeving van het kampterrein geen originele gebouwen meer. Een maquette ligt verzonken onder een afdak langs de voormalige hoofdweg. Een aantal gedeeltelijke reconstructies in beton geven een indruk van hoe de barakken eruit hebben gezien. Geluidszuilen zijn geplaatst waaruit dagboekfragmenten en verhalen voorgelezen worden om het verleden een stem te geven. Sinds 2014 is het terrein Europees erfgoed[18].
Drie kilometer verderop langs de weg richting Hooghalen is het Herinneringscentrum Kamp Westerbork gevestigd. Het herinneringscentrum zet zich in om barakken, die vaak slechts gedeeltelijk behouden zijn gebleven, weer terug te halen en terug te plaatsen op het kampterrein. Een van deze barakken, barak 64, die veertig jaar bij Veendam had gestaan, ging vlak voor een dergelijke verplaatsing door brandstichting verloren. Enkele resten van deze barak hebben een plek gekregen in de permanente tentoonstelling van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork.[19][20] De naastliggende barak 56 is later wel herplaatst.
Monumenten
Op het terrein staat het Nationaal Monument Westerbork op de plek waar de spoorbaan eindigde. Een halve kilometer ten zuiden van de hoofdingang van kamp Westerbork bevond zich het kampcrematorium en tegenwoordig het verzetsgraf waar onder meer verzetsstrijders zijn vermoord. Honderd meter voor de ingang van het kamp verwijzen de Tekens van Westerbork naar de bestemmingen waar de gevangenen heen gebracht zijn en vermelden hun aantallen. Midden op het terrein, op de toenmalige appelplaats, is het monument de 102.000 stenen geplaatst. De gesproken namen is een monument waarbij vanuit een gerestaureerde wagon dagelijks de namen worden voorgelezen van degenen die op transport zijn gesteld.
De Jerusalem Stone, geschenk van de staat IsraëlOp het terrein ligt ook de Jerusalem Stone ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de naziterreur en kamp Westerbork. Deze steen komt uit de heuvels bij Jeruzalem en is een geschenk van de staat Israël. Hij werd op 3 maart 1993 onthuld door de Israëlische president Chaim Herzog, in aanwezigheid van koningin Beatrix. Zulke stenen zijn ook in Auschwitz en in Bergen-Belsen geplaatst. De steen draagt de Bijbeltekst '…en mijn smart staat mij bestendig voor ogen' (Psalm 38 vers 18).
Sinds 2012 bestaat het Westerborkpad. Deze wandelroute in het spoor van de Jodenvervolging in Nederland loopt van de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam naar de ingang van het voormalige kamp langs diverse monumenten en historische plekken.
Orvelte
Is een brinkdorp in de gemeente Midden-Drenthe, in de Nederlandse provincie Drenthe.
Het dorp is vermoedelijk ontstaan tussen de 11e en 13e eeuw.
In 1967 verkreeg een deel van Orvelte de status beschermd dorpsgezicht. De omgeving wordt gebruikt voor geologisch en biologisch veldwerk.
In september 2009 werden bij het Oranjekanaal resten van een mammoet gevonden. Het betrof een slagtand van een meter, een paar kiezen en botten. In de directe omgeving werden ook in 1991 al resten aangetroffen[2]. Waarschijnlijk horen deze vondsten bij elkaar. De kaak die in 1991 werd gevonden miste namelijk twee kiezen en de twee gevonden kiezen lijken daar precies in te passen[3].
Museumdorp
Orvelte presenteert zichzelf als museumdorp (of monumentendorp), vanwege de vele historische bezienswaardigheden in en rond het dorp. Naast de "normale" dagelijkse bedrijvigheid en woonfunctie van het dorp is een groot aantal boerderijen en andere gebouwen ingericht voor het publiek. Auto's zijn niet toegestaan in Orvelte.
In het dorp is, soms tegen betaling, te zien hoe men in vroeger tijden leefde en werkte. Voorbeelden van attracties zijn:
Het Apple Museum was ook gevestigd in Orvelte totdat het verhuisde naar Westerbork. In 2019 opende in hetzelfde pand het Jan Kruis Museum gewijd aan de striptekenaar Jan Kruis.
Bourtange (Gronings: Boertange) is een vestingdorp in de provincie Groningen, dat tijdens de Nederlandse Opstand is aangelegd. Bourtange ligt in de gemeente Westerwolde, in de gelijknamige streek. Het is een beschermd dorpsgezicht. Hoewel de grachten en muren anders doen vermoeden, heeft Bourtange nooit stadsrechten gehad.
Tussen 1811 en 1821 was Bourtange een zelfstandige gemeente, waartoe in het beginjaar ook Ter Apel, Onstwedde, Sellingen, Vlagtwedde en Wedde behoorden. De eerste maire was Paulus Eckringa. In 1811 werden Vlagtwedde en Onstwedde afgesplitst. In 1821 ging Bourtange op in de gemeente Vlagtwedde, die in 2018 met de gemeente Bellingwedde de nieuwe gemeente Westerwolde ging vormen.
Ontstaan en groei
In 1580, tijdens de Nederlandse Opstand, volgde de stad Groningen de noordelijke stadhouder Rennenberg in zijn keuze voor Spanje. De stad werd toen bevoorraad vanuit Duitsland, via een weg op de zandrug (tange) die door het Bourtangermoeras voerde.
Om deze bevoorradingsweg te blokkeren gaf Willem van Oranje aan de overste Diderick van Sonoy opdracht op de weg een schans aan te leggen.[2] Na zijn dood werd het werk voortgezet door Willems opvolger en neef Willem Lodewijk van Nassau (de oudste zoon van zijn broer Jan VI de Oude).[2] In 1594 werd de stad Groningen heroverd en werd de vesting Bourtange onderdeel van de grensverdediging van de drie noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drenthe.
De vesting werd onder andere in 1665 tijdens de Eerste Münsterse Oorlog verbeterd, en in 1672, tijdens de Tweede Münsterse Oorlog toen Bernhard von Galen Groningen aanviel.
In 1704 werd een nieuw “kruithuis” gebouwd met een bijzondere constructie. Het dak ligt los op de muren, zodat bij een explosie het gehele gebouw niet uit elkaar zou spatten. Enkel het dak zou weggeblazen worden. Voorheen bestond een kruitmagazijn uit meters dikke muren en dito dak.
Door de vestiging van burgers kreeg Bourtange de status van een vesting.[2] In 1742 bereikte de vesting de grootste omvang. Aan de oostzijde kwamen tussen de half bastions van het kroonwerk twee ravelijnen en het glacis werd afgegraven.[2]
Opvallend aan de Vesting Bourtange is de vorm, namelijk een vijfhoek. De 14 lindebomen op het marktplein zijn oorspronkelijk geplaatst langs de zijden van het middelste pentagon.[3]
Leven in de vestingstad
Door de vestiging van burgers in het verdedigingswerk Bourtange groeide de defensieve militaire stelling uit tot een stadje met een eigen en bijzondere militaire-burgerlijke samenlevingsvorm. Dergelijke samenlevingsvormen bleven tot in de 19de eeuw algemeen gangbaar in vestingsteden.
De vestingstad van 1742
Binnen de vesting of “fortresse” zoals het verdedigingswerk door de oprichters en nog altijd in 1742 genoemd werd, waren tal van gebouwen neergezet ten behoeve van de militairen en de burgers.
De commandant van de vesting had zijn eigen woning.
De aparte officierslogementen stonden aan het Marktplein, het centrum van de vesting.
De onderofficieren hadden een apart verblijf met eigen aanrecht en toiletten.
De manschappen logeerden in kazernes, stenen gebouwen. Zij moesten gebruik maken van openbare toiletten, de secreten.
De “convooymeester” had, net zoals de commandant van de vesting, een eigen woning. Hij was de man naast de bevelvoerende commandant. Hij was verantwoordelijk voor alle ondersteunende functies: de voorraden, de brouwerij, de beplantingen, het onderhoud.
De provoost was de man die belast was met de handhaving van orde en tucht en verantwoordelijk voor het gevang. Ook hij had zijn eigen woning.
Op het marktplein stond het gebouw voor de hoofdwacht met het “landshorlogie”.
Op de wallen stonden houten schuilplaatsen voor de schildwachten. Die wachthuisjes werden sentinel genoemd.
Op een van de bastions stond een windmolen om graan te malen. Tijdens belegeringen werd de molen ontmanteld. Het graan werd dan gemalen door een rosmolen binnen de wallen.
Het onmisbare water kwam uit gegraven waterputten. In de moerassige streek van Bourtange gaf dat geen probleem, behalve waar het de kwaliteit van het drinkwater betrof. Het bier van de brouwerij in het fort was alvast bacteriologisch drinkbaar.
De vesting had net zoals de oude boerderijen in Groningen en Drenthe een turfschuur, voor de opslag van het volumineuze turf, de toenmalige bron van energie.
De vesting had sinds 1607 een protestants kerkje, het eerste in de provincie Groningen. De predikant die de religieuze diensten verzorgde had zijn woning aan de voet van het “pastoors”-bastion. Hij was tegelijk ook notaris. Een van zijn taken was desgevraagd aktes met huwelijksvoorwaarden op te stellen.
De kinderen van militairen en burgers gingen naar de vestingschool.
Op de plattegrond van de fortresse van 1742, kan men binnen het kroonwerk kleine perceeltjes herkennen als moestuinen. Buiten het fort, aan de kant van Groningen, zijn binnen bedijkt gebied grotere percelen getekend: weiden en akkers.
Verder waren er in de vesting ook woningen en werkplaatsen voor bakkers, slagers, smeden, timmerlui, kleermakers, schoenmakers, kaarsenmakers, een dokter, een vroedvrouw, kortom al de personen die nodig waren voor een gemengde militair-burgerlijke samenleving.
Dagelijkse leven in de vesting
Het levensritme in de “fortresse” Bourtange werd bepaald door haar militair karakter. De dagindeling werd aangegeven door de trompetter van wacht die het uur aflas van de “landshorlogie” en op gezette tijden trompetsignalen liet schallen zoals “wekken”, “taptoe”, “doven van vuren en lichten”.
De ambachtslui van Bourtange en andere burgers vervulden elke dag de taken die hoorden bij hun stand.
De militairen liepen wacht, onderhielden de bewapening, hun uitrusting en de beplanting en begroeiing op de wallen, zorgden voor de paarden. Ongetwijfeld oefenden ze ook het bezetten van de toegewezen gevechtsposten. De weinige vrije tijd die hen gelaten werd brachten ze door met spel en drank, rondhangend op de pleinen, flanerend langs de straten en de wallen, wellicht ook met een of andere economische activiteit.
Op zondagen vervulden allen, militairen en burgers, in de eerste plaats hun godsdienstige plichten. Bij bijzondere gelegenheden traden alle troepen van het fort aan op het Marktplein. Tweewekelijks werd markt gehouden op het Marktplein. Burgerpersoneel en inwoners uit de omgeving en vermoedelijk ook militairen konden er waren aanbieden en aankopen wat ze nodig hadden.
Elke avond werd de wacht afgelost. Voorafgegaan door de trompetter van wacht marcheerde het opgaande gewapende wachtdetachement naar het marktplein. Daar was de afgaande wacht aangetreden. Beide wachten groetten elkaar en de afgaande officier van de wacht gaf de consignes, de bijzondere opdrachten, door aan de opgaande officier. Dan werden de schildwachten uitgezet en afgelost. Tot slot marcheerde de afgaande wacht af, defilerend voor de opgaande wacht, en begaf zich onder trompetgeschal naar zijn logement.
Het “taptoe” geschal, elke avond om acht of negen uur, betekende letterlijk dat geen bier meer mocht getapt worden of alcoholische dranken geschonken. Het was tevens het signaal voor alle inwoners van de stad om de bedstee op te zoeken.
Verval en reconstructie
Doordat het Bourtangermoeras steeds meer verdroogde ondanks maatregelen om dit te verhinderen, en de vuurkracht van geschut groter werd, nam de militaire betekenis van de vesting af. In 1851 werd de vesting officieel opgeheven en werd Bourtange een agrarisch dorp in Westerwolde.
Rond 1960 liep het dorp leeg. Bourtange was niet met de tijd meegegaan en was geen plaats waar jongeren zich vestigden. De gemeente Vlagtwedde liet vervolgens de vesting herbouwen in de staat zoals die in 1742 geweest was. Men vindt dus thans bij de grens tussen Duitsland en Nederland (Groningen) een vesting uit vervlogen tijden, die vrijelijk te bezoeken is.
De vesting is tegenwoordig een toeristische attractie van betekenis. Naast de op de hoornwerken na volledig gereconstrueerde vestingwerken vindt de bezoeker er diverse bezienswaardigheden: het Marktplein met eeuwenoude lindebomen, zes musea, een kaarsenmakerij, winkels en restaurants, een historisch hotel (de kamers zijn voorzien van een bedstede). Daarnaast is de vestingmolen herbouwd en is de rosmolen gereconstrueerd. In het zomerseizoen worden er historische evenementen in de vesting georganiseerd, waaronder een van de grootste historische slagnabootsingen van Nederland: de Slag om Bourtange.
De kerk van Bourtange bevat diverse overblijfselen van de oorspronkelijke vestingkerk. De synagoge, die dateert van 1842, werd in 1974 gerestaureerd en herbergt thans het Joods Synagogaal Museum.
Oldenburg of Oldenburg ) is een stad in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Het was tot en met 2004 de hoofdstad van de regio Weser-Ems. Oldenburg is een kreisfreie Stadt.
Oldenburg ligt 110 km ten oosten van de stad Groningen, 50 km ten zuiden van Wilhelmshaven, 100 km ten noorden van Osnabrück en 45 km ten westen van Bremen. Oldenburg (officieel: Oldenburg (Oldb) of Oldenburg (Oldenburg)) is een stad in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Het was tot en met 2004 de hoofdstad van de regio Weser-Ems. Oldenburg is een kreisfreie Stadt. De stad telt 168.210 inwoners (31 december 2018)[1] op een oppervlakte van 102,96 km².
Economisch en politiek belang van de stad
Oldenburg was tot 1946 de hoofdstad van achtereenvolgens het graafschap, het hertogdom-, groothertogdom- en de vrijstaat Oldenburg. Ook nu is het nog een belangrijk bestuurscentrum voor de regio en heeft daardoor veel ambtenaren binnen zijn gemeentegrenzen. De publieke dienstensector, de detail- en groothandel, het bank- en verzekeringswezen en de gezondheidszorg zijn de belangrijkste groepen werkgevers in de stad.
De stad is zetel van een van de drie Oberlandesgerichten van Nedersaksen. Daarnaast is in de stad een Landgericht en een Amtsgericht gevestigd.
Verder is er de in 1973 opgerichte Carl von Ossietzky universiteit met 11.000 studenten (2003).
Teufelsmoor (natuurreservaat)
Teufelsmoor (Duits voor: duivelsveen) is de benaming voor een in 2017 ingericht Duits natuurreservaat van 1.927 hectare (Duits kenmerk: NSG LÜ 313) dat deel uitmaakt van de gelijknamige landstreek in Nedersaksen. Het ligt in de gemeente Osterholz-Scharmbeck en de aangrenzende Samtgemeinde Hambergen.
Geschiedenis
In de Jonge Steentijd gebruikten de mensen één pad om het, toen vrijwel ontoegankelijke, moeras te doorkruisen. Dit ca. 2,5 km lange pad loopt van het huidige dorp Gnarrenburg zuidwaarts naar Karlshöfen, dat nu een Ortsteil van Gnarrenburg is. Pas omstreeks de 15e eeuw was de mens in staat, elders in het moeras dijken op te werpen en daar wegen op aan te leggen.
Rond 1750 begon onder leiding van Moorkommissar J.-Chr. Findorf, de periode van ontginning: arme mensen konden er een min of meer onafhankelijk bestaan opbouwen als turfsteker, de mannen hoefden niet in militaire dienst. Er werd een net van afwateringskanalen gegraven. Langs sommige daarvan werden wegen aangelegd en huisjes gebouwd, waar de arbeiders konden wonen. Zo ontstonden langgerekte wegdorpen: veenkolonies. Daarachter werd turf gestoken, waarmee de inwoners van o.a. Bremen hun kachels konden stoken.
Toen overal in Duitsland de steenkoolmijnen rond 1880 begonnen te draaien, werd al gauw - mede vanwege de smog die bij turfverbranding sterker was dan bij steenkoolverbranding - de turf als verwarmingsbron door steenkool vervangen. De na de turfafgraving blootgelegde, zandige dalgrond werd met kunstmest bemest en voor steeds intensievere akkerbouw, vanaf 1970 steeds meer verbouw van ook voedermaïs, gebruikt. Opgemerkt moet worden, dat turfwinning in Duitsland nog tot 1990 en langer lonend, en tot 2012 contractueel toegestaan was, door verkoop van de turf als turfmolm.
Hoe arm de mensen het hier in de 19e eeuw hadden, blijkt wel uit de spreuk in het Platduits: „Den Eersten sien Dood, den Tweeten sien Noot, den Drüdden sien Broot“. Van de romantisch aandoende landschappen in het gebied, zoals de schilders van de kunstenaarskolonie Worpswede die rond 1890-1910 maakten, is intussen weinig meer bewaard gebleven.
In de nazi-tijd werd het ontginnen van het veen ook jarenlang gedaan door dwangarbeiders, o.a. in een werkkamp voor zogenaamde asocialen.
Rond 1990 kwam men tot het inzicht, dat het zo niet langer kon doorgaan. De intensieve landbouw onttrok te veel grondwater, waardoor het land, zeker in warme zomers, uitdroogde. De boeren kregen ook steeds slechtere prijzen voor hun gewassen betaald. Men is toen op bescheiden schaal begonnen, bepaalde stukken voormalig hoogveen opnieuw te vernatten, o.a. door een aantal afwateringskanalen te dempen. Zo hoopt men, een deel van het gebied te renaturieren (veranderen in nieuwe natuur). Daar de vorming van hoogveen een langzaam proces is, moet hierbij eerder in eeuwen dan in jaren gepland worden.
Het Teufelsmoor heeft als extra probleem, dat de buitenwijken van de stad Bremen zich steeds meer naar dit gebied uitbreiden. Hierdoor zijn bepaalde vormen van vernatting niet mogelijk, bijv. door de kans op het ontstaan van muggen- en andere insectenplagen.
Natuurreservaat Teufelsmoor
Het natuurreservaat Teufelsmoor omvat o.a. veengebieden, waar na turfwinning geen landbouw werd bedreven en die hier en daar met moerasbos begroeid zijn. Door vernatting probeert men, het hoogveen te regenereren.
Het gebied is nu reeds rijk aan libellen, amfibieën, reptielen en vogels, waaronder een aantal zeldzame en beschermde soorten. Door het (drassige) gebied loopt één pad, dat alleen in de zomer begaanbaar is.
Glückstadt
is een plaats in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein, en maakt deel uit van het Kreis Steinburg.
Glückstadt telt 11.069 inwoners. De stad ligt aan de Elbe en heeft een veerverbinding met Wischhafen in Nedersaksen.
De stad werd in 1617 door koning Christian IV van Denemarken gesticht, op speciaal daartoe ingedijkt polderland. Het was eertijds hoofdstad van het Hertogdom Holstein.
De stad is in Noord-Duitsland zeer bekend door de 'matjes'-productie .
Rendsburg is een gemeente in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Het is de Kreisstadt van het Kreis Rendsburg-Eckernförde. De stad telt 28.470 inwoners.
In Rendsburg bevindt zich de "Rendsburger Hochbrücke", een tussen 1911 en 1913 gebouwde stalen spoorwegbrug over het Noord-Oostzeekanaal op het traject tussen Hamburg en Fredericia . Inclusief aanloop, de Rendsburger Schleife, meet de brug 7,5 kilometer. De eigenlijke stalen constructie is zo'n 2,5 kilometer lang. Het station van Rendsburg ligt vlak voor de brug.
Schleswig-Holstein ( officieel : deelstaat Schleswig-Holstein ) / ʃleːsvɪç hɔlʃtaɪ̯n / ( Nederduitse Sleswig-Holsteen , Deens Slesvig-Holsten , Noord-Friese Slaswik-Holstiinj , afkorting SH ) is een parlementaire republiek en een gedeeltelijk soevereine lidstaat ( Land ) van de Bondsrepubliek Duitsland . De hoofdstad en grootste stad in de staat is de stad Kiel ; verdere regionale centrazijn de grote stad Lübeck en de middelgrote steden Flensburg en Neumünster . Deze vier steden zijn onafhankelijk. De op vier na grootste stad Norderstedt , ontstaan door de fusie in 1970, heeft ongeveer evenveel inwoners als Neumünster, maar telt vanwege de nabijheid van Hamburg alleen als middelste centrum in het grootstedelijk gebied.
Het land tussen de zeeën van de North Sea en de Baltische Zee is de op een na kleinste Duitse gebied na Saarland . Met een oppervlakte van ongeveer 15.800 km² staat Sleeswijk-Holstein op de 12e plaats van de 16 Duitse deelstaten en op de 9e plaats qua inwonersaantal met ongeveer 2,9 miljoen.
De huidige staat ontstond op 23 augustus 1946, kort na de Tweede Wereldoorlog , uit de provincie Sleeswijk-Holstein in de Vrijstaat Pruisen . [7] Het grenst in het noorden aan het Deense Zuid-Denemarken , over een zeegrens in Fehmarn aan het Deense Seeland , in het zuiden aan het land Nedersaksen en de Vrije en Hanzestad Hamburg en in het zuidoosten aan het land Mecklenburg-Vorpommern .
Geografie
Geografisch gezien bestaat Sleeswijk-Holstein uit het zuidelijke deel van het schiereiland Cimbrian ( Jutland ) en een deel van de Noord-Duitse laagvlakte . Het is ingesloten tussen de Noordzee in het westen, de Oostzee en Mecklenburg-Voor-Pommeren in het oosten, Hamburg en Nedersaksen in het zuiden en Denemarken in het noorden. Het geografische centrum van Sleeswijk-Holstein ligt in het kleine stadje Nortorf .
Historisch gezien bestaat het huidige Sleeswijk-Holstein uit het zuidelijke deel van het hertogdom Sleeswijk , de Hanzestad Lübeck en de twee hertogdommen Holstein en Lauenburg . De rivieren Eider en Levensau vormden de grens tussen de hertogdommen Sleeswijk en Holstein en vormden ook de noordgrens van het Heilige Roomse Rijk en de Duitse Bond tot 1806 en 1864 ( Duits-Deense oorlog ) . Nadat de Pruisische provincie Sleeswijk-Holstein werd gevormd uit de twee hertogdommen Sleeswijk en Holsteinwas gevormd, werd het hertogdom Lauenburg in 1876 als district ingelijfd . Met de "Wet op Groot-Hamburg en andere gebiedsaanpassingen" ( Groot-Hamburg-wet ) in 1937 viel de regio Lübeck ( district Eutin ) van de Vrijstaat Oldenburg , de Hanzestad Lübeck en de voormalige Hamburgse exclaves Geesthacht , Großhansdorf en Schmalenbeck onder in Sleeswijk-Holstein. In ruil hiervoor gingen de Holsteinsteden Altona (tot dan de grootste stad van het land) en Wandsbek , evenals verschillende plattelandsgemeenschappen, waaronder Blankenese , naar Hamburg.
Natuurlijke ruimtes
Het landschap van Sleeswijk-Holstein is van west naar oost verdeeld in het moerasgebied , de hoge en lage Geest en het Heuvelland van Sleeswijk-Holstein (ook wel het oostelijke heuvelland genoemd). [14] Dit landschap en de Geest zijn in de laatste ijstijd ontstaan als een eindmorenelandschap . Verder naar het oosten ligt het eiland Fehmarn , dat ook tot het land behoort en dat uit de laatste ijstijd als grondmorene is ontstaan . De grootste rivier van het land is de Eider , het hoogste punt is de Bungsberg (168 m).
De westkust is door de Waddenzee gemarkeerd, met het noordelijke deel ( Noord-Friesland ) naast de Noord-Friese eilanden liggen daarvoor talloze eilandjes . Het schiereiland Eiderstedt steekt verder in zee uit. De landschapsnamen van de Wiedingharde en de Bökingharde bleven voor het laatst (tot 2007) alleen bewaard als de aanduiding van twee kantoren . Ten zuiden ervan, en al gedeeltelijk in het gebied van de Geest, ligt de Nordergoesharde tussen de rivieren Soholmer Au en Arlau , en tussen de laatste en Husumer Mühlenaude zuidelijke goeshard . Dit laatste is grotendeels (met uitzondering van de Hattstedtermarsch ) een geestlandschap. Het eiland Helgoland behoort ook tot het landschap van de eilanden en halligen .
Ten zuiden van Noord-Friesland, tussen de monding van de Eider en de Elbe, ligt het landschap van Dithmarschen , dat bestaat uit de gebieden Norderdithmarschen en Süderdithmarschen. Daarna volgen de Elbmarsch met de Wilstermarsch en de Kremper Marsch .
De eveneens zeer vruchtbare oostkust wordt door fjorden en baaien in tweeën gedeeld door de heuvelachtige schiereilanden vissen , zwanen , Deense Wohld en Wagrien . Het landschap rond de grote Holsteiner meren staat bekend als Holsteins Zwitserland . Het landschap van de Hüttener Berge ligt landinwaarts op de grens met de Geest.
De Geest zelf kon pas laat worden opengesteld vanwege de bodems die niet erg geschikt zijn voor akkerbouw - zelfs de pogingen tot heide- en veenkolonisatie in de 18e eeuw kunnen nog als mislukt worden beschouwd. De traditionele landschappen zijn dan ook zeldzaam. Bijzonder opmerkelijk zijn de Schleswigsche Geest op de landengte tussen Schlei en de Eider, die in een vroeg stadium van belang was voor het verkeer, met het reeds genoemde Südergoesharde en het Stapelholm landschap . Het natuurpark Aukrug ligt in de buurt van Neumünster en het landschap van Stormarn ten oosten van Hamburg, waarvan het oostelijke deel nu de wijk Stormarn isformulieren. In verhouding tot de andere deelstaten heeft Sleeswijk-Holstein weinig bossen, aangezien de bossen hier slechts ongeveer 10 procent van het staatsoppervlak beslaan. [15]
Flensburg is een kreisfreie Stadt in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. De havenstad telt 89.504 inwoners.
Flensburg ligt in het noorden van het land in een heuvelachtig gebied rond de Flensburger Fjord, tegen de grens met Denemarken. Flensburg is nog steeds het centrum voor Deens onderwijs en andere instellingen voor de Deense minderheid in Zuid-Sleeswijk. De Duitse spreektaal van Flensburg heeft wat Deense invloeden, en enkele oudere inwoners spreken soms nog de mengtaal Petuh.
De runenstenen van Jelling zijn grote runenstenen met inscripties in runenschrift op het kerkhof van de kerk van de Deense plaats Jelling. Zij dateren uit de tiende eeuw en zijn opgericht door de eerste koningen van Denemarken. De runenstenen staan samen met de grafheuvels en de kerk van Jelling sinds 1994 op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. De kleinste van de twee runenstenen is de oudste en vormt samen met de grafheuvels een uitstekend voorbeeld van de heidense, Scandinavische cultuur. De andere runensteen en de kerk illustreren de kerstening van het Deense volk rond het midden van de tiende eeuw. De grote runensteen wordt soms ook wel beschouwd het "doopcertificaat van Denemarken".
De kleine runensteen is rond 950 door koning Gorm de Oude opgericht ter nagedachtenis van zijn vrouw Thyre. De steen is ongeveer 140 cm hoog, van lichtgrijs gneis en is simpel van ontwerp. Vergeleken met de grote runensteen ernaast, lijkt de runensteen van Gorm eerder klein en bescheiden, maar hij heeft de typische afmetingen van een runensteen uit het begin en midden van de tiende eeuw en is vergelijkbaar met andere runenstenen uit deze periode. Op de voorzijde staan drie verticale lijnen runenschrift; op de ommezijde slechts één. De enige versiering zijn twee slangenkoppen bovenaan de achterkant van de steen die de runenlijnen afsluiten. Op de steen staat de volgende tekst: Koning Gorm heeft dit monument opgericht ter nagedachtenis aan zijn vrouw Thyre, de glorie van Denemarken. Op de achterkant van de kleine steen staat: Denemarken. Het is de eerste verwijzing naar het land Denemarken in de geschiedenis. De oorspronkelijke plaats van de kleine runensteen is niet gekend, maar hij werd in de periode 1627-1639 op zijn huidige plaats gezet. Men vermoedt dat de runensteen gelinkt is aan het stenen schip waarvan resten gevonden zijn op de site, omdat dit vaak ook het geval is voor andere runenstenen uit de eerste helft van de tiende eeuw.
Silkeborg is een stad in de Deense regio Midden-Jutland die deel uitmaakt van de gelijknamige gemeente Silkeborg. Silkeborg was tot 2007 een gemeente in de provincie Århus op Jutland. De oppervlakte bedroeg toen 255,28 km² en de gemeente telde 55.080 inwoners. Op 1 januari 2010 telde de plaats 42.396 en de gemeente 88.481 inwoners. Silkeborg heeft een treinstation op het traject tussen Skanderborg en Herning. Het is echter meer bekend als een "auto-stad' vanwege de vele autodealers in de buurt van "Route 15", die loopt door het noordelijke deel van de stad.
De voorgeschiedenis van Silkeborg begint bij de bouw van het Slot Silkeborg. Een aantal boerderijen in die omgeving kwamen onder de heerschappij van het kasteel te staan. Langzaam groeide de omgeving uit tot een plaats van betekenis.
Randers Regnskov is een dierentuin in de Deense stad Randers, aan de rand van de Gudenå. De dierentuin is ongeveer 3 600 m² groot en bestaat voor een groot deel uit drie tropische kassen. De dierentuin opende zijn deuren in 1996 met twee van de koepels. De Zuid-Amerika koepel werd later pas gebouwd en in 2003 geopend. In 2005 werd het zoetwateraquarium geopend.
De dierentuin bestaat uit drie koepels, een zoetwateraquarium van 260 m² groot en een slangenhal van 130 m². De drie koepels fungeren als tropische kassen met elk hun eigen thema. De Zuid-Amerika koepel is ongeveer 2 000 m² groot met een hoogte van 25 m, de Afrika koepel ongeveer 500 m² met een hoogte van 12 m en de Azië koepel is ongeveer 700 m² groot met een hoogte van 14 m. De koepels zijn zodanig ingericht om de tropische regenwouden te illustreren van het gebied waar ze voor staan. Buiten de koepels bevinden zich ook nog enkele verblijven van onder andere jaguars.
Skagen is de noordelijkste plaats van Denemarken en ligt aan de noordoostkust van Jutland. De plaats telt 9388 inwoners (2006). In 2007 werd de gemeente Skagen opgenomen in gemeente Frederikshavn. De voormalige gemeente Skagen had op 1 januari 2000 12.691 inwoners en was 143 km2 groot. Skagen was oorspronkelijk een dorp aan het Skagerrak, maar toen het steeds verder verlaten dorp vanaf het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw weer groeide, is gekozen voor bebouwing enkele kilometers naar het oosten, aan het Kattegat. Zowel het huidige Skagen als het oude (Højen) zijn, net als de rest van de omgeving, zeer populair bij toeristen. Een hoogtepunt is de viering van de midzomernachtavond (Sankt Hans Aften) op het strand.
Het woeste landschap rond Skagen is sterk gevormd door forse zandstormen in de achttiende en negentiende eeuw. Om de wandelende duinen en de verwoestijning van het landschap tegen te gaan zijn in de negentiende en twintigste eeuw op grote schaal grassen, struiken en naaldbomen aangeplant. Twee belangrijke wandelende duinen bestaan nog, waaronder de tot beschermd natuurgebied verklaarde Råbjerg mile, die jaarlijks 15 meter naar het noordoosten oprukt en daarmee een bedreiging vormt voor bebouwing en wegen in het gebied. In 1775 werd besloten de telkens opnieuw door zand bedekte parochiekerk ten zuiden van Skagen af te breken, en de toren aan Råbjerg milen prijs te geven (Den tilsandede kirke).
Ten noorden van Skagen komen de Noordzee (Skagerrak) en het Kattegat samen bij de landpunt Grenen, onder spectaculair opeenbotsen van golven. Vlakbij Grenen staat de vuurtoren van Skagen, De Grå Fyr (grijze vuurtoren), de op een na hoogste vuurtoren van Denemarken. Aan de overzijde van het Kattegat staat op het eiland Vinga de Vuurtoren van Vinga. Het bijzondere licht en pittoreske landschap rond Skagen trok eind de negentiende eeuw een groep kunstenaars aan, onder wie kunstschilders (Skagenschilders) als Karl Madsen, Laurits Tuxen, Viggo Johansen en de echtparen Marie en Peder Severin Krøyer en Anna en Michael Ancher. Ook schrijvers als Georg Brandes, Holger Drachmann (schrijver en kunstschilder) en Henrik Pontoppidan behoorden tot de groep. Werk van deze kunstenaars is te bewonderen in het Skagens Museum, het vroegere huis en atelier van het echtpaar Ancher.
Frederikshavn (eerder ook Flatstrand) is een stad in Denemarken met ongeveer 24.000 inwoners, en onderdeel van de gemeente Frederikshavn in Noord-Jutland.
Frederikshavn ( Deense uitspraak: [fʁeðʁeksˈhɑwˀn] ) is een Deense stad in de gemeente Frederikshavn , regio Nordjylland , aan de noordoostkust van het schiereiland Jutland in het noorden van Denemarken . De naam vertaalt zich naar "de haven van Frederik". Het heette oorspronkelijk Fladstrand .
De stad heeft 23.124 inwoners (1 januari 2020) [2] en is een belangrijk verkeersportaal met zijn veerverbindingen naar Göteborg in Zweden. De stad staat bekend om zijn visserij en zijn vissers- en industriehavens.
Het oudste gebouw van Frederikshavn, Fiskerklyngen, stamt oorspronkelijk uit het midden van de 16e eeuw, maar de huizen zijn er nu uit de 18e tot 19e eeuw.
Fladstrand
De eerste vermelding van een schikking is in een brief van 13 maart 1572 die in de briefboeken van de Deense kanselarij staat. [3] : 5 Het was een vissersdorp, een handelsplaats en een doorgang naar Noorwegen . [5] : 95
De oude Fladstrandkerk werd gebouwd tussen 1686 en 1690. [3] : 7 Op 31 december 1700 werd er een belasting van 500 rigsdaler over de stad geheven, wat duidt op een behoorlijke hoeveelheid handel. [3] : 8-9
Tijdens de Grote Noordse Oorlog van 1700 tot 1721 zag de stad een toename in activiteit toen reizigers naar Noorwegen vanaf hier begonnen toen de route over Zweden werd afgebroken. Na de oorlog nam de activiteit langzaam af. [3] : 12
Een koninklijke maritieme piloot was vanaf 1733 in de stad gestationeerd nadat koning Christian VI tijdens zijn reis naar Noorwegen vanwege slecht weer in de stad moest blijven. [3] : 9-10
In 1735 werd de stad beschreven als een gehucht dat zichzelf in stand houdt met vissen en stranden van scows en wat landbouw ( fæstebønder ). [3] : 11-12
Militaire geschiedenis in de 17e, 18e en 19e eeuw
Vanwege de gunstige nabijheid van de toegang tot de Oostzee , is Frederikshavn van oudsher een marinebasis van enig strategisch belang.
In 1627 onder Kejserkrigen , Melchior von Hatzfeldt troepen bouwde een schans ten noorden van het vissersdorp. [8] [5] : 95 De schans werd bekend als Nordre Skanse en is tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. [8] Na de oorlog werd deze bemand door Deense troepen. [5] : 95 In 1675 werd de vesting uitgebreid met een schans ten zuiden van de haven. [8] [5] : 95 Tussen 1686 en 1687 werd het fort opnieuw uitgebreid met een zware toren , een muur en een haven. Het werd beschreven als een citadel . De toren staat bekend alsKrudttårnet , ( letterlijk "Gunpowder Tower"). In 1891 werden de muur en de haven afgebroken, maar de toren is bewaard gebleven. [5] : 95 Krudttårnet is opgenomen in het wapen van de gemeente .
Tijdens de Grote Noordse Oorlog van 1700 tot 1721 barricadeerde Peter Tordenskjold zich hier in zijn gevechten tegen Zweden . [5] : 95 In 1712 werd de Slag bij Fladstrand uitgevochten in de nabijgelegen zee tussen Zweedse en Deense zeestrijdkrachten. [ nodig citaat ]
In 1735 werden 50 Deense mannen bij het fort gestationeerd. [3] : 11–12 Vanaf het midden van de 18e eeuw nam het militaire belang van de citadel af en werd een deel van de vestingwerken en gebouwen afgestoten. Het kreeg een nieuwe betekenis tijdens de kanonneerbootoorlog van 1807 tot 1814, maar na de oorlog nam de waarde ervan weer af. De citadel werd opgeheven in 1864. [5] : 95
Marktstad
Tijdens de Kanonneerbootoorlog zag de stad toenemende handel en activiteit. De eerste kunstmatige haven werd gebouwd van 1808 tot 1810 als gevolg van de oorlog en na een aantal jaren van sterke promotie van de lokale koopman Frantz Übersax.
De nederlaag van Denemarken in de oorlog had een grote impact in Fladstrand. Het leger vertrok en de grootste bron van inkomsten van de stad hield op. [4] : 56-57 De algemene economische crisis in Denemarken verergerde de situatie. [4] : 56–57 De stad had geen status als marktstad , maar handel, ambacht en andere activiteiten exclusief voor marktsteden waren in Fladstrand sowieso al tientallen jaren onwettig. [4] : 52–54,61 Een meerderheid van de bevolking leefde op basis van ambachten, diensten en handel, niet door productie. Dit werd door de plaatselijke ambtenaar gebruikt als argument om de stad de status van marktstad te geven ( Deens : købstadsrettigheder ).[4] : 61–62 Het havenbestuur ( Deens : Kanal-, havne- og fyrdirektionen ) voerde aan dat het een strategische plaats was voor een haven en dat het geven van de status van marktstad aan de stad en het legaliseren van de huidige activiteiten zou helpen bij het onderhoud. [4] : 62-63
Op 25 september 1818 [nb 1] verleende Frederik VI de stad de status van marktstad onder de naam Frederikshavn. [4] : 63-64
1818
Stena Line verzorgde een veerdienst van Frederikshavn naar Oslo , Noorwegen van 1979 tot 14 maart 2020. Het werd bediend door drie verschillende veerboten genaamd Stena Saga. Van 1979 tot 1988 door voormalig M / S Patricia gebouwd in 1967. [9] Van 1988 tot 1994 door later MS Stena Europe . [10] Van 1994 tot 2020 werd het bediend door MS Stena Saga . Het werd voor het eerst tijdelijk gesloten vanwege de pandemie van het coronavirus . Het besluit om het permanent te sluiten werd een paar dagen later, op 19 maart, aangekondigd. [11] [12] De Oslo-route werd heropend door DFDS Seawaysop 25 juni 2020 door de veerboten die van en naar Kopenhagen reisden en die begonnen te stoppen in Frederikshavn. Er is één vertrek en aankomst per dag. De route wordt onderhouden door MS Pearl Seaways en MS Crown Seaways
Göteborg ( /jœtə'bɔrj/ (info / uitleg); historische Nederlandse benaming: Gotenburg)[2] is een stad in Zweden. Het is de hoofdplaats van de gemeente Göteborg. Het is ook de hoofdstad van de provincie Västra Götalands län in Zweden.
De plaats heeft 572.799 inwoners (2015) en een oppervlakte van 19.816 hectare. De stad is na Stockholm de grootste stad van Zweden en heeft de grootste haven van het land.
Geschiedenis
De stad is gesticht in 1621 door Gustaaf II Adolf van Zweden, nadat eerder in de delta van de Göta Älv gestichte steden steeds in de oorlogen tussen Denemarken, Zweden en Noorwegen verwoest waren. Het punt was van groot strategisch en economisch belang. De grens met Noorwegen lag een stuk zuidelijker, terwijl de zuidpunt van het huidige Zweden Deens was. Göteborg ligt aan het enige stuk kust dat het hele jaar door ijsvrij is.
De Zweedse koning riep voor de bouw en de organisatie van de stad de hulp in van Hollanders, Duitsers en Schotten. De Hollanders kregen een overwegende invloed en maakten het stadsplan. Ook werden de Hollanders in het stadsbestuur opgenomen. De Nederlandse taal was lange tijd officieel erkend naast het Zweeds. De tweede burgemeester sinds de aanstelling van het stadsbestuur was de Nederlander Jakob van Dijck.
Demografie
Göteborg heeft een grote immigrantenbevolking, ongeveer 23% van de totale populatie. De voornaamste herkomstlanden zijn in volgorde van belangrijkheid: Somalië (0,7%), Finland, Irak, Polen, Noorwegen en Iran (0,5%); verder zijn er veel immigranten uit de landen die van het voormalig Joegoslavië deel uitmaakten. Deze bevolking is vooral geconcentreerd in de voorsteden in het noordoosten, Angered als bekendste. De mensen in deze wijken vertonen steeds meer tekenen van segregatie.
De gehele regio rond de stad wordt ook wel Stor-Göteborg (Groot-Göteborg) genoemd. Hier wonen ongeveer 930.000 mensen (2011).
Ängelholm is een plaats en zetel van de gemeente Ängelholm in Skåne , Zweden met 39.612 inwoners in 2010. [1]
De oude nederzetting Rynestad werd rond het jaar 1600 genoemd. [ Verduidelijking nodig ]
De stad werd in 1516 gesticht als Engelholm door koning Christian II van Denemarken , die de nederzetting van Luntertun aan de kust verplaatste omdat het moeilijk te verdedigen was. Als stichter identificeerde koning Christian II persoonlijk de grenzen van de nieuwe stad en verleende de stad in 1516 een oorkonde. Bij Luntertun is vandaag alleen nog een kerktuin over.
De stad bleef eeuwenlang klein. Na het Verdrag van Roskilde in 1658 werd Ängelholm, samen met de rest van Skåne, door Denemarken aan Zweden toegewezen. Door de industrialisatie begon de stad in de 19e eeuw te groeien. Het was ook een garnizoensstad tot 1883 en had een luchtmachtbasis tussen 1941 en 2009. De oudere spelling Engelholm werd behouden tot 1912, toen de gemeenteraad besloot een modernere spelling aan te nemen in overeenstemming met de Zweedse spellingshervorming van 1906. De high-performance autofabrikant Koenigsegg Automotive is gevestigd op het terrein van de buiten gebruik gestelde Scania Air Force Wing (F 10).
Eigentijds
Toerisme is een belangrijke industrie voor de stad. Direct buiten de stad ligt een 6 kilometer lang zandstrand. De wind in de baai van Skälderviken maakt het strand een populaire plek voor zeilers , golfsurfers en windsurfers .
Er is ook een ijsfabrikant, Engelholms Glass, die jaarlijks ongeveer 1,2 miljoen liter ijs produceert.
Een bijzondere bezienswaardigheid van Ängelholm is het UFO-monument Ängelholm .
Het is bekend om zijn klei koekoeken - een speciaal soort ocarina . Dit is echter een uitstervende traditie, aangezien er nu slechts één producent van kleikoekoeken is, Sofia Nilsson. Ängelholm heeft het enige orkest van kleikoekoeken in de hele wereld dat in 2007 optrad in " Allsång på Skansen ". [ Nodig citaat ]
Ängelholm is ook de thuisbasis van hockeyteam Rögle BK dat deelnam aan de SHL 2016–2017. [2]
Helsingborg is de hoofdstad van de gelijknamige gemeente Helsingborg in de provincie Skåne län en het landschap Skåne, dit zijn de zuidelijkste provincie en het zuidelijkste landschap van Zweden. De plaats heeft 91.457 inwoners (2005) en een oppervlakte van 3763 hectare.
Helsingborg ligt aan het smalste deel van de Sont, tegenover de Deense stad Helsingør. Er is een zeer frequente veerverbinding tussen deze steden.
Geschiedenis
Helsingborg, oorspronkelijk een Deense stad, is een van de oudste steden in het huidige Zweden en vormde door de gunstige ligging lange tijd een omstreden stad.
De eerste vermelding van de stad in oorkonden stamt uit 1085 en vanaf 1360 stond de stad onder invloed van de Hanze. Tot 1658 was de stad Deens en in 1676 en 1677 was dat wederom het geval. Later werd de stad aan Zweden overgedragen.
De naam Helsingør is afgeleid van het woord hals betekent "nee" of "smalle straat", verwijzend naar het smalste punt van de Øresund (Øre Sound) tussen het huidige Helsingør en Helsingborg , Zweden. De mensen werden voor het eerst als Helsinger genoemd (wat misschien "de mensen van de zeestraat" betekent) in koning Valdemar de Victorious 's Liber Census Daniæ uit 1231 (niet te verwarren met de Helsings van Hälsingland in Zweden). [7] Plaatsnamen laten zien dat de Helsinger mogelijk hun belangrijkste fort in Helsingborg haden een versterkte landingsplaats in Helsingør, om de veerbootroute over de zeestraat te controleren.
Helsingør zoals het vandaag bekend is, werd in de jaren 1420 gesticht door de Deense koning Eric van Pommeren . Hij stelde de Sound Dues in 1429 in, wat betekende dat alle buitenlandse schepen die door de zeestraat gingen tol moesten betalen, wat tot tweederde van het staatsinkomen van Denemarken uitmaakte. Met dit inkomen bouwde Eric van Pommeren het kasteel Krogen. Het kasteel werd in de jaren 1580 uitgebreid en omgedoopt tot Kronborg . Alle schepen moesten in Helsingør stoppen om hun lading te laten belasten en tol te betalen aan de Deense Kroon, maar het genereerde ook een aanzienlijke handel voor de stad. In 1672 was Helsingør uitgegroeid tot de derde grootste stad van Denemarken. [8] Johan Isaksson Pontanus ( Rerum Danicarum Historica, 1631) schrijft een lange en gedeeltelijk fictieve geschiedenis toe aan Helsingør.
De Sound Dues werden in 1857 afgeschaft met de Conventie van Kopenhagen , waar alle marinelaties ermee instemden een eenmalige vergoeding te betalen.
Het oudst bekende versterkte gebouw van Helsingør is Flynderborg , een vroeg middeleeuws fort gelegen op een heuvel net ten zuiden van de middeleeuwse stad.
Rond 1200 werd de eerste kerk, de Sint-Olafkerk , gebouwd. [9] Ooit omsingelden een aantal kloosters de kerk, maar nu resteert alleen nog het kerkgebouw, tegenwoordig de kathedraal van het bisdom Helsingør . De oudste delen van de kathedraal van Helsingør dateren uit de 13e eeuw en vertellen ons dat het vissersdorp, zoals Helsingør toen was, uitgegroeid tot een belangrijke stad.
In de Tweede Wereldoorlog was Helsingør een van de belangrijkste transportpunten voor de redding van de Joodse bevolking van Denemarken tijdens de Holocaust . Adolf Hitler had bevolen dat alle Deense Joden zouden worden gearresteerd en gedeporteerd naar de concentratiekampen op Rosh HaShanah , het Joodse Nieuwjaar dat viel op 2 oktober 1943. Toen Georg Ferdinand Duckwitz , een diplomatiek attaché van nazi- Duitsland naar Denemarken, bericht ontving het bevel op 28 september 1943 deelde hij het met politieke en joodse gemeenschapsleiders. Met de naam Elsinore Sewing Club (Deens: Helsingør Syklub) als dekmantel voor berichten, vormde de Deense bevolking een soort ondergrondse spoorweg , die Joden wegvoerde van de goed bekeken haven van Kopenhagen naar plekken verder weg, vooral Helsingør, slechts twee mijl over de Sont van Helsingborg in het neutrale Zweden . Honderden burgers verstopten hun Deense medeburgers - Joden - in hun huizen, boerderijen en kerken totdat ze aan boord konden gaan op Deense vissersboten, persoonlijke plezierboten en veerboten. In de loop van drie nachten hadden Denen meer dan 7.200 Joden en 680 niet-Joden (niet-Joodse familieleden van Joden of politieke activisten) over de Sont naar de veiligheid in Helsingborg en Malmö in Zweden gesmokkeld . [10]
Transport
De autoveerbootlijn tussen Helsingør en Helsingborg , Scania , Zweden is de drukste ter wereld met meer dan 70 vertrekken per dag in elke richting. [11] De route staat bekend als de HH Ferry-route en is door de geschiedenis heen gevaren door verschillende rederijen. De autoveerbootterminal is verbonden met het centraal station van de stad . Vanaf het station vertrekken er elke 20 minuten treinen naar Kopenhagen . Er vertrekken ook treinen naar Hillerød en Gilleleje . Er zijn nog zes stations of treinhaltes in de stad en aangesloten buitenwijken. Behalve het station van Helsingør en de veerhaven ookSnekkersten station , Espergærde station , Mordrup station en de trein stopt op de lijn naar Gilleleje, Grønnehave , Marienlyst en Højstrup . [12] [13] De snelweg E47 richting Kopenhagen begint net buiten de stadsgrenzen. De stad en de omliggende gebieden hebben ook een netwerk van lokale en regionale bussen. [13] [14]
Industrialisatie
Een eeuw lang was de scheepswerf Helsingør Værft of Elsinore een prominente bezienswaardigheid, die het hele gebied tussen de stad en kasteel Kronborg besloeg. Het werd opgericht in 1882. Op het hoogtepunt in 1957 telde het 3.600 medewerkers. Het laatste schip verliet de werf in 1983 en sloot hetzelfde jaar na aanzienlijke verliezen.
De Wiibroe- brouwerij, opgericht in 1840, was de tweede brouwerij in Denemarken die flessenbier verscheepte, slechts drie jaar na Carlsberg . Het laatste bier werd in 1998 gebrouwen bij Wiibroe in Helsingør. Carlsberg blijft bier brouwen onder het label Wiibroe Årgangsøl [15] .
Post-industrialisatie
Na het einde van het industriële tijdperk moest de stad Helsingør zichzelf herdefiniëren en kwam met een ambitieus project: Kulturhavn Kronborg , letterlijk "Cultuurhaven van Kronborg". Het werd officieel geopend op 26 mei 2013, bedoeld om toeristen met interesse in cultuur aan te spreken. De belangrijkste attractie van Kulturhavn Kronborg is het kasteel Kronborg , dat op de werelderfgoedlijst van UNESCO staat . Naast de historische bezienswaardigheden van de site, William Shakespeare 's toneelstuk Hamlet is jaarlijks uitgevoerd op de binnenplaats sinds 1937. Er is een lange traditie van het uitvoeren van het spel in het Engels, en opmerkelijke actoren in de titelrol hebben opgenomen Laurence Olivier ,John Gielgud , Christopher Plummer , Derek Jacobi en in 2009 Jude Law . In het hart van Kulturhavn Kronborg ligt kulturværftet of The Culture Yard, een nieuw cultureel centrum en een openbare bibliotheek in de oude scheepswerf . Het werd geopend in 2010. In het voormalige droogdok is nu het Deens Maritiem Museum gevestigd .
In het midden van het havenbekken staat de gepolijste stalen sculptuur Han ( He ) van het kunstenaarsduo Elmgreen en Dragset , in opdracht van de stad Helsingør in 2012. Het werd in juni 2012 ingewijd door de toenmalige minister van cultuur, Uffe Elbæk . Het is gezien als de tegenhanger (en zelfs kleine broer) van Edvard Eriksen 's wereldberoemde standbeeld De kleine zeemeermin in Kopenhagen , en heeft zowel lof als protesten veroorzaakt onder de lokale bevolking.
De Zweedse stad Helsingborg ligt op korte afstand van Helsingør aan de overkant van de Sont , ongeveer 4 km (2 mijl). De Europese route E55 verbindt de twee steden; veerboten verbinden de twee kanten.
Architectuur
Het nieuwe Deense Maritiem Museum is ontworpen door de Deense prijswinnende architecten Bjarke Ingels Group (BIG).
Jørn Utzon woonde in zijn jeugd in Helsingør omdat zijn vader ingenieur was in Helsingør Værft . Utzon ontwierp The Kingo Houses (1956–60) en The Hammershøj Care Centre (1962) in de stad. Het project werd voltooid door Birger Schmidt (1966) nadat Utzon naar Sydney was verhuisd om aan het Sydney Opera House te werken .
Humlebæk is een stad binnen de gemeente van Fredensborg in Noord-Seeland in Denemarken, ongeveer 35 km ten noorden van Kopenhagen . Humlebæk ligt aan de kust van Sont en heeft 9746 inwoners (2020). [1]
Het Louisiana Museum of Modern Art bevindt zich in Humlebæk.
De geschiedenis van Humlebæk sporen terug naar de 16e eeuw , waar de urbarium voor Kronborg en Frederiksborg fief noemt een vissersdorp in 1582-1583 met zeven vissers in de nederzetting. [2]
Op 24 juli 1700 vielen ( OS ) Zweedse troepen Denemarken binnen bij de landing op Humlebæk tijdens de Grote Noordelijke Oorlog .
In 1740 kreeg de herberg Humlebæk Kro koninklijk privilege en in 1792 werd een school opgericht.
Het dominerende pand was Krogerup . Krogerup was oorspronkelijk een boerderij die voor het eerst werd genoemd in 1577, maar na verloop van tijd werd het pand uitgebreid vanwege privileges die aan de eigenaren van Krogerup werden verleend als beloning voor loyaliteit aan de koning tijdens de oorlogen tegen Zweden. Van 1772 tot 1777 werd in Krogerup een landhuis gebouwd. Krogerup werd in 1942 door de Deense regering verworven en het land werd verdeeld als onderdeel van landhervormingen. [3]
Tijdens de slag om Kopenhagen in 1807 werd begonnen met de bouw van een versterkte haven in Humlebæk. De haven was bedoeld als basis van kaper oorlogsschepen en kanonneerboten . De versterkte haven is nooit voltooid omdat de oorlog tegen de Britten eindigde voordat de constructies waren voltooid . Een paar jaar later, in 1810, werd Humlebæk Harbour gesticht.
In de tweede helft van de 19e eeuw werd Humlebæk in de zomer een populaire badplaats voor de bevolking van Kopenhagen. Het Deense stoomschipbedrijf Det Forenede Dampskibs-Selskab ( The United Steamship Company ) opende een veerbootlijn met stoomboten die vanuit Kopenhagen langs de kust van Sont opvoer met een stop in Humlebæk. [4]
In 1897 werd de spoorlijn " The Coast Line " van Kopenhagen naar Helsingør geopend. De spoorlijn had een stop in het nieuw opgerichte Humlebæk Station . De opening zorgde voor een flinke boost van Humlebæk en omgeving. Het treinstation lag iets buiten het oude dorp Humlebæk, het vissersdorp Sletten en het nabijgelegen dorp Toelt. Na verloop van tijd groeiden de verschillende nederzettingen samen. Een nieuwe nederzetting groeide van het treinstation tot aan de kust (New Humlebæk, ten zuiden van de oude Humlebæk naast de haven van Humlebæk). Tot 1950 werden de drie gebieden Humlebæk (New Humlebæk en de Old Humlebæk aan de kust), Sletten en Torpen beschouwd als afzonderlijke nederzettingen.
De ontwikkeling van de bevolking van de drie nederzettingen blijkt van onderaf [5]
ørsholm ( Deense uitspraak: [hɶɐ̯sˌhʌlˀm] ) is een stedelijk gebied aan de Øresund kust ongeveer 25 km (15.53 mi) ten noorden van Kopenhagen , Denemarken. Het omvat het grootste deel van hørsholm en aan weerskanten van de grens naburige Fredensborg Gemeente en Rudersdal .
Hørsholm zelf is ontwikkeld rond het Hirschholm-paleis , dat werd gebouwd in de jaren 1730, maar de stad heeft later verschillende van de nabijgelegen gemeenschappen opgenomen die van veel oudere oorsprong zijn.
Hørsholm werd opgericht in verband met de bouw van het Hirschholm-paleis . Niels Eigtved maakte in 1737 een plan voor een woonplaats en om de groei te stimuleren kreeg het in 1739 de status van marktstad . Het is echter nooit gaan dienen als marktstad en was nog maar een kleine nederzetting toen het paleis werd afgebroken. tussen 1810 en 1816. In de volgende decennia groeide het uit tot een garnizoensstad en een plaatselijk handelscentrum. [2]
Industrialisatie
Een textielfabriek, later bekend als de Koninklijke Militaire Textielfabriek, was al in de jaren 1790 gevestigd in Usserød (gesloten 1981). Later kwamen er andere industriële ondernemingen bij, zoals Hørsholm Textielfabriek (1885-1975), Hørsholm Tobakspakkeri og Hørsholm Iron Foundry (1900-1965). [3]
Groei van de 20e eeuw
In de 20e eeuw groeide Hørsholm geleidelijk samen met de naburige gemeenschappen Usserød, Rungsted en Smidstrup. [2] Recentelijk is Hørsholm samen gegroeid met Kokkedal in de gemeente Fredensborg-Humlebæk en Trørød , Vedbæk en Gammel Holte in de gemeente Rudersdal. [2]
Natuur, parken en open ruimtes
Hørsholm Slotshave , de voormalige tuinen van het Hirschholm Paleis, is het grootste openbare park in Hørsholm. Iets ten oosten ervan ligt Hørsholm Arboretum , onderdeel van de Faculteit Wetenschappen van de Universiteit van Kopenhagen . [4] Hørsholm Cemetery is de grootste begraafplaats van Hørsholm. Rungsted Beach is het populairste strand van Hørsholm, maar zwemmen is ook mogelijk bij Mikkelborg en vanaf verschillende andere plaatsen langs de kust.
Hørsholm is omgeven door een aantal kleine bossen. Ze omvatten Rungsted Hegn-Folehave Skov. Kokkedal Skov, Elleskoven en Stasevang Skov. De grotere Jægersborg Hegn, die Hørsholm van Skodsborg naar het zuiden scheidt , grenst aan het uitgebreide door UNESCO beschermde hertenpark Jægersborg Dyrehave .
Cultuur en attracties [ bewerken ]
Trommen ("The Drum") is het belangrijkste culturele centrum van Hørsholm en ook de thuisbasis van de belangrijkste bibliotheek. Hørsholm herbergt verschillende musea. Rungstedlund is het voormalige huis van de auteur Karen Blixen en is nu de thuisbasis van het Karen Blixen Museum. Het Deense museum voor jacht en bosbouw was gevestigd in de weinige overgebleven gebouwen van het Hirschholm-paleis, maar ik ben nu naar Randers verhuisd . Hørsholm ligt op slechts ongeveer 17 km van Jægersborg Dyrehave en Store Dyrehave en ongeveer 30 km van Gribskov , alle drie opgenomen in het onlangs door UNESCO beschermde Par Force-jachtlandschap in Noord-Seeland, ontwikkeld door koning Christian Vin de late 17e eeuw voor het jagen op herten met honden. [5] Het aangrenzende Hørsholm Local History Museum bevat een Struense-tentoonstelling. Gammel Holtegård biedt onderdak aan tijdelijke kunsttentoonstellingen en een permanente archeologische tentoonstelling. De kleine Fuglsangshus wordt ook gebruikt als locatie voor wisselende kunstexposities.
Economie
Hørsholm is verbonden met ingenieursadvies en informatietechnologie. Het DTU-wetenschapspark , een wetenschapspark dat nu deel uitmaakt van de Technische Universiteit van Denemarken , herbergt veel technologische start-ups.
Het Hørsholm-ziekenhuis was vroeger een grote werkgever, maar is nu gesloten.
De Deense fabrikant van dakramen en dakramen VELUX heeft zijn hoofdkantoor in Hørsholm.
Kopenhagen (Deens: København uitspraak (info / uitleg)) is de hoofdstad van Denemarken. In 2019 telde de gemeente Kopenhagen ca. 632.000 inwoners,[1] waarmee het de grootste gemeente van Denemarken is. Kopenhagen is verder de centrale stad in het verstedelijkte gebied Hovedstadsområdet met 1,2 miljoen inwoners, ongeveer een vijfde van de totale bevolking van Denemarken. De metropool Groot-Kopenhagen telt 2 miljoen inwoners.
Kopenhagen ligt aan de oostkust van het eiland Seeland (Sjælland) en op het eiland Amager. De stad ligt aan de Sont (Øresund). Aan de overzijde van deze zeestraat ligt de Zweedse stad Malmö, die sinds 2000 met Kopenhagen is verbonden door de Sontbrug. Naast parlementszetel en residentie is Kopenhagen ook het culturele en economische centrum van Denemarken.
De stad werd gesticht in de middeleeuwen en werd aan het eind van de middeleeuwen de hoofdstad van Denemarken. De naam Kopenhagen gaat terug op Købmandshavn, dat "Koopmanshaven" betekent. De benaming Koopmanshaven is echter geen accurate omschrijving meer van de stad: Kopenhagen is geen havenstad meer en ook de industrie is grotendeels vertrokken. Anno 2015 is Kopenhagen voornamelijk een dienstenstad. In het Latijn is de naam van de stad Hafnia, een naam die in 1923 ook aan het scheikundig element hafnium werd verbonden.
De stad is omstreeks het jaar 1000 gesticht door Sven Gaffelbaard of Knoet de Grote. Als oprichtingsdatum wordt echter meestal het jaar 1167 gehanteerd. In dat jaar vestigde bisschop Absalon in de stad een burcht op de plaats waar later Christiansborg verrees.
Gedurende vele jaren was de stad gesitueerd in het midden van het rijk van de Deense koningen. Het koninkrijk bevatte toen, naast de huidige Deense provincies ook Skåne, Halland en Blekinge die tegenwoordig aan Zweden toebehoren. In Kopenhagen werd er gehandeld met haringen en er werd gevaren tussen de stad en Skåne. Tijdens de jaren 1100 werd "Havn" (Haven), zoals Kopenhagen toen werd genoemd, belangrijker en dankzij de pas opgerichte domkerken te Roskilde en Lund (in het zuiden van het huidige Zweden) kreeg de stad een zeer centrale plaats. Kopenhagen was midden tussen deze verkeers- en handelsknooppunten gelegen.
In 1167 werd de stad aan bisschop Absalon overgedragen. Hij bouwde daar zijn "Borg ved Havn" (Burcht bij de Haven). Sindsdien heeft Kopenhagen een belangrijke rol in de geschiedenis van Denemarken gespeeld, niet altijd als hoofdstad, maar wel als een van de belangrijkste Deense steden. In de eerste helft van de 15e eeuw werd Kopenhagen de hoofdstad van Denemarken. Belangrijk voor de werkgelegenheid van de stad was het bouwen van de toen moderne, grote oorlogsschepen (galjoenen). In de eerste helft van de 17e eeuw bloeide de stad op onder Christiaan IV.
Van 1658 tot 1659 doorstond de stad een beleg door de Zweden onder koning Karel X Gustaaf.
In 1801 streed de Deense vloot tegen de Engelse vloot onder admiraal Nelson buiten de haven van Kopenhagen (Slaget på Reden). De Britse vloot kwam terug in 1807 en beschoot de stad van 16 augustus tot en met 5 september om te voorkomen dat de Denen hun vloot aan Napoleon ter beschikking zouden stellen. Op 6 september capituleerde Denemarken, en werd gedwongen om zijn vloot uit te leveren aan de Britten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Kopenhagen met de rest van Denemarken door Duitse troepen bezet tot de bevrijding op 5 mei 1945. Vele gebouwen werden tijdens de bezetting vernield, waaronder het Shell-gebouw in de binnenstad, dat door de Gestapo als hoofdkwartier werd gebruikt. Het werd door Britse vliegtuigen gebombardeerd op 21 maart 1945. Ongelukkigerwijze werd bij deze aanval door een fout ook de Franse school in Frederiksberg geraakt, waarbij een groot aantal kinderen om het leven kwam. Veel fabrieksgebouwen in Kopenhagen werden door de Deense verzetsbeweging opgeblazen.
In maart 1985 trof een landelijke stakingsgolf de stad Kopenhagen, waarbij straten en bruggen door arbeiders werden geblokkeerd en het tot botsingen kwam met de oproerpolitie. Verzet van krakers en demonstranten inzake het EU-referendum leidde in mei 1993 tot de ernstigste rellen in tientallen jaren, met name in de wijk Nørrebro. Ook in november 1999 kwam het tot rellen en plunderingen in deze volkswijk. Krakersrellen waren er evenzo in maart 2007.
In 1996 was Kopenhagen culturele hoofdstad van Europa. Het Eurovisiesongfestival vond in 1964, 2001 en 2014 plaats in Kopenhagen en de MTV Europe Music Awards werden in 2006 in Kopenhagen uitgereikt. Van 7 tot 18 december 2009 was Kopenhagen gastheer van de klimaatconferentie COP15.
Geografie
Kopenhagen bevindt zich op de oostkust van het eiland Seeland en op het kleinere eiland Amager. De eilanden zijn verbonden door een aantal bruggen. Ten oosten van de stad ligt de zeestraat de Sont en aan de overzijde van deze waterweg ligt de Zweedse stad Malmö in de provincie Skåne län. Samen met enkele andere Deense en Zweedse steden aan of bij de Sont vormen Kopenhagen en Malmö de Sontregio.
De gemeente Kopenhagen omvat niet de gehele stad Kopenhagen, maar slechts een deel daarvan. De gemeente heeft een oppervlakte van ca. 90 km² en ruim 518.000 inwoners. Binnen de gemeente Kopenhagen ligt als een enclave de gemeente Frederiksberg. Het verstedelijkte gebied in en rond Kopenhagen, Groot-Kopenhagen, wordt in het Deens aangeduid als Hovedstadsområdet ("Hoofdstadgebied") en bestaat uit Kopenhagen, Frederiksberg en 16 andere gemeenten. Hovedstadsområdet heeft een oppervlakte van ongeveer 400 km² en telde anno 2008 1.153.615 inwoners.
De bebouwing van Kopenhagen vertoont een zogeheten 'vingerstructuur'. Tussen de vijf 'vingers' van bebouwing liggen groene stroken en autowegen. Ook het S-tog-netwerk is afgestemd op deze structuur.
Stadsbeeld
De meeste monumentale panden in Kopenhagen dateren uit de 17e eeuw, toen onder Christiaan IV de stad werd verfraaid. De binnenstad is ruim van opzet.
De buitenwijken van Kopenhagen waren opgezet om de grote woningnood te verlichten. Het betreft de wijken Østerbro ("Oosterbrug"), Vesterbro ("Westerbrug") en Nørrebro ("Noorderbrug"). Vesterbro is bekend van het amusementspark Tivoli, Østerbro als statige wijk waar families met kinderen wonen en Nørrebro als volkswijk met kleine winkels van vele nationaliteiten. Zowel Vesterbro als Nørrebro hebben een metamorfose ondergaan, waarbij Nørrebro een van de hipste uitgaanswijken is geworden. Østerbro wordt als mooiste van de drie "brugwijken" gezien.
Dat de stad bleef groeien en daardoor land bleef opslokken, leidde ertoe dat een andere stad, genaamd Frederiksberg, helemaal werd omsloten door zowel Nørrebro als Vesterbro. Hierdoor is Frederiksberg eigenlijk een eilandstad binnen de grenzen van Kopenhagen geworden. Frederiksberg is geen deel van Kopenhagen, het heeft zijn eigen bestuur en stadhuis. Als men van Vesterbro naar Nørrebro rijdt, kan men de borden "Welkom in Frederiksberg" en "Tot ziens in Frederiksberg" tegenkomen.
Strøget (zie foto rechts) is de bekendste winkelstraat van Kopenhagen. Hier zijn nationale beroemde nijverheidsproducten verkrijgbaar en daarnaast liggen er befaamde internationale winkels. Deze winkelstraat begint eigenlijk bij het Raadhuis (Rådhus), maar vanaf Nytorv (aan de Nørregade) start de echte winkelstraat die doorloopt tot aan Kongens Nytorv waar het koninklijk theater is gesitueerd.
In de haven staat het beeld van de kleine zeemeermin. Dit beeldje is geïnspireerd op het sprookje van de Deense schrijver Hans Christian Andersen. Dit beeldje is niet het enige in Kopenhagen: overal in de stad vindt men standbeelden aan de openbare weg en in parken. Daarnaast heeft Kopenhagen een behoorlijk aantal musea.
De fontein van Gefion of Gefjun (1908) is het grootste monument in Kopenhagen en is niet ver van het beeld van Hans Christian Andersens kleine zeemeermin geplaatst. Ontwerper is Anders Bundgård. De fontein was een cadeau van het Carlsbergfond aan de stad Kopenhagen. Oorspronkelijk was het gepland voor de Rådhusplads, maar het staat uiteindelijk aan het einde van de Amaliegade tegenover Kastellet, de vesting van Kopenhagen.
Nyhavn is, naast "de kleine zeemeermin" een toeristische trekpleister. De huizenrij in verschillende kleuren, aan het haventje Nyhavn, vanwaar ook de kanaalboten vertrekken, is een van de populairste toeristenplaatjes in menig vakantieboek. In een van de gekleurde huizen heeft Hans Christian Andersen nog gewoond.
Een merkwaardig stukje van Kopenhagen is de hippiewijk Vrijstad Christiania, in 1971 opgericht op het terrein van een verlaten kazerne. In 2011 besliste het Hooggerechtshof overigens dat het gekraakte terrein eigendom is van de Deense staat en niet van de bewoners.
Bezienswaardigheden
- Begraafplaats Assistens
- Carlsberg Brouwerij
- Vrijstad Christiania
- Danmarks Akvarium
- Nyhavn
- De kleine zeemeermin
- Øksnehallen
- Operagebouw van Kopenhagen
- Planetarium & Omnimaxtheater
- Rådhuset
- Rundetårn (Ronde toren)
- Science Center Experimentarium
- pretpark Tivoli
- attractiepark Dyrehavsbakken
- Koninklijke bibliotheek
- Grundtvigskirke
Musea
In Kopenhagen
- Hirschsprungske Samling, museum voor 19e-eeuwse Deense schilderkunst
- Københavns Museum met de geschiedenis van de stad vanaf de 12e eeuw
- Nationalmuseet met onder meer de Ketel van Gundestrup
- Ny Carlsberg Glyptotek met beeldhouwwerken uit de oudheid en schilderkunst uit de 19e en 20e eeuw
- Museum Rosenborg met de kroonjuwelen en een deel van de kunstcollectie van het Deens Koningshuis
- Statens Museum for Kunst met internationale schilderkunst uit diverse periodes
- Thorvaldsens Museum, met sculpturen van Bertel Thorvaldsen
In de directe omgeving
- Arken, museum voor moderne kunst in Ishøj
- Karen Blixen Museum in Rungstedlund
- Louisiana Museum for Moderne Kunst in Humlebæk
- Ordrupgaard, museum voor 19e- en vroeg 20e-eeuwse Deense en Franse schilderkunst in Charlottenlund (gemeente Gentofte)
Kastelen
De Sont of Sontbrug ( Deens : Øresundsbroen [ˈØːɐsɔnsˌpʁoˀn̩] ; Zweeds : Öresundsbron [œrɛˈsɵ̂nːdsˌbruːn] ; hybride naam: Øresundsbron ) is een gecombineerde spoor- en snelwegbrug over de Sont tussen Zweden en Denemarken . De brug loopt bijna 8 kilometer (5 mijl) van de Zweedse kust naar het kunstmatige eiland Peberholm in het midden van de zeestraat. De overtocht wordt voltooid door de 4 kilometer lange Drogden-tunnel van Peberholm naar het Deense eiland Amager .
De Sontbrug was van 2000 tot 2019 de langste gecombineerde weg- en spoorbrug in Europa en verbindt twee grote stedelijke gebieden: Kopenhagen , de Deense hoofdstad en de Zweedse stad Malmö . Het verbindt het wegen- en spoorwegnet van het Scandinavische schiereiland met die van Centraal- en West-Europa . Een datakabel vormt de brug ook de ruggengraat van de datatransmissie via internet tussen Midden-Europa en Zweden (en vóór 2016 ook Finland). [2]
De internationale Europese route E20 kruist via de weg, de Øresund-lijn via het spoor. De aanleg van de Great Belt Fixed Link (1988-1998), die Zeeland met Funen en vandaar met het schiereiland Jutland verbindt , en de Sontbrug hebben Midden- en West-Europa via de weg en het spoor met Zweden verbonden.
De Sontbrug is ontworpen door het Deense ingenieursbureau COWI . De rechtvaardiging voor de extra uitgaven en complexiteit die verband hielden met het graven van een tunnel voor een deel van de weg, in plaats van het optillen van dat deel van de brug, was om te voorkomen dat het luchtverkeer vanaf de nabijgelegen luchthaven van Kopenhagen werd verstoord , om een duidelijk kanaal te bieden voor schepen in goede weer of slecht, en om te voorkomen dat ijsschotsen de zeestraat blokkeren.
De Sontbrug kruist de grens tussen Denemarken en Zweden. Hoewel het Akkoord van Schengen en de Noordse Paspoortunie geen routinematige paspoortinspecties inhouden, heeft Zweden sinds januari 2016 identiteits- en visumcontroles opgelegd aan reizigers uit Denemarken als gevolg van de Europese migrantencrisis . [3]
De bouw begon in 1995 en de brug werd op 1 juli 2000 opengesteld voor verkeer. De Sontbrug ontving in 2002 de IABSE Outstanding Structure Award .
Malmö ( / m æ l m oʊ , m ɑː l m ɜː / ; [4] [5] [6] Zweeds: [Malmö] ( luister ) ; Deens : Malmø [ˈMælmˌøˀ] ) is de grootste stad in de Zweedse provincie (län) van Scania . Het is de op twee na grootste stad van Zweden , na Stockholm en Göteborg , en de zesde stad van Scandinavië , met een bevolking van 316.588 (gemeentelijk totaal 338.230 in 2018). [7] In de grootstedelijke regio Malmö wonen meer dan 700.000 mensen [8] en in de regio Öresund , waartoe ook Malmö behoort, 4 miljoen mensen. [9]
Malmö was een van de eerste en meest geïndustrialiseerde steden in Scandinavië, maar het had moeite om zich aan te passen aan het postindustrialisme . Sinds de bouw van de Sontbrug heeft Malmö een grote transformatie ondergaan, waarbij nieuwe architectonische ontwikkelingen zijn voortgekomen, nieuwe biotech- en IT-bedrijven werden ondersteund en studenten werden aangetrokken via de universiteit van Malmö en andere instellingen voor hoger onderwijs. De stad bevat veel historische gebouwen en parken, en is ook een commercieel centrum voor het westelijke deel van Scania .
De oudste schriftelijke vermelding van Malmö als een stad dateert uit 1275. [10] Het wordt verondersteld te zijn kort opgericht vóór die datum, [10] als een versterkte kade of ferry ligplaats van de aartsbisschop van Lund , [11] ongeveer 20 kilometer (12 mijl) naar het noordoosten. Malmö was eeuwenlang de op een na grootste stad van Denemarken. De oorspronkelijke naam was Malmhaug(met alternatieve spelling), wat betekent "Grindstapel" of "Ertsheuvel". Een ander verhaal komt voort uit een gruwelijker verhaal dat suggereert dat een meisje ooit werd vermalen in een molen op wat nu het stadsplein is. De naam zou afkomstig zijn van 'Mal Mö', wat zich vertaalt naar 'Ground up maiden'. Een molensteen die in 1538 werd geplaatst, staat nog steeds op het stadsplein. [12] [13] [14]
In de 15e eeuw werd Malmö een van de grootste en meest bezochte steden van Denemarken, met een bevolking van ongeveer 5.000 inwoners. Het werd de belangrijkste stad rond de Sont , met de Duitse Hanze als marktplaats , en stond bekend om zijn bloeiende haringvisserij . In 1437 verleende koning Eric van Pommeren (koning van Denemarken van 1396 tot 1439) het wapen van de stad: argent met een griffioen keel , gebaseerd op het wapen van Eric uit Pommeren . Het hoofd van de griffioen als symbool van Malmö strekte zich vanaf 1660 uit tot de hele provincie Scania .
In 1434 werd een nieuwe citadel gebouwd op het strand ten zuiden van de stad. Dit fort , tegenwoordig bekend als Malmöhus , kreeg pas in het midden van de 16e eeuw zijn huidige vorm. Verschillende andere vestingwerken werden gebouwd, waardoor Malmö de meest versterkte stad van Zweden is, maar alleen Malmöhus is overgebleven.
Lutherse leringen verspreidden zich tijdens de 16e-eeuwse protestantse reformatie , en Malmö werd een van de eerste steden in Scandinavië die zich volledig bekeerde (1527-1529) tot deze protestantse denominatie.
In de 17e eeuw kwamen Malmö en de regio Scåneland ( Skåneland ) onder controle van Zweden na het Verdrag van Roskilde met Denemarken, ondertekend in 1658. De gevechten gingen echter door; in juni 1677 belegerden 14.000 Deense troepen Malmö voor een maand, maar ze konden de Zweedse troepen die het vasthielden niet verslaan.
Aan het begin van de 18e eeuw telde Malmö ongeveer 2.300 inwoners. Echter, als gevolg van de oorlogen van Karel XII van Zweden (regeerde 1697–1718) en de builenpestepidemieën , daalde de bevolking tot 1.500 in 1727. De bevolking groeide niet veel totdat de moderne haven werd gebouwd in 1775. De stad begon te groeien. uitbreiden en de bevolking in 1800 was 4.000. 15 jaar later was het gestegen tot 6000. [15]
In 1840 richtte Frans Henrik Kockum de werkplaats op van waaruit de Kockums- werf zich uiteindelijk ontwikkelde tot een van de grootste scheepswerven ter wereld. De Southern Main Line werd gebouwd tussen 1856 en 1864; hierdoor werd Malmö een productiecentrum met belangrijke textiel- en mechanische industrieën. In 1870 haalde Malmö Norrköping in om de op twee na dichtstbevolkte stad van Zweden te worden, en tegen 1900 had Malmö deze positie versterkt met 60.000 inwoners. Malmö bleef groeien in de eerste helft van de 20e eeuw. De bevolking was snel toegenomen tot 100.000 in 1915 en tot 200.000 in 1952.
1900-1969
In 1914 (15 mei tot 4 oktober) was Malmö gastheer van de Baltische tentoonstelling . Voor dit grote evenement is het grote park Pildammsparken ingericht en aangeplant. Vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is het Russische deel van de tentoonstelling nooit afgebroken .
Op 18 en 19 december 1914 werd in Malmö de bijeenkomst van de Drie Koningen gehouden. Na een wat geïnfecteerde periode (1905-1914), die de ontbinding van de meegeleverde Zweeds-Noorse Unie , Koning Oscar II werd vervangen door koning Håkon VII in Noorwegen, die de jongere broer van de Deense koning was Christian X . Toen Oscar stierf in 1907, en zijn zoon Gustav V de nieuwe koning van Zweden werd, waren de spanningen in Scandinavië nog steeds onduidelijk, maar tijdens deze historische ontmoeting vonden de Scandinavische koningen intern begrip, evenals een gemeenschappelijke lijn over neutraal blijven in de aanhoudende oorlog.
Binnen de sport wordt Malmö vooral in verband gebracht met voetbal . IFK Malmö nam deel aan de allereerste editie van Allsvenskan 1924/25, maar vanaf het midden van de jaren 40 begon Malmö FF te stijgen en sindsdien is het een van de meest prominente clubs binnen het Zweedse voetbal. Ze hebben de Allsvenskan 23 keer gewonnen (vanaf februari 2018) tussen 1943/44 en 2017.
Jaren 1970 en later
In 1971 had Malmö 265.000 inwoners, maar dit was de piek die meer dan 30 jaar zou standhouden. [ nodig citaat ] ( Svedala was, voor een paar jaar in de vroege jaren '70, een deel van de gemeente van Malmö.)
Halverwege de jaren zeventig maakte Zweden een recessie door die vooral de industriële sector hard trof; scheepswerven en verwerkende industrieën leden, wat in veel steden van Scania tot hoge werkloosheid leidde . De scheepswerf van Kockums was een symbool geworden van Malmö als grootste werkgever en toen de scheepsbouw in 1986 stopte, kelderde het vertrouwen in de toekomst van Malmö onder politici en het publiek. Daarnaast zijn veel middenklasse gezinnen verhuisd naar eengezinswoningen in omliggende gemeenten zoals vellinge , lomma en staffanstorp , die zich geprofileerd als de buitenwijken van de hogere middenklasse. In 1985 had Malmö 35.000 inwoners verloren en waren er nog 229.000.[ nodig citaat ]
De Zweedse financiële crises van het begin van de jaren negentig hebben de achteruitgang van Malmö als industriestad verergerd; tussen 1990 en 1995 verloor Malmö ongeveer 27.000 banen en stond de economie ernstig onder druk. Vanaf 1994 begon de stad Malmö onder leiding van de toenmalige burgemeester Ilmar Reepalu echter een nieuwe economie te creëren als een centrum van cultuur en kennis. Malmö bodem bereikt in 1995, maar in datzelfde jaar markeerde het begin van de massale Sontbrug weg, spoorweg en tunnel project, aan te sluiten op Kopenhagen en de spoorlijnen van Europa. De nieuwe Malmö Universiteit werd in 1998 geopend aan de voormalige kade van Kockums. Verdere herontwikkeling van de nu niet meer in gebruik zijnde zuidwestelijke haven volgde; een expositie over stadsarchitectuur ( Bo01) werd in 2001 in het gebied gehouden en de gebouwen en villa's vormen de kern van een nieuw stadsdeel. Ontworpen met aantrekkelijke vergezichten over het water, was het de bedoeling en is het succesvol geweest in het aantrekken van de stedelijke middenklasse.
Sinds 1974 was de Kockums-kraan een mijlpaal in Malmö en een symbool van de maakindustrie van de stad, maar in 2002 werd hij gedemonteerd en verplaatst naar Zuid-Korea. In 2005 kreeg Malmö een nieuw herkenningspunt met de voltooiing van Turning Torso , de hoogste wolkenkrabber in Scandinavië. Hoewel de transformatie van een stad met een economische basis in de industrie de groei naar Malmö heeft teruggebracht, zijn de nieuwe soorten banen grotendeels ten goede gekomen aan de midden- en hogere klassen.
In haar rapporten van 2015 en 2017 plaatste de politie in Zweden de wijk Rosengård en Södra Sofielund / Seved in de meest ernstige categorie stedelijke gebieden met hoge criminaliteitscijfers . [16] [17]
Geografie
Malmö ligt op 13 ° 00 'oost en 55 ° 35' noorderbreedte, nabij het zuidwestelijke puntje van Zweden, in de provincie Scania .
De stad maakt deel uit van de transnationale regio Sont en is sinds 2000 via de Sontbrug over de Sont verbonden met Kopenhagen , Denemarken . De brug werd geopend op 1 juli 2000 en meet 8 kilometer (5 mijl) (de hele verbinding is 16 km), met pylonen die 204,5 meter (670,9 voet) verticaal bereiken. Afgezien van de veerverbindingen Helsingborg - Helsingør verder naar het noorden, zijn de meeste veerverbindingen stopgezet.
Rostock is een stad in het noordoosten van Duitsland. Het is de grootste stad van de deelstaat Mecklenburg-Voor-Pommeren. De stad telt 208.886 inwoners (31 december 2018)[1] op een oppervlakte van 181,44 km². Rostock ligt in het noorden van Mecklenburg, aan de Warnow. Het 12 kilometer lange gedeelte hiervan tussen het centrum van Rostock en de kust wordt Unterwarnow genoemd, en is bevaarbaar. Aan de monding van de Warnow liggen het stadsdeel Warnemünde en de haven van Rostock, die de derde Duitse Oostzeehaven in grootte is, na Kiel en Lübeck.
Rostock wordt voor het eerst genoemd in 1160. Er was toen een Slavische nederzetting genaamd Roztoc aan de Warnow. In 1189 is er voor het eerst sprake van een Duitse nederzetting op de andere oever. Deze plaats heeft in elk geval sinds 1218, maar waarschijnlijk al eerder, stadsrechten.
Rostock was een lid van de Hanze, en werd daarmee in de Middeleeuwen een rijke stad. De universiteit van Rostock werd in 1419 gesticht, en is daarmee de oudste universiteit van Noord-Europa. Eind vijftiende eeuw werd de tot dan toe onafhankelijke stad veroverd door de hertog van Mecklenburg. Door blijvende ruzies tussen de stad en de hertogen en plunderingen verloor de stad geleidelijk aan haar macht.
In de negentiende eeuw raakte Rostock weer in opkomst door een bloei van de scheepsbouw.
In de jaren twintig werden in Rostock de vliegtuigfabrieken van Heinkel gevestigd. Na de machtsovername door de Nationaal-socialisten werd de vliegtuigproductie sterk opgevoerd, en groeide de stad snel. In de Tweede Wereldoorlog werd de binnenstad door de geallieerden zwaar gebombardeerd, maar weer opgebouwd. Na de oorlog ging de groei door, in deze periode werd onder meer de zeehaven gebouwd, de belangrijkste zeehaven van de DDR. Na de Duitse hereniging van 1990 verloor Rostock zijn bijzondere positie. Het inwoneraantal nam sterk af, vooral door emigratie naar het rijkere westen van Duitsland.
Warnemünde is een Duitse badplaats aan de Warnow en aan de Oostzeekust, die kan bogen op het breedste zandstrand aan de hele Duitse Oostzeekust. Het is een stadsdeel van de hanzestad Rostock. Door een S-Bahn is Warnemünde met de meeste andere stadsdelen van Rostock verbonden. Warnemünde is vooral bekend door de Warnemünder Woche, een jaarlijks plaatsvindende regatta en de Hanse Sail, die elk jaar in augustus georganiseerd wordt, en die telkenmale meer dan één miljoen toeristen weet te lokken. De film Eurotrip is voor een deel opgenomen in deze stad.
Warnemünde was vroeger een vissersdorpje. De stad Rostock verwierf het dorp in 1323. Tot in de twintigste eeuw was dit kustdorpje een exclave van Rostock, nu is het door de nieuwe wijken met het stadscentrum verbonden. Warnemünde (van Warnowmünde, 'Warnowmonding') is een Duitse badplaats aan de Warnow en aan de Oostzeekust, die kan bogen op het breedste zandstrand aan de hele Duitse Oostzeekust. Het is een stadsdeel van de hanzestad Rostock. Door een S-Bahn is Warnemünde met de meeste andere stadsdelen van Rostock verbonden. Warnemünde is vooral bekend door de Warnemünder Woche, een jaarlijks plaatsvindende regatta, en de Hanse Sail, die elk jaar in augustus georganiseerd wordt en telkenmale meer dan één miljoen toeristen weet te lokken.
Warnemünde was vroeger een vissersdorpje. De stad Rostock verwierf het dorp in 1323. Tot in de twintigste eeuw was dit kustdorpje een exclave van Rostock, nu is het door de nieuwe wijken met het stadscentrum verbonden.
De bebouwing beperkte zich tot in de 19e eeuw op de straten Vöörreeg (Platduits: rij aan de voorkant, vandaag de dag: "Am Strom") en Achterreeg (Platduits: achterste rij, nu: "Alexandrinenstraße"), die allebei parallel liggen met de oude monding van de Warnow liggen. De voogdij werd in 1605 en is een van de oudste gebouwen van Warnemünde. In de 19e eeuw werd de functie van zeebad belangrijker, en groeide het stadje aan. Zo waren er in 1834 bij 1500 inwoners reeds 1000 badgasten. Vanaf 26 juni 1886 bestond er een poststoomschipverbinding naar Gedser in Denemarken, eerst met de radstoomschepen "Kaiser Wilhelm" en "König Christian", vanaf 1903 met een treinveerverbinding met de schepen "Prinsessin Alexandrine" en "Friedrich Franz IV". De verbinding werd pas in 1995 stopgezet toen alle veerboten vanuit Rostock Überseehafen gingen vertrekken. Warnemünde bleef wel de aanlegplaats voor cruiseschepen. De pittoreske vuurtoren werd in 1898 gebouwd.
De havenstad Wismar (Nedersaksisch: Wismer) ligt in de noordelijke Duitse deelstaat Mecklenburg-Voor-Pommeren en telt 42.557 inwoners (31-12-2015). De stad ligt direct aan de Oostzee en is na Rostock de tweede Oostzeehaven van de deelstaat. Tot 2011 was Wismar een kreisfreie stad, sindsdien is het de Kreisstadt van de Landkreis Nordwestmecklenburg.
Wismar werd tussen 1226 en 1229 gesticht door Lübeckse kolonisten onder Heinrich Borwin: de stad was vanaf het begin planmatig aangelegd. Al spoedig gold in Wismar het Lübeckse stadsrecht, en in 1266 bevestigde de Mecklenburgse vorst deze stadsrechten.
Wismar was vanaf het begin een haven- en handelsstad, die over privileges beschikte en in 1259 een handelsverdrag sloot met Lübeck en Rostock: dat was de kiem van de Hanze, die zou uitgroeien tot het machtige handelsverbond waaraan ook Nederlandse steden zouden gaan deelnemen. Vanaf 1276 kreeg Wismar een stadsmuur en de snelle opkomst van de stad werd onderstreept door de bouw van drie belangrijke kerken in de stijl van de baksteengotiek: de Marienkirche (Mariakerk), de Nikolaikirche (Sint-Nicolaaskerk) en de Georgenkirche (Sint-Joriskerk). De graven van Mecklenburg verplaatsten in 1257 hun residentie van kasteel Mecklenburg naar Wismar en bleven er tot 1358, toen ze naar Schwerin gingen.
In 1631, tijdens de Dertigjarige Oorlog, werd Wismar door Zweden veroverd. De Vrede van Osnabrück van 1648 liet Wismar aan Zweden en de stad bleef ook Zweeds na de Grote Noordse Oorlog, waarin Zweden bijna al zijn andere overzeese bezittingen verloor. In 1803 verpachtte Zweden Wismar en omgeving voor honderd jaar aan het groothertogdom Mecklenburg en pas op 20 juni 1903 werd de stad Duits.
Rond die tijd was de industrialisatie op gang gekomen. De scheepsbouw ontwikkelde zich snel, maar ook de handel. In 1881 opende Rudolph Karstadt er zijn eerste winkel. Karstadt heeft zich ontwikkeld tot een bekend grootwinkelbedrijf met filialen in heel Duitsland.
Onder de nazi's kreeg Wismar een filiaal van de vliegtuigfabriek Dornier, die hier bommenwerpers ging bouwen. Dat maakte de stad tijdens de Tweede Wereldoorlog het doelwit van geallieerde bombardementen, die zware schade toebrachten aan de stad: de Georgenkirche ging in vlammen op, evenals een kwart van de woonhuizen. De hierbij redelijk beschadigde Marienkirche werd in augustus 1960 door de DDR-communisten van de SED opgeblazen, waarna slechts de toren tegenwoordig rest, terwijl het herstel van de ruïne van de Georgenkirche pas na die Wende is begonnen.
Op 7 mei 1945 troffen de Brits-Canadese en Russische troepen elkaar in Wismar. De stad ging vervolgens deel uitmaken van de DDR. De scheepsbouw onderging grote uitbreidingen, maar de binnenstad verkommerde.
Niettemin is Wismar nog een bezienswaardige stad, waar wordt gewerkt aan het herstel van oorlogsschade en verwaarlozing. De stad is in 2002 samen met Stralsund op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst.
Op 3 september 2011 verloor de stad haar kreisfreie status en werd ze onderdeel van het district Nordwestmecklenburg.
Bezienswaardigheden
Voornaamste bezienswaardigheden zijn de Nikolaikirche, het op een na hoogste kerkgebouw in baksteengotiek ter wereld, het marktplein met de Alter Schwede (met 14de-eeuwse bakstenen gevel) en de Wasserkunst, het symbool van de stad. Dit is een paviljoen in Hollandse renaissancestijl, vanwaar het water over de stad werd gedistribueerd. Het imposante stadhuis is 19de-eeuws, van een meer recente datum dan in andere Hanzesteden. Van de oude stadsverdediging rest nog een stadspoort. De Georgenkirche, de grootste kerk van Wismar, kan na een ingrijpende restauratie weer als bezienswaardigheid worden gezien.
- Die Altstadt
revesmühlen (ook in de volksmond : Kreihnsdorp of Grevsmöhlen ) is een stad in het district Noordwest- Mecklenburg in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern . Het is een van de 18 middelgrote centra in de deelstaat en maakt deel uit van de metropoolregio Hamburg . Grevesmühlen is de zetel van de administratieve gemeenschap die de stad Grevesmühlen vormt met het kantoor van Grevesmühlen-Land .
Ongeveer 15 kilometer ten noorden van de stad ligt de Oostzee , ongeveer 40 kilometer ten westen ligt Lübeck, 20 kilometer ten oosten ligt de Hanzestad Wismar . Het stedelijk gebied sluit in het noorden met het Steinbrink- bosgebied en de Santower See , in het westen met de districten Grenzhausen en Börzower Wald, in het zuiden met de hoogten van de Upahler Lehmberge en de Stepenitz , in het oosten met de districten Barendorf en Hoikendorf. De stad en de districten zijn omgeven door verschillende bos- en landbouwgebieden en bevinden zich in de typische heuvels en meren van Mecklenburg. De Vielbecker See en de Ploggenseebevinden zich in de directe omgeving van het historische stadscentrum. De Santower See, het Everstorfer Forest en de Kalkflachmoor bij Degtow zijn natuurreservaten.
Grevesmühlen wordt omringd door de naburige gemeenschappen Damshagen en Warnow in het noorden, Hohenkirchen in het noordoosten, Gägelow in het oosten, Upahl in het zuiden, Bernstorf in het zuidwesten en Stepenitztal in het westen.
De oorspronkelijke naam van de stad uit 1226/1230 Gnewesmulne (Molen van Gnev) veranderde in 1237 in Gnewismulne , 1272 in Gnewesmolen en 1362 in Greuesmolen (n wordt r). De oud- Poolse lettergreep Gněv zou mogelijk vertaald kunnen worden als “woede” (cf. Sorbian hněw , gniw ). Deze lettergreep werd aangevuld met de Middelnederduitse lettergreep Molne voor molen . [3] De naam Grevismühlen werd ook gebruikt tot voor de Eerste Wereldoorloggemeenschappelijk. De plaats wordt ook vaak zo geschreven in de kerkregisters van Grevesmühlen en het zegel van de Nikolaikirche.
Archeologie
In het huidige district Barendorf zijn er zeven megalithische systemen , waaronder het ganggraf van Jamel ; anders grotendeels gerestaureerde oude dolmen . [4]
Middeleeuwen
Grevesmühlen is een van de oudste steden in Mecklenburg. Gnevesmulne werd voor het eerst genoemd in documenten in 1226 en in 1262 als een oppidum (stad). Het dorp ontstond al tijdens de Slavische nederzettingsperiode. Duitse kolonisten breidden het Slavische dorp uit tot een stad. De kerk werd in 1230 vermeld in het tiendenregister van Ratzeburg in het bisdom Ratzeburg . Behalve het kasteel op het marktplein dat in 1279 werd genoemd en het kasteel dat voor het eerst werd genoemd in 1345, dat niet werd herbouwd na de grote brand van 15 juni 1659, die bijna de hele stad verwoestte, had de stad het recht om munten te slaan van 1525 tot 1567. Grevesmühlen was een plattelandsstad. in Mecklenburg en tot 1918 als onderdeel van de stedenDistrict Mecklenburg vertegenwoordigd bij staatsparlementen.
De middeleeuwse stadsmuur (13de eeuw) met muur, Wiekhuizen , drie stadspoorten (waterpoort en de dubbele poorten Wismarsches en Lübsches Tor, 18de - 19de eeuw), buitengracht en muur werden begin 19de eeuw afgebroken, maar staan nog in het stadsplan leesbaar. Het kasteel en de grote vestingwerken van de stad getuigen van het belang van de stad in deze tijd.
16e tot 19e eeuw
Door de stadsbranden van 1725 en 1756 en de Zevenjarige Oorlog kon de stad pas rond 1800 worden uitgebreid. Een steenfabriek werd gebouwd in 1850, de moutfabriek in 1878 (sinds de renovatie in 2004 een locatie van het districtsbestuur ), een zuivelfabriek in 1890 en een zagerij in 1898. In 1877 legden de joden die in de stad woonden een begraafplaats aan de Vielbecker Weg, die in de jaren dertig niet meer werd gebruikt, nadat textielhandelaar Max Salomon als laatste Joodse familie emigreerde.
Moderne geschiedenis
Op 1 juli 1950 werden de voorheen onafhankelijke gemeenschappen Questin en Santow opgericht. Tussen 1965 en 1975 is woonwijk Ploggenseering met circa 600 appartementen gebouwd. In de jaren zeventig moest de hele binnenstad worden vervangen door nieuwbouw. [5] Na de politieke ommekeer werd het historische stadscentrum met het stadhuis vanaf 1991 ingrijpend gerenoveerd als onderdeel van de stadsontwikkelingsfinanciering .
Van 1952 tot 1994 was Grevesmühlen de districtsstad van het district Grevesmühlen (tot 1990 in het district DDR - Rostock , daarna in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern). In 1994 werd door een districtshervorming het district Noordwest- Mecklenburg gecreëerd met Grevesmühlen als districtsstad. Grevesmühlen verloor de districtszetel aan de voorheen onafhankelijke stad Wismar tijdens de districtshervorming op 4 september 2011 , maar is nog steeds de zetel van de meerderheid van het districtsbestuur.
Sinds 2019 is Grevesmühlen een van de 13 modelsteden in het financieringsproject " Smart Cities Made in Germany ". Sindsdien ontwikkelt de stad verschillende modellen op het gebied van digitalisering. Dit resulteerde ook in de "Digitale Stadt Grevesmühlen GmbH", waarmee de projecten ook na het verstrijken van de financiering worden voortgezet.
Het Rehna-klooster is een voormalig klooster van de benedictijnen (in de 13e eeuw) en premonstratenzer (tot 1552) in Rehna in Mecklenburg .
Rehna werd rond 1150 gesticht door kolonisten uit de Hessische Rhena . [1] In 1230 koos monnik Ernestus het parochiedorp Rehna uit om hier een klooster te bouwen volgens de regels van St. Benedictus . Het stichtingsjaar is niet zeker en ligt tussen 1230 en 1236. Het klooster behoorde toe aan het bisdom Ratzeburg , dat evenals de bisdommen Schwerin en Lübeck ondergeschikt was aan het aartsbisdom Bremen . Op 26 december 1237 bevestigde de Ratzeburg-bisschop Ludolf I plechtig het Rehna-klooster. Het werd gewijd aan Maria, de moeder van God en Elisabeth van Thüringen, die kort na haar dood in 1231 als heilige werd vereerd .
Vanaf het begin werd het Rehna-klooster uitgerust met talrijke stukken land, bijvoorbeeld door Gottfried von Bülow , die op 6 september 1237 nieuw land toevoegde. De eerste aflaatbrief werd uitgegeven op 21 oktober 1254 . Dit document was van groot belang voor de verdere opbouw van het klooster. Het klooster werd ingewijd in 1254. Dit jaar is begonnen met de bouw van het klooster tussen de kerk en het klooster. De eigenlijke kloostergebouwen stonden in de tuinen achter de kerk. Dankzij verdere grondaankopen, voornamelijk door schenkingen, kreeg het klooster grote bekendheid en verwierf het een zekere bekendheid. In 1287 werden de kloostergebouwen hersteld en kon het pand verder worden uitgebreid. In 1319 werd het voor het eerst gebruikt als het klooster van deGenoemde de premonstratenzer orde. In de 14e en 15e eeuw was het Rehnaer Kloster een van de belangrijkste kloosters in Mecklenburg. Talrijke patriciërsfamilies uit Lübeck lieten hun dochters hier opvoeden en steunden het klooster met rijke giften. De hertogen van Mecklenburg schonken het klooster ook schenkingen en beschermingsbrieven, zoals Magnus en Balthasar in 1480 , wiens moeder, de hertogin-weduwe Dorothea von Brandenburg , de laatste jaren van haar leven in het klooster doorbracht.
In de loop van de Reformatie werd het klooster in 1552 opgeheven. Van 1576 tot het begin van de 18e eeuw behoorde het eigendom van het klooster toe aan de persoonlijke bezittingen van de hertogen en prinsessen- weduwe Anna Sophia van Pruisen (tot 1591), Sophia van Sleeswijk-Holstein-Gottorf (tot 1634), Anna Sophie (tot 1648) en Juliane Sibylla ( tot 1761). Aan het begin van de 18e eeuw tot 1819 werden de overige gebouwen gebruikt als officiële gebouwen. Het noordelijke deel van het Long House werd in 1878/79 verbouwd tot een officieel gebouw. Van 1819 tot aan de Eerste Wereldoorlog werd het gebouw na de Tweede Wereldoorlog gebruikt als bosbouwkantoortot 1995 als school gebruikt. Na 1997 is het Long House ingrijpend verbouwd en nu in gebruik als ambtsgebouw. [2]
Na de ontbinding van het klooster werd de kerk de parochiekerk, die het was voordat het klooster werd gesticht. Het is een van de kerken van de aangesloten parochies Rehna - Kirch Grambow - Meetzen in de Wismar- provoost in de Mecklenburgse parochie van de Evangelisch-Lutherse Kerk in Noord-Duitsland . [3] De laatromaanse bakstenen kerk met de kerktoren en het gewelfde portaal is bewaard gebleven uit het klooster . Evenzo de arcade en het schip, dat als officieel gebouw wordt gebruikt. In augustus 2004 werd een kloostertuin van 300 m² ingehuldigd.
Kloosterkerk
Bouwgeschiedenis
De van oorsprong laatromaanse kerk werd in het midden van de 15e eeuw aanzienlijk veranderd. De zuidmuur van het schip en het onderste deel van de toren zijn bewaard gebleven uit de eerste bouwperiode. Dit toont ronde boog en driehoekige friezen aan alle kanten onder de laatgotische delen. Aan de westzijde bevindt zich een groot gewelfd portaal met deels versieringen van geglazuurde bakstenen. Het interieur van de toren heeft een kruisgewelf en stond oorspronkelijk open voor het schip. De zuidmuur van het schip met een diamanten fries en Duits lint is in wezen bewaard gebleven , maar wordt gedeeltelijk bedekt door het dak van de kloostervleugel.
In het 2e kwart van de 15e eeuw werd de kerk fundamenteel gerenoveerd en herbouwd. Het schip werd verhoogd en aanzienlijk uitgebreid: de twee vierkante gewelfde jukken werden drie rechthoekige kruisribgewelfde jukken. De noordelijke muur werd ondersteund met steunberen en kreeg zeer grote ramen. Het rechthoekige koor met twee rijen heeft dezelfde breedte maar is lager. De overgang van het schip is ontworpen met een spitse triomfboog. De oorspronkelijk vier ramen, die paarsgewijs naar elkaar zijn bewogen, zijn ommuurd, de wandvlakken tussen de paren ramen en ook ernaast zijn versierd met boogpanelen waarin cirkelvormige motieven zijn ingesneden. De inwijding van dit vernieuwde gebouw vond plaats in 1456.
Muurschilderingen
Overblijfselen van hoge en laatgotische muurschilderingen zijn bewaard gebleven op de zuidmuur van het schip . Deze werden gedeeltelijk blootgelegd in 1904, gevolgd door een volledige restauratie in 1960.
De oudere schilderijen uit 1330/40 tonen motieven uit het kinderverhaal van Jezus en de wortel van Isaï, vermoedelijk gingen ze verder op de noord- en westmuren, waar fragmenten van een voorstelling van het avondmaal werden gevonden (en opnieuw witgekalkt). Ze zijn stilistisch verwant aan die in de Lübeck Marienkirche en de Kathedraal van Sleeswijk . Deze hooggotische mannetjes werden gedeeltelijk verwoest toen het schip werd opgetild en overschilderd met een fries van halflange portretten van profeten, engelen en een lam van God . Op de nieuwe muur hierboven waren afbeeldingen van het passieverhaal bevestigd. De scènes van de geseling en de doornenkroning zijn bewaard gebleven.
In 1520 werd het viervleugelige gebeeldhouwde altaar gebouwd, waarvan de sculpturen stilistisch aan Sleeswijk doen denken. Dit altaar werd in 1851 herbouwd. De schilderijen zijn naar het museum in Schwerin gebracht . Het houtsnijwerk werd herschikt in een neogotisch heiligdom. De gedetailleerde kruisigingsgroep in het midden was uit een eikenhouten stam gesneden. Ze is omringd door figuren van Sint Catharina, Dorothea, Margaretha en Barbara. Er zijn zes apostelen in elk van de zijvleugels. De kroning van Maria boven de kruisigingsscène komt van een ander altaar. De bustes van twee mannen rechts en links ervan worden gebruikt als profeten [4] of portretten van de hertogenHeinrich von Mecklenburg-Stargard (Heinrich de Oude) en Heinrich IV. Von Mecklenburg (Heinrich de Jonge) vertolkten. [5] Het tafelblad van het altaar vormt een grafsteen waaronder twee provoosts uit het begin van de 14e eeuw werden begraven. [6]
Aan de zuidkant van het koor zijn er koorbanken met rijk houtsnijwerk van 1441 tot 1448.
Het triomfkruis dateert uit de 18e eeuw. Het beslag omvat ook een 10-armige messing kroonluchter uit 1688.
Organen
In 1816 kreeg de kloosterkerk een barokorgel van de orgelbouwer Hans Hantelmann , gebouwd in 1682/83. Het kwam van de kerk van het Lübeck- kasteelklooster, die dat jaar werd afgebroken .
In 1856 werd het vervangen door een orgel uit de werkplaats van Friedrich Friese II . Van dit orgel zijn de neogotische kast en een register (octaaf 2 'in het hoofdwerk) bewaard gebleven. In 1911 bouwde Marcus Runge een romantisch orgel in de kast. Het heeft 27 registers op 2 manualen en pedaal. In 1996 was er een algemene revisie door de orgelwerkplaats Wolfgang Nussbücker ; de heropening vond plaats op de 2e Advent 1996. [7]
In de winterkerk, de adventszaal in het klooster, staat een eenhandig orgel met drie registers en een pedaal uit de Nussbücker-werkplaats uit 1992. [8]
Klokken
Slechts één van de oorspronkelijke vier historische klokken is bewaard gebleven. Het werd na het einde van de Dertigjarige Oorlog in 1653 gegoten door de klokkengieters Stephan Wollo en Nikolaus Gage uit Lorraine . De klok heeft een diameter van 1,33 m, het kloklichaam is op een voor deze meesters typerende wijze versierd met een fries van figuratieve ornamenten waarin pelikanen , hippocampus en vaas met palm- of olijftakken elkaar afwisselen. In het midden van het kloklichaam wordt Christus afgebeeld als Salvator mundi , twee inscripties geven de namen van de kloosterkapitein Levin Barse auf Rambow , de pastoors en Oeconomievenals van Duke Christian . [9] De bel barstte in 1972 en kon pas in 1995 worden gerepareerd en opnieuw gebruikt. [10]
Een klok uit 1622, gegoten door Hinrich Oldendorf in Schwerin, de grootste klok, die een diameter van 1,53 m had en werd in gegoten 1758 door de Lübeck raad casting meester Johann Hinrich Armowitz , evenals de kleinste bel met een diameter van 60 cm, boven hen Herkomst was onbekend, werden opgegeven in de Eerste en Tweede Wereldoorlog voor bewapening. Ze werden vervangen door twee gietstalen klokken uit 1954 en 1963, waarvan er één op zijn beurt werd vervangen door een nieuwe bronzen bel in 1998. [11]
Cisterciënzer nonnenklooster van Zarrentin a/d Schaalsee
Emstek is een gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen. De gemeente maakt deel uit van het Landkreis Cloppenburg.
Emstek telt 12.119 inwoners.
Emstek wordt in de tijd van Karel de Grote, rond het jaar 800, in een document over schenkingen aan het Klooster Verden, voor het eerst vermeld. In de gemeente bevindt zich op een heuveltje in een bos bij de Bundesstraße B72 een gedenksteen ter herinnering aan het Gogericht auf dem Desum, waar van de 14e t/m de 17e eeuw in de open lucht recht gesproken werd. Dichtbij dit Gogericht liep een zeer oude handelsweg van Nederland naar de Lüneburger Heide en verder. Mogelijk was deze locatie een meer dan 1000 jaar oude dingplaats van de Saksen.
Cloppenburg is een Duitse stad, ongeveer 100 km ten noordoosten van de Nederlandse grens ter hoogte van Ter Apel. Het is de Kreisstadt van het gelijknamige Landkreis Cloppenburg in de deelstaat Nedersaksen. De stad heeft de status van selbständige Gemeinde.
Cloppenburg ligt in het Oldenburger Land tussen Osnabrück en Oldenburg, telt 34.913 inwoners[1] en heeft een oppervlakte van 70,62 km².
Klik hier om een tekst te typen.
De historie van een graafschap met de naam Cloppenburg begint in 814. Het kerkdorp Crapendorf, dat nu de zuidwestelijke helft van de stad is, groeide in de middeleeuwen uit tot een plaats met dorpsplein, een landhuis en een molen. De boerderijen lagen verspreid buiten de dorpskern. De bewoners vonden hun bestaan voornamelijk in de landbouw.
Het graafschap Tecklenburg, waar Cloppenburg in de middeleeuwen lange tijd toe behoorde, had nauwe banden met diverse graafschappen in Nederland, zoals die van Arnhem en Zutphen door de graaf van Zutphen, Otto II van Gelre.
Van 1298 tot de verwoesting in 1805 stond er een kasteel in Cloppenburg. Hier omheen groeide de nederzetting van die naam. Nabij de schaarse overblijfselen van het kasteel staat sinds 1907, in een klein stadspark, het gebouw van het Amtsgericht (gerechtsgebouw) van Cloppenburg.
De Dertigjarige Oorlog trof Cloppenburg zwaar. De Zweedse troepen onder Tilly veroverden het in 1622 en trokken pas in 1650 af. In 1716 was er veel schade door een grote stadsbrand. In 1855 werden Crapendorf en Cloppenburg tot de stad Cloppenburg samengevoegd. Hierna volgde, mede doordat de plaats een spoorwegstation kreeg, een snelle groei. In de tijd tot 1914 kwamen er ook meer faciliteiten, zoals een Amtsgericht, een gymnasium, een eigen stadskrant met drukkerij en een nieuwe rooms-katholieke kerk.
In 1934 werd begonnen met de aanleg van het openluchtmuseum Museumsdorf Cloppenburg, een van de oudste in Duitsland. Dit museum is nu ook nog van belang voor de economie van de stad (toerisme). ' Eind 1936 waren Cloppenburg en het nabijgelegen bedevaartsoord Bethen het toneel van fel protest tegen het beleid van het nationaal-socialisme dat was gericht tegen kruisbeelden en andere christelijke symbolen in scholen, openbare gebouwen en in de openbare ruimte. Deze protesten, die in Nedersaksen de geschiedenis zijn ingegaan als Kreuzkampf, werden massaal gesteund door Duitse oud-strijders uit de Eerste Wereldoorlog, die in Bethen ter bedevaart plachten te gaan en ook het in de crypte van de kerk daar het oorlogsmonument te bezoeken. Ook de Evangelisch-Lutherse kerk van Duitsland was solidair. UIteindelijk gaf het regime op één punt toe: de kruisbeelden in de scholen werden niet verwijderd. Verdergaande protesten, waarbij het ook tot een enkel opstootje met SA-ers kwam, hadden geen succes. Zes deelnemers aan de protesten werden weggevoerd naar concentratiekamp Oranienburg. Bisschop Clemens August von Galen heeft nog aan de protesterenden zijn dank uitgesproken in een herderlijk schrijven. In een plantsoentje in het centrum van Cloppenburg is een gedenkteken met een groot kruis opgericht ter herinnering aan deze gebeurtenissen.
Op 27 november 1938 hield kapelaan Ernst Henn (die als jongen van 18 in Cloppenburg eindexamen gymnasium had gedaan) een moedige, vurige protestpreek tegen de nazi-misdaden. Deze Ernst Henn moest daarna als hospik naar het Oostfront, werd in Rusland ziek, keerde na zijn herstel terug naar de omgeving van Cloppenburg en stierf in 1945 in Löningen, 24 km ten zuidwesten van Cloppenburg, een heldendood. In Cloppenburg is een straat naar hem genoemd. Ook heeft de stad in 2019 een naar Ernst Henn genoemde prijs ter beloning van bijzondere moed ingesteld.
Na de Tweede Wereldoorlog groeide de stad sterk door de onderbrenging van veel uit Oost-Europa gedeporteerde en gevluchte Duitsers ( van wie velen uit de voormalige Sovjet-Unie), en door de vestiging van belangrijke voedingsmiddelenindustrie. Tot plm. 2008 was de aardappelzetmeelfabriek Pfanni ( een dochteronderneming van het Unilever-concern) er gevestigd. Een 76 m hoog fabrieksgebouw (Pfanni-Turm) is blijven staan en herinnert hier nog aan.
Bezienswaardigheden
- Museumsdorf Cloppenburg, openluchtmuseum
- St. Andreaskerk, 18e eeuw
Papenburg is een stad en gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen, gelegen in de Landkreis Emsland. De stad, met de status van selbständige Gemeinde, telt 37.579 inwoners. n Papenburg bevindt zich het grootste overdekte droogdok ter wereld: de Meyer Werft. Deze is bij goed weer reeds te zien vanuit het Oost-Groningse Oldambt. De Meyer Werft heeft zich toegelegd op het bouwen van speciale schepen zoals cruiseschepen, veerboten, gastankers, passagiersschepen en schepen voor het transport van dieren. Van de twintig scheepswerven die in 1920 in Papenburg waren gevestigd is de Meyer Werft als enige overgebleven.
Meppen is een stad en gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen, gelegen in de Landkreis Emsland. De stad telt 35.373 inwoners.[1] Het is de Kreisstadt van het Emsland met de status van selbständige Gemeinde.
Meppen ligt in het centrum van de Emsland aan de monding van de Hase , die uitmondt in de Eems
De stad Meppen heeft een oppervlakte van 188,45 km² en ligt in het noorden van Duitsland. De gemeente is onder andere bereikbaar via de Duitse A31 en via de spoorweg Rheine-Leer en met bus 922 van Levelink, Emmen (NL) - Meppen v.v. Het centrum ligt 18 kilometer ten oosten van de Nederlandse grens, en hemelsbreed ligt Meppen 20 kilometer ten noorden van Lingen en 45 kilometer ten zuiden van Papenburg
De oude vestingstad Meppen, net over de grens in Duitsland, is een bijzonder fijne bestemming. De levenskwaliteit is hoog in deze “Stadt am Wasser und im Grünen”, ver weg van de hectiek van grote steden. Er wordt hier veel gefietst en ook voor waterliefhebbers is Meppen aantrekkelijk. Twee riviertjes en een kanaal stromen hier de grote Ems in! Naast het fascinerende waterlandschap kun je genieten van mooie bossen, veengebied en andere – beschermde – natuurgebieden.
Fietshoofdstad
Meppen staat bekend als Fietshoofdstad van het Emsland. In dit grotendeels vlakke land vind je een perfecte infrastructuur; prachtige fietspaden, goede bewegwijzering, een grote variatie in fietsroutes maar vooral een schitterend, van rivieren doortrokken landschap. Bovendien liggen er in de landelijke omgeving nog oorspronkelijke natuurgebieden. Hier fiets je in het groen! Volg eens de fietsroute langs het Dortmund-Ems-kanaal, de Emslandroute of de Emsradweg. Deze populaire route is favoriet bij gezinnen.
Vestingstad
Wie alleen komt voor het landschap, doet Meppen tekort. Deze oude vestingstad kan bogen op een lange historie en in de pittoreske binnenstad is het gezellig toeven in de sfeervolle cafés en restaurantjes. Om eens ontspannen te winkelen is Meppen ook een aanrader; er zijn regelmatig koopzondagen en Meppen ligt net over de grens dus…
Vroomshoop (Nedersaksisch: Vromshop) is een dorp in de gemeente Twenterand in de Nederlandse provincie Overijssel en maakt deel uit van de regio Twente.
Het dorp is gesticht rond 1850, maar reeds in 1772 wordt de naam Vroomshoop voor het eerst genoemd. Het dorp ligt aan het Overijssels kanaal, op de plek waar de tak Zwolle - Vroomshoop eindigt in de tak Kanaal Almelo-De Haandrik. Het kanaal werd opengesteld op 5 september 1856. Het tracé Vroomshoop - Zwolle werd op 12 juni 1855 opengesteld. Het eerste brugtype was een vlotbrug of scholle.
Vroomshoop is gesticht in verband met de vervening en draagt dan ook een veenkoloniaal karakter. Na de vervening zijn de gronden in gebruik genomen voor de landbouw. Groninger boeren hebben hier een belangrijke bijdrage aan geleverd. Aan de Tonnendijk zijn nog diverse Groninger boerderijen te vinden. Veel voormalige Drenten waren werkzaam in de landbouw.
Men zegt dat Vroomshoop aan zijn naam gekomen is door de vroegere monniken die wanneer ze verdwaald waren altijd een herkenningspunt hadden. Dat was een heuvel. De bijnaam werd dus: "de vrome hoop". Dit is verbasterd naar Vroomshoop. Andere bronnen vermelden dat op de plaats waar Vroomshoop nu is een verhoging in het land was, die Bromershoop heette.
In mei 2007 kwam de ophaalbrug, de Kleine Puntbrug, van Vroomshoop ter discussie[2] Door het slechte onderhoud was het niet verantwoord om er auto's en vrachtverkeer over te laten rijden. Hierdoor werd door de gemeente het voorstel gedaan om de brug te vervangen door een dam, maar buurtbewoners dienden protest in en gaven aan dat de brug ook van toeristische waarde is. Hierop kwam in juni een bijeenkomst van buurtbewoners en bemoeide de politiek zich er ook mee.
Trein
In 1906 kreeg Vroomshoop een station doordat de NOLS de lijn Mariënberg - Almelo opende. Het station heette aanvankelijk Den Ham - Vroomshoop, maar doordat het te ver verwijderd lag van Den Ham is de naam in 1952 gewijzigd in Vroomshoop. Bij de opening van de lijn lag er ook een spoorhaven in Vroomshoop. Deze bleek bij herhaling te klein en is verschillende keren uitgebreid en uiteindelijk omgebouwd tot een spoordok. In 1960 werd de haven gedempt en midden jaren zeventig zijn de lijnen eromheen verdwenen. Anno 2014 wordt de lijn geëxploiteerd door Arriva. Inmiddels rijdt de trein van Almelo naar Hardenberg in plaats van Almelo tot Mariënberg.
Werk
De eerste 75 jaar van Vroomshoops bestaan was er vooral werk in het veen en later meer in de landbouw. Vanaf de jaren dertig werkten veel Vroomshopers in de textielfabrieken in Twente. Ze gingen veelal als pendelaars met de trein naar Almelo en Vriezenveen (Jansen & Tilanus). In de jaren zeventig gingen velen in Almelo en Hengelo en ook in Hardenberg werken, bij onder meer Philips, Stork en Hollandse Signaal en Wavin. In 1938 werd de SIO als de eerste Vroomshoopse industrie geopend. Eind jaren vijftig kwam het bedrijventerrein Het Linderflier van de grond (begin 2000 gerevitaliseerd) in de jaren tachtig gevolgd door het bedrijventerrein De Sluis. In 1982 had Vroomshoop de hoogste werkloosheid van Nederland en kwam hiermee in het Guinness Book of Records. De werkloosheid onder de mannelijke beroepsbevolking was destijds 47%. Deze vermelding had tot gevolg dat Vroomshoop landelijk 'bekend' werd. De landelijke dagbladen, radio en tv schonken aandacht aan de plaatselijke werkloosheid. Midden jaren tachtig, mede ingegeven door gewijzigd beleid daalde de werkloosheid in Vroomshoop. In 2000 waagde Vroomshoop de sprong over het kanaal Almelo-De Haandrik met het industrieterrein Vroomshoop-Oost, dat zich nu verder ontwikkelt.
Bestuurlijk
Vroomshoop behoorde sinds zijn ontstaan bij de gemeente Den Ham en sinds 1 januari 2001, na de gemeentelijke herindeling, bij de gemeente Vriezenveen. De gemeente heet nu Twenterand. Per 1 januari 2020 had Vroomshoop 8.825 inwoners.
Recreatie en sport
Pal ten westen van Vroomshoop ligt het natuurgebied De Zandstuve. In dit bosgebied liggen het gelijknamige zwembad en de ijsbaan van het dorp.
Vanaf 2007 kent het dorp een activiteitencentrum; het Poppodium Het Front en thans Het Punt.
Vroomshoop kent twee voetbalverenigingen: Sportlust Vroomshoop en de Vroomshoopse Boys. De volleybalvereniging Eurosped komt uit in de Eredivisie.
In Vroomshoop is in 1988 als onderdeel van het landelijke wittevlekkenplan een scoutinggroep opgericht. Scouting Azoelen resideert sinds 1995 aan de veldsweg in Den Ham.
Sinds 2009 wordt jaarlijks een triatlon gehouden.
Bezienswaardigheden
- Monument voor Vrede, Vrijheid en Recht
- Sluis V, voormalige sluis aan het Overijssels kanaal
- Levende piramide, bronzen beeld van Kees Huigen naar aanleiding van 150-jarig bestaan van Vroomshoop
- Nederlands Hervormde kerk
- Gedenknaald 1940-1945 (klok)
- Bevrijdingsreliëf aan het Zwolse kanaal
- Sgraffito kunstwerk bij de brede school Kadans
Kasteel Staverden is gelegen aan de Staverdenseweg in Staverden (gemeente Ermelo), in de Nederlandse provincie Gelderland. Het huis en het park bij het huis zijn eigendom van Geldersch Landschap en Kasteelen en voor publiek toegankelijk.
Op een eiland in het park ligt een sokkel met de tekst "Lenora 1353".[1]
Het huidige kasteel, inmiddels het vierde, is deels in 1853 en deels in het jaar 1905 gebouwd en bevat zeventiende-eeuwse elementen en is gebouwd op de fundamenten van het vorige kasteel, uit de achttiende eeuw. De zalen op de begane grond zijn gedecoreerd met jugendstilmotieven. Van het middeleeuwse kasteel zijn boven het maaiveld geen resten zichtbaar.
Geschiedenis
Graaf Reinald I van Gelre bouwde rond 1300 het kasteel en een aantal huizen. Het was zijn bedoeling om Staverden uit te laten groeien tot een stad. Het is echter nooit meer geworden dan een kasteel met wat boerderijen.
Het kasteel werd door de hertogen van Gelre gebruikt als jachtslot. Sinds 1400 woonden er leenmannen op Staverden, die het kasteel voor de graaf moesten bewaren en verdedigen. In 1400 wordt Gaedert van Staverden als leenman van Kasteel Staverden genoemd. Zij hadden de verplichting om witte pauwen te houden. Met de veren van deze pauwen werden de helmen van de graaf versierd. Daarom wordt Kasteel Staverden wel de 'Witte Pauwenburcht' genoemd.
Einde negentiende eeuw herstelde de toenmalige eigenaar van het kasteel de traditie. De veren werden niet meer gebruikt voor de helmen, maar jaarlijks aangeboden aan de commissaris van de Koningin en vervolgens in de statenzaal van het provinciehuis gezet. Nog steeds zijn er witte pauwen op Staverden, en worden de veren ieder jaar aangeboden aan de commissaris van de Koning die vervolgens tweejaarlijks (elk even jaar) één witte pauwenveer uitreikt aan een persoon of instelling die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor het cultuur- en natuurbehoud van Gelderland.
Het huis was in de twintigste eeuw in het bezit van Frederik Bernard s'Jacob, oud-burgemeester van Rotterdam en diens zoon Herman Theodoor s'Jacob. Zijn erfgenamen verkochten het landgoed met het kasteel in 1963 – na zijn overlijden in 1962 – aan Stichting Het Geldersch Landschap. Het kasteel is daarop jarenlang als recreatieoord en hotel/restaurant gebruikt, en vervolgens verhuurd aan particulieren. In 2016 is het na een faillissement terug gekocht van de Rabobank.
Restauratie
In 1999 ging een actie van start om de tuinen van Kasteel Staverden in oude stijl te herstellen. De buitenkant van het kasteel en het koetshuis werden geverfd. Het oude torenuurwerk in het koetshuis werd hersteld en de bijzondere houtconstructie in de zolder werd zichtbaar gemaakt. Grote restauraties vonden plaats in de tuinmanswoning en de oranjerie. Verder werd er een nieuw verblijf gebouwd voor de zeldzame witte pauwen die op het landgoed verblijven.
Het project kostte in totaal circa 3 miljoen euro en werd in oktober 2007 afgerond. Het project is bekostigd met een Europese subsidie van ruim 1,9 miljoen euro, provinciaal geld en middelen uit fondsenwerving. De Postcodeloterij heeft een omvangrijke subsidie aan dit project verleend. Projectleider was de heer D. Smid van het Geldersch Landschap.
In 2008 is het huis verkocht aan een particulier die in 2014 failliet ging waarna de hypotheekhouder het huis in mei 2016 via internet in openbare veiling bracht. Voor de sluitingsdatum werd het huis onderhands verkocht aan Geldersch Landschap en Kasteelen, die reeds eigenaar van de grond was.[2][3]
Sinds de verbouwing van 2008 zit in de orangerie een Brasserie (Brasserie Staverden) en is de tuinmanswoning een (huur)woonhuis. Tot het faillissement van de particuliere eigenaar (hierboven genoemd) konden er in het kasteel en in het koetshuis feesten en partijen gegeven worden. Na de verkoop van het kasteel is dit alleen nog mogelijk in de Brasserie/orangerie en op het terras.
Bij het kasteel bevindt zich een watermolen. De molen was vele jaren als korenmolen in gebruik. Er is een project geweest om elektriciteit op te wekken maar dat was economisch niet haalbaar. In 2014 is een nieuw rad geplaatst. Deze bovenslagmolen bevindt zich bij de ingang en is van dichtbij in werking te zien.
De Pyramide van Austerlitz is een 17 meter (81 treden van 20 cm + 1 m. opstap) hoge piramide van aarde, in 1804 gebouwd door napoleontische soldaten op de Botterstop, een van de hoogste punten van de Utrechtse Heuvelrug, in de gemeente Woudenberg. Boven op de piramide staat een stenen obelisk uit 1894. De top van de aarden heuvel ligt op 71,60 meter boven NAP.[1]
Op deze centrale plek in Nederland had de Franse generaal Auguste de Marmont in 1804 een legerkamp opgericht (Camp d'Utrecht) waar hij in een paar maanden verschillende bataljons wist samen te smeden tot een groot, goed getraind leger, dat de Britse vijand zou kunnen verslaan bij een eventuele herhaling van de inval van 1799. Tevreden over de militaire kracht van het nieuwe leger, en tegen verveling bij zijn soldaten, liet De Marmont de soldaten in de herfst van 1804 van aarde en graszoden een monument bouwen, geïnspireerd op de piramide van Gizeh die De Marmont in 1798 zelf had gezien tijdens de Egyptische veldtocht van Napoleon. Zelfs het door erosie blootgelegde trapvormige oppervlak werd geïmiteerd. De bouw duurde 27 dagen. De piramideheuvel kreeg een hoogte van 36 meter en op de top kwam een 13 meter hoge houten obelisk. Het geheel kreeg de naam Mont Marmont ofwel Marmontberg.
In de zomer van 1805 vertrok De Marmont met zijn leger naar Zuid-Duitsland en streed mee in de Coalitieoorlog die uitmondde in de Slag bij Austerlitz (het huidige Slavkov u Brna), de slag waarin Napoleon de Russen en Oostenrijkers vernietigend versloeg.
De naam Marmontberg werd in 1806, ondanks protesten van De Marmont, door Lodewijk Napoleon, de nieuwe koning van Holland, veranderd in Pyramide van Austerlitz.[2] Tegelijkertijd hernoemde Lodewijk de handelsnederzetting bij het nabijgelegen legerkamp van Bois-en-Ville tot Austerlitz.
Na zijn vertrek uit Nederland in 1805 had De Marmont de bewaking van het monument en het vruchtgebruik van de nabijgelegen hofstede Henschoten in gebruik gegeven aan drie soldaten, Louis Faivre, Jean Baptiste La Rouche en Barend Philpsz,[3] die tevens de piramide zouden moeten onderhouden. De houten obelisk begon spoedig scheef te zakken, en werd in 1808 afgebroken. In 1816 verkocht De Marmont de piramide met de bijbehorende grond aan de latere burgemeester van Utrecht, Hubert M.A.J. van Asch van Wijk.
In 1894 liet Johannes Bernardus de Beaufort, die zowel eigenaar was van het landgoed Henschoten, waarop de piramide zich bevond, als burgemeester van Woudenberg, de gemeente waartoe het behoorde, de huidige stenen obelisk op de piramide plaatsen. Ook deze ging scheef staan.
Restauratie
Met het oog op het 200-jarig bestaan in 2004 werd de sterk in verval geraakte piramide gerestaureerd in de jaren 2001 tot 2004. Dit gebeurde op initiatief van de provincie Utrecht, landgoed Den Treek-Henschoten en de gemeente Woudenberg, die zich hiervoor verenigden in de Stichting Pyramide van Austerlitz. Door de zeer droge zomer van 2003 klonk de bodem van de treden niet goed in. Tijdens hevige regenval in 2004 ontstonden daardoor nieuwe verzakkingen, waarbij graszoden losraakten en verschoven.
In 2007 werd de restauratie hervat.[4] In 2008 werd de piramide heropend samen met een nieuw bezoekerscentrum over de Franse Tijd. Sindsdien kan de piramide weer beklommen worden.[5] In 2010 werd zware regenschade van het voorafgaande jaar hersteld en de obelisk kreeg een fundering op heipalen.[6] In 2012 werd zware regenschade met verzakkingen van het voorafgaande jaar hersteld en werden de zijvlakken diep vastgenageld aan de heuvel door middel van honderden 4 meter lange horizontale palen.[7][8]
Rijksmonument
De piramide is een rijksmonument[9] en heeft model gestaan voor de grotere Leeuw van Waterloo,[bron?] de piramideheuvel die koning Willem I in Eigenbrakel liet oprichten als monument voor de Slag bij Waterloo, Napoleons ondergang. Die heuvel markeert de plek waar Willems zoon in de strijd verwond raakte.